ECLI:NL:GHARL:2025:4191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
21-001287-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige stiefzoon wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1975, was beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige stiefzoon, die op het moment van de tenlastelegging nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juni 2025 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij het hof kennisnam van de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen. Het hof oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vond in ander bewijs, waardoor het wettige bewijsminimum niet werd gehaald. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. Daarnaast heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de kosten van de procedure voor beide partijen bepaald.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001287-24
Uitspraak d.d.: 8 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 14 maart 2024 met het parketnummer 18-039694-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1975,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde 1] als bijzondere voorwaarde;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , deze te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door het slachtoffer en de benadeelde partij, [benadeelde 1] , en zijn advocaat, mr. P.M. Breukink, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank bij voornoemd vonnis vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • verdachte ter zake van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken;
  • verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde 1] als bijzondere voorwaarde;
  • de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2021 te [plaats] , althans in Nederland en/of Irak en/of Iran, met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2009, zijnde een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, die toen de leeftijd van twaalfjaren nog niet had bereikt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde 1] , te weten:
- meermalen zijn, verdachtes, penis in de mond van [benadeelde 1] te brengen
- meermalen zijn, verdachtes, penis in de anus van [benadeelde 1] te brengen
- afbeeldingen en/of video’s met een seksuele strekking aan [benadeelde 1] te tonen
- [benadeelde 1] (op de mond) te zoenen en/of te kussen.

Vrijspraak

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat de verklaring van [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) consistent, gedetailleerd en authentiek is en daarom betrouwbaar is. De verklaring van [benadeelde 1] vindt onder meer steun in de verklaring van [naam 1] , de verklaring van de moeder van [benadeelde 1] en de seksfilmpjes die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Hetgeen verdachte heeft verklaard is wisselend en tegenstrijdig. De advocaat-generaal is, anders dan de rechtbank, van mening dat de gehele tenlastegelegde periode bewezen kan worden verklaard, te weten ook de periode toen verdachte en [benadeelde 1] in Irak verbleven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat de verklaring van [benadeelde 1] onvoldoende betrouwbaar is, omdat zijn verklaring onder druk van een familielid is afgelegd en dat er sprake is van een zeer complexe gezinssituatie. Voor wat betreft het steunbewijs heeft de rechtbank onterecht veel gewicht toegekend aan de verklaring van [naam 1] en is zij onterecht voorbij gegaan aan de betrouwbare en onderbouwde verklaring van verdachte. Ook het overige bewijs is aan te merken als de auditu dan wel op zichzelf onvoldoende om het bewijs te dragen.
Het oordeel van het hof
Inleiding
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij in de tenlastegelegde periode ontucht heeft gepleegd met zijn destijds minderjarige stiefzoon [benadeelde 1] .
[benadeelde 1] heeft op 12 januari 2023 een verklaring afgelegd in het kader van een informatief gesprek met de politie. Onder meer de zus van [benadeelde 1] , te weten [naam 2] (hierna: [naam 2] ), was bij dit gesprek aanwezig. Vervolgens heeft [naam 2] op 20 januari 2023 namens [benadeelde 1] aangifte gedaan. Op 25 januari 2023 heeft [benadeelde 1] een verklaring afgelegd als getuige. Hij heeft verklaard welke seksuele handelingen de verdachte over een lange periode bij hem zou hebben verricht. Het misbruik zou zijn begonnen toen [benadeelde 1] 5 jaar was en zou zijn gestopt toen hij 12 jaar was.
Tegenover de verklaring van [benadeelde 1] staat de stellige ontkenning van de verdachte van het feit.
Beoordelingskader
In zedenzaken is het bijeenbrengen van voldoende bewijs van betrokkenheid van een verdachte, gelet op de besloten aard van de strafbare gedraging, doorgaans problematisch als een verdachte ontkent. De vraag die het hof moet beantwoorden is of er is voldaan aan het bewijsminimum. Het hof stelt voorop dat volgens artikel 342, tweede lid, Sv het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Dat betekent dat de enkele verklaring van een slachtoffer onvoldoende is. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden. De vraag of er voldoende steunbewijs is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige, zoals vaak het geval is bij zedenzaken, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige. Steunbewijs mag in beginsel niet enkel afkomstig zijn van dezelfde bron in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Enkel een de auditu (“van horen zeggen”)-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen die de de auditu-getuige persoonlijk heeft gedaan voldoende steunbewijs opleveren. Ook kunnen eigen waarnemingen van getuigen, die weliswaar niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om als objectief gegeven in combinatie met andere omstandigheden een rol van betekenis spelen als steunbewijs naast de verklaring van het slachtoffer. Het is niet (per se) vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen. Het hof benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is.
Is er sprake van voldoende steunbewijs?
Het hof overweegt allereerst dat uit de aangifte van [naam 2] volgt dat zij in de periode kort vóór het informatieve gesprek [benadeelde 1] wilde confronteren met zijn gedrag, omdat hij snel boos en prikkelbaar was en hij ook vaak ruzies had. Zij heeft verder verklaard dat zij bij het confronteren van [benadeelde 1] enige druk op hem heeft uitgeoefend. [benadeelde 1] heeft vervolgens verteld dat hij door de verdachte seksueel zou zijn misbruikt en welke handelingen de verdachte bij hem zou hebben verricht. Later hebben [naam 2] en [benadeelde 1] dit ook aan hun moeder, te weten [naam 3] (hierna: [naam 3] ), verteld. [naam 2] heeft in de aangifte verklaard welke seksuele handelingen de verdachte bij [benadeelde 1] zou hebben verricht. [benadeelde 1] heeft dit later in zijn verklaring grotendeels herhaald. Het hof is echter van oordeel dat gelet op de totstandkoming van de verklaring van [benadeelde 1] , te weten na het uitoefenen van een zekere mate van druk door [naam 2] ,, en de complexe gezins- en relatiesituatie waarin zij zich destijds bevonden, behoedzaam dient te worden omgegaan met de verklaring van [benadeelde 1] . Het hof hecht eraan te benadrukken dat dit niet wil zeggen dat zijn verklaring niet betrouwbaar is. Het maakt echter wel dat het hof meer eisen stelt aan het steunbewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dat geldt temeer nu hetgeen [naam 3] en [naam 2] hebben verklaard afkomstig is uit dezelfde bron, namelijk [benadeelde 1] .
Het hof constateert verder dat het oordeel van de rechtbank dat er voldoende steunbewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen voornamelijk gestoeld is op de verklaring van [naam 1] . Zij heeft verklaard dat zij door het keukenraam heeft gezien dat [benadeelde 1] in de woonkamer op zijn knieën zat met zijn broek naar beneden, zijn ellebogen op de bank en zijn handen gevouwen. De verdachte zat op zijn knieën achter [benadeelde 1] . Ze zag de blote billen van [benadeelde 1] . De verdachte heeft toen tegen [naam 1] gezegd dat hij [benadeelde 1] insmeerde met zalf tegen schurft. [naam 1] verklaarde dat zij dat aan [benadeelde 1] heeft gevraagd of hij werd ingesmeerd met zalf en hij zei daarop “Ja”. [naam 1] heeft echter ook verklaard dat zij geen tube zalf heeft gezien, maar dat zij eerder wel zalf heeft gezien, heel veel tubes.
Deze door [naam 1] geschetste gang van zaken roept ook bij het hof vragen op. Echter, uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting volgt dat er in het gezin ten tijde van het feit schurft heerste en dat zij zich daarom over het hele lichaam insmeerden met een zalf. Ook heeft [naam 1] verklaard dat zij hetgeen zij heeft waargenomen heeft gemeld binnen de hulpverleningsinstantie waar zij werkte en dat hier intern aandacht aan is gegeven. [naam 1] verklaart daarover dat ze het voor aannemelijk hebben gehouden dat het inderdaad ging om het insmeren van zalf tegen schurft. Het hof is dan ook van oordeel dat deze waarneming van [naam 1] onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat er sprake is van voldoende steunbewijs voor de tenlastegelegde handelingen, nu niet uitgesloten kan worden dat verdachte op dat moment daadwerkelijk [benadeelde 1] aan het insmeren was met zalf.
Ook de verklaring van [naam 3] en de pornografische afbeeldingen en video’s die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen acht het hof onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake is van voldoende steunbewijs. Zoals eerder overwogen was er sprake van een complexe gezins- en relatiesituatie waarin de verdachte en zijn inmiddels ex-vrouw, te weten [naam 3] , zich bevonden. Ook betrekt het hof bij zijn oordeel dat [naam 3] heeft verklaard dat zij [benadeelde 1] is gaan geloven nadat hij vertelde welk woord hij moest zeggen tijdens het seksuele misbruik, omdat de verdachte dit woord ook gebruikte als zij geslachtsgemeenschap hadden. [benadeelde 1] is hierover expliciet bevraagd door de politie, maar hij heeft verklaard dat er niets werd gezegd. Met betrekking tot de pornografische afbeeldingen en video’s op de telefoon van de verdachte overweegt het hof dat het feit dat deze zijn aangetroffen de verklaringen van [benadeelde 1] weliswaar zou kunnen ondersteunen, maar dat dit onvoldoende is om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake is van voldoende steunbewijs voor de tenlastegelegde handelingen, ook nu de afbeeldingen en video’s jaren later na het tenlastegelegde op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen.
Het dossier bevat geen overige stukken die tot steunbewijs kunnen dienen, nu de bronnen hiervan voornamelijk te herleiden zijn tot hetgeen [benadeelde 1] hierover zelf heeft verklaard.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaring van [benadeelde 1] onvoldoende steun vindt in de verklaringen die door anderen zijn afgelegd dan wel andere stukken. Het hof is daarom van oordeel dat het wettige bewijsminimum niet wordt gehaald. Dat brengt mee dat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd. Verdachte moet daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake het hem tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. F.E.J. Goffin en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 8 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.