ECLI:NL:GHARL:2025:4187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
21-001645-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na vechtpartij met mes, waarbij slachtoffer overlijdt en telefoon wordt weggenomen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van moord dan wel gekwalificeerde doodslag op een slachtoffer met wie hij een conflict had. Op 21 maart 2023 vond er een vechtpartij plaats waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de borst stak, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De verdachte had eerder een mes aangeschaft 'ter verdediging' tegen het slachtoffer. De advocaat-generaal achtte moord bewezen, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De verdachte werd veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf voor doodslag, en het hof legde een maatregel op op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De vordering van de advocaat-generaal voor TBS werd afgewezen omdat niet aan het gevaarscriterium was voldaan. Het hof oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was door psychische problematiek, maar dat de ernst van het feit een lange gevangenisstraf rechtvaardigde. De vorderingen van benadeelde partijen werden toegewezen, inclusief schadevergoeding voor affectieschade en kosten voor lijkbezorging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001645-24
Uitspraak d.d.: 9 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2024 met parketnummer 05-080628-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans verblijvende in P.I. [locatie] te [plaats 1] ,
[adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.W. Nillesen, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van wat door mr. B. Pernot, advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het vonnis waarvan beroep is verdachte voor (de meer subsidiair tenlastegelegde) doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. Tevens is aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Er is ook beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank grotendeels op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Het hof zal evenwel het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt over de schadevergoedingsmaatregel voor de erfgenamen van [slachtoffer] . Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen. Het hof zal bovendien de gronden die zien op de toerekenbaarheid van verdachte en de strafmaat aanvullen/verbeteren.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 maart 2023 te [plaats 2] , althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek dan wel borststreek, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2023 te [plaats 2] , althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek dan wel borststreek, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld (van een mobiele telefoon) en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2023 te [plaats 2] , althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek dan wel borststreek, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2023 te [plaats 2] , althans in de [gemeente] tezamen en in vereniging met (een) ander(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen - die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of vervolgens meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van de borststreek, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of die [slachtoffer] vervolgens in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten terwijl dat feit de dood van genoemde [slachtoffer] ten gevolge had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat,
vastgesteld.
Op 21 maart 2023 werd [slachtoffer] zwaar gewond aangetroffen op de [plaats 3] in
[plaats 2] . Kort daarop is hij overleden. [2] Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is links aan de zijkant van de borstkas één steekletsel geconstateerd en aan de linkerelleboog twee snijletsels. Deze letsels waren bij leven ontstaan door scherprandig perforerende en snijdende krachtsinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Bij het steekletsel links aan de borstkas was een naar rechts en gering naar boven verlopend steekkanaal met perforatie van onder meer de linkerborst-holte. de linkerlong. het hartzakje. de linker kransslagader en de rechterhartkamer. Hierbij zijn long- en ademhalingsfunctie-stoornissen evenals hartpompfunctie-stoornissen te verwachten. Daarnaast was er sprake van substantieel bloedverlies (sub B6). Dit bloedverlies verklaarde, zeker in combinatie met de te verwachten hartpomp-, long- en ademhalingsfunctie-stoornissen, het overlijden zonder meer. [3]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het primair tenlastegelegde feit, te weten de moord op [slachtoffer] , wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor zover het hof de moord op [slachtoffer] niet bewezen acht, meent de advocaat-generaal dat de subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag, namelijk doodslag met het oogmerk om de diefstal van de telefoon van [slachtoffer] te vergemakkelijken, bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het vonnis van de rechtbank uitgebalanceerd is. De rechtbank heeft doorwrocht uitgelegd waarom er geen sprake is van moord of gekwalificeerde doodslag. Verdachte kan ook berusten in de aan hem opgelegde langdurige gevangenisstraf. De verdediging heeft er daarom voor gekozen niet in hoger beroep te gaan van dat vonnis.
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake was van voorbedachte raad bij verdachte,
zodat hij van moord moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag heeft de raadsman bepleit dat verdachte weliswaar als motief voor de ontmoeting met [slachtoffer] had dat hij de telefoon van [slachtoffer] wilde hebben, maar dat verdachte [slachtoffer] niet heeft gestoken om de telefoon te kunnen pakken, zodat het oogmerk ontbrak. Er was sprake van twee aparte momenten, waarbij het pakken van de telefoon losstond van de vechtpartij waarbij verdachte [slachtoffer] gestoken heeft. De ten laste gelegde doodslag kan wel bewezen worden verklaard.
Beoordeling door het hof
Met de rechtbank en de raadsman – en anders dan de advocaat-generaal – is het hof van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord en ook van gekwalificeerde doodslag. Het hof acht de meer subsidiair tenlastegelegde doodslag wel bewezen.
Het hof neemt hiertoe de overwegingen van de rechtbank over, zoals hierna cursief weergegeven en waarin telkens “de rechtbank” is vervangen door “het hof”, en vult deze op een aantal punten aan.
Verdachte heeft erkend dat hij op 21 maart 2023 naar de [plaats 3] is gereden, daar
[slachtoffer] heeft ontmoet en hem met een mes heeft gestoken. [4] Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 21 maart 2023 van het leven heeft beroofd door hem links aan de zijkant van de borstkas te steken met een mes.
Voorbedachte raad
De vraag die het hof moet beantwoorden, is of sprake is geweest van voorbedachte raad, met andere woorden: of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
De Hoge Raad stelt hoge eisen aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Vast moet komen te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te
nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en
de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en
waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht
moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van
voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te
beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve
aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een
zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de beoordeling van deze vraag acht het hof het volgende van belang.
Uit het dossier is gebleken dat tussen verdachte en [slachtoffer] voorafgaand aan de dood van
[slachtoffer] , vanaf maart 2022, een conflict gaande was, hetgeen meermalen is uitgelopen op een
handgemeen.
De officier van justitie- aanvulling hof: net als in hoger beroep de advocaat-generaal -
heeft erop gewezen dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte
het plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zo doet verdachte op 28 december 2022
aangifte van mishandeling tegen [slachtoffer] , waarbij hij tegen de verbalisanten ter plaatse zegt
dat hij zich zal gaan bewapenen met een mes om zich te verdedigen tegen [slachtoffer] . Hij gaf
daarbij onder meer aan dat hij [slachtoffer] zou doodsteken en dat hij hem hartstikke dood zou
maken. Hij herhaalde een aantal keren dat hij het probleem zelf zou oplossen en dat hij zich
zou bewapenen om zich te verdedigen. Op 6 maart 2023 wordt aan verdachte gemeld dat de
voornoemde mishandelingszaak wordt geseponeerd, waarna verdachte op 7 maart 2023 via
www.bol.com een mes bestelt. Op 10 maart 2023 belt verdachte vervolgens meermaals met
het servicecentrum van de politie. In deze gesprekken geeft verdachte aan dat hij ten einde
raad is en dat hij zich bij een volgende confrontatie zal gaan verdedigen met een wapen.
Verdachte geeft aan dat of hij doodgaat, of [slachtoffer] . Vanaf 6 maart 2023 heeft verdachte
contact met [medeverdachte] en vraagt haar een afspraak te maken met [slachtoffer] . Via [medeverdachte] zorgt verdachte ervoor dat [slachtoffer] op de [plaats 3] is op 21 maart 2023. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij [slachtoffer] wilde confronteren en dat hij de telefoon van [slachtoffer] wilde hebben, omdat daarop een video van de mishandeling op 28 december 2022 zou staan.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte tegen haar zei dat als [slachtoffer] en hij het niet uit
konden praten, ze dan maar zouden knokken.
Het hof constateert op basis van het voorgaande dat verdachte op zichzelf voldoende
tijd heeft gehad om na te denken over het besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen. Hij
spreekt op enig moment zelfs het voornemen uit om [slachtoffer] dood te steken. Tussen deze
uitspraak op 28 december 2022 en de uiteindelijke aankoop van het mes zit echter ruim twee
maanden tijd. Hieruit leidt het hof af dat verdachte er weliswaar over nadacht om
[slachtoffer] wat aan te doen, maar dat aan dit plan op dat moment geen concrete uitvoering werd gegeven. Bovendien kan bepaald niet worden uitgesloten dat verdachte deze uitspraken deed uit emotie, nu uit de meldingen ook valt af te leiden dat verdachte wanhopig en emotioneel was. Uit verdachtes herhaaldelijke contacten met de politie komt naar voren dat hij zich met het mes wilde verdedigen tegen [slachtoffer] . Dat duidt op zichzelf niet op een plan om hem om het leven te brengen, hoogstens op een risico dat dit het gevolg zou kunnen zijn. Tot slot volgt uit de verklaringen van [medeverdachte] en verdachte zelf dat verdachte [slachtoffer] wilde confronteren en dat hij zich voorbereidde op een mogelijke vechtpartij met [slachtoffer] . De bedoeling om hem te doden blijkt hier niet uit. Dat verdachte twee vrienden heeft gevraagd mee te gaan en dat hij heeft afgesproken op een plek die veelvuldig wordt gebruikt als 'hangplek' waar altijd wel mensen zijn om te 'chillen'. kan worden gezien als een contra-indicatie voor een vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden, zoals de raadsman terecht heeft
aangevoerd. In het licht van deze omstandigheden acht het hof het waarschijnlijker dat verdachte op 21 maart 2023, toen hij [slachtoffer] neerstak, handelde in een gemoedsopwelling en niet ter uitvoering van een vooropgezet plan. De uitspraken die verdachte - kennelijk geëmotioneerd en nog ruim voordat hij het mes kocht - in december 2022 deed, zijn in het licht van het voorgaande onvoldoende overtuigend om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van moord.
Het hof ziet als extra contra-indicatie voor voorbedachte raad dat verdachte in paniek was toen hij in de auto stapte en zei: “Wat heb ik gedaan, dit is niet goed, dit is niet goed.” [5]
Gekwalificeerde doodslag (subsidiair)
Door de officier van justitie- aanvulling hof: net als in hoger beroep door de advocaat-generaal -
is gesteld dat verdachte de doodslag op [slachtoffer] heeft gepleegd, gevolgd door de diefstal van diens telefoon, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijker te maken, zoals subsidiair ten laste gelegd.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 288 van het Wetboek van
Strafrecht de doodslag moet zijn gepleegd met het specifieke doel, het oogmerk, om de telefoon van [slachtoffer] weg te kunnen nemen. Daarbij merkt het hof op dat 'oogmerk' wordt gezien als de zwaarste vorm waarin opzet (willens en wetens handelen) zich kan voordoen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] wilde confronteren en zijn telefoon wilde pakken, omdat daarop de video zou staan van de vechtpartij bij de kiosk op 28 december 2022. Hieruit leidt het hof af dat de (video op de) telefoon een motief was voor verdachte om [slachtoffer] naar de [plaats 3] te laten komen. Eenmaal daar ontstond tussen verdachte en [slachtoffer] vrijwel onmiddellijk een vechtpartij. Toen [slachtoffer] hem bleef slaan, pakte verdachte het mes uit zijn jaszak en klapte het open in de hoop dat dit [slachtoffer] zou afschrikken. Hij probeerde de vuisten van [slachtoffer] weg te slaan. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] met twee handen geduwd, terwijl hij het mes in zijn rechterhand had. Op een gegeven moment riep [slachtoffer] : 'heb je me nou gestoken bro'. Toen [slachtoffer] naar de grond zakte en verdachte terug naar de auto liep, zag verdachte een telefoon in [slachtoffer] auto oplichten. In een opwelling heeft hij deze meegegrist en later weggegooid, zo heeft hij ter zitting verklaard. [6]
Dat verdachte [slachtoffer] die avond heeft gestoken (en gedood) met het specifieke doel (oogmerk) om daarna de telefoon te kunnen wegnemen, acht het hof op basis van deze omstandigheden niet bewezen. Het hof acht het aannemelijk dat verdachte, nu de situatie zich op een andere manier had ontwikkeld dan verdachte zich had voorgesteld, de telefoon bij gelegenheid heeft meegenomen uit de auto van [slachtoffer] op het moment dat hij deze na afloop van het steekincident op afstand zag oplichten in de auto.
Gelet op het voorgaande, zal verdachte worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag.
Zoals hiervoor al is overwogen, is het hof van oordeel dat verdachte zich door [slachtoffer] met een mes te steken, als gevolg waarvan deze is overleden, wel heeft schuldig gemaakt aan de meer subsidiair tenlastegelegde doodslag.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] met kracht heeft gestoken. Verdachte zal dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Van het tenlastegelegde medeplegen zal verdachte ook worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 maart 2023 te [plaats 2] ,
althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleenopzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door
(telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met krachtmet een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de
hartstreek dan welborststreek
, althans in het bovenlichaamvan die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen wat verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof expliciet aangegeven dat het in eerste aanleg gevoerde noodweer-/noodweerexcesverweer niet meer wordt gevoerd, omdat de rechtbank het verweer op goede gronden verworpen heeft en verdachte en de raadsman het met die beslissing eens zijn.
In hoger beroep is dit verweer dus niet aan de orde en het hof hoeft daar dan ook niet meer op in te gaan.
Het bewezenverklaarde is strafbaar. Verdachte is eveneens strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Het hof zal hierna bij de strafmaatoverweging nader ingaan op de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft primair gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Subsidiair heeft zij de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Verdachte en zijn raadsman kunnen zich vinden in de door de rechtbank opgelegde straf en maatregel.
Het hof slaat bij het bepalen van de straf en/of maatregel acht op de ernst van het bewezenverklaarde en op de persoon van verdachte, zoals uit het dossier, de behandelingen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en uit gedragskundig onderzoek is gebleken.
Over de mate van toerekenbaarheid en de over verdachte uitgebrachte gedagskundige rapportages
Op 20 december 2024 heeft [psycholoog] , GZ-psycholoog, een Pro Justitia rapport uitgebracht naar aanleiding van een (aanvullend) psychologisch onderzoek van verdachte.
De deskundige concludeert dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, antisociale en borderline trekken. De verslavingsstoornis is momenteel in gedwongen remissie. Tijdens het aanvullende onderzoek is er geen sprake van een persisterende depressieve stoornis. Deze stoornis werd in het eerdere onderzoek [7] wel gezien.
Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van bovengenoemde problematiek, inclusief de depressieve stoornis. Dit beïnvloedde ook verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde:
Bij betrokkene zijn er beperkingen op het gebied van het reguleren van zijn emoties, met name wanneer hij zich onder druk gezet voelt of gefrustreerd is. Betrokkene is geneigd om emoties te onderdrukken, maar deze komen er na enige tijd toch uit en vormen dan een uitbarsting van frustratie of woede. Alles overziend is zijn agressie vooral reactief van aard, voortgedreven uit emoties die opgeroepen worden vanuit bovenbeschreven dynamiek.
De laatste periode in aanloop naar het ten laste gelegde had hij zich teruggetrokken, was hij
somber en lusteloos en viel hij terug op middelengebruik. Betrokkene stond om verschillende redenen emotioneel onder druk. Zijn relatie was verbroken, hij had geen werk, gebruikte verschillende medicatie en drugs, en daarbij waren er de conflicten en dreigingen rondom de situatie met het latere slachtoffer. Deze factoren zorgden voor een verhoogd stressniveau en aantasting van zijn, toch al kwetsbare, draagkracht. Er was sprake van een opeenstapeling van gevoelens van verlies, machteloosheid, vernedering en krenking.
De persoonlijkheidsproblematiek heeft mogelijk een belemmerende invloed gehad op het hanteren van en omgaan met het langslepende conflict met het slachtoffer, naast de wisselwerking tussen betrokkene en het slachtoffer. Betrokkene stond niet meer open voor bemiddeling, zoals door de wijkadviseur. De conflicten werden niet opgelost, terwijl de emoties hoog opliepen. Hij heeft wel hulp gezocht bij de politie, maar voelde zich niet serieus genomen en niet geholpen, wat bij betrokkene zorgde voor een toename aan frustratie. Betrokkene gebruikte rondom het ten laste gelegde diverse middelen, als (inadequate) coping. Hij sliep nauwelijks, wat zijn prikkelbaarheid nog eens versterkte. Zijn depressiviteit heeft zijn frustratietolerantie beïnvloed, waardoor hij (nog) minder flexibel, sneller geraakt en geprikkeld was.
[psychiater] , psychiater, heeft op 11 december 2024 (aanvullend) over verdachte gerapporteerd. Hij stelt bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en paranoïde trekken en een stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis in een langdurige gedwongen remissie vast. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was de stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis niet in een vroege gedwongen remissie, maar floride aanwezig. Ook gebruikte betrokkene medicatie (mirtazapine) in wisselende doseringen. Een dysthym, depressief getint, beeld met trekken van ADHD lijkt ook aan de orde geweest.
Over de beïnvloeding van de psychische stoornis van de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde concludeert de psychiater:
Er bestond een deplorabele situatie waarbij betrokkenes zelfcontrole beperkt werd door gevoelens van onveiligheid, depressiviteit en slaapgebrek, cocaïne en cannabis misbruik, wisselende hoeveelheden medicatiegebruik, met een impulsdoorbraak gefundeerd op de persoonlijkheidsproblematiek met ook mogelijk paranoïde ideeën en machteloosheid, waardoor de controle over het eigen gedrag verder werd ingeperkt.
Beide deskundigen adviseren om verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof neemt de conclusies van de deskundigen over rekent verdachte het feit in verminderde mate toe.
Ernst van het feit
Het hof betrekt – zoals hiervoor al is aangegeven – bij het bepalen van de straf ook de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. In dat kader is het volgende van belang.
Op 21 maart 2023 heeft verdachte [slachtoffer] met hulp van een vriendin naar de [plaats 3] laten komen, zonder dat [slachtoffer] van te voren wist dat verdachte daar ook naartoe zou komen. Verdachte was boos en wilde [slachtoffer] confronteren naar aanleiding van een langer lopend conflict tussen hen. Hij nam een mes mee naar deze ontmoeting. Op de [plaats 3] ontstond al snel een vechtpartij tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte pakte het mes uit zijn jaszak en [slachtoffer] kwam uiteindelijk door één steek in de borststreek om het leven. Nadat [slachtoffer] riep dat verdachte hem gestoken had, is verdachte weggerend. Hij heeft de telefoon van [slachtoffer] meegenomen en hij is samen met drie anderen in de auto weggereden. Hij heeft het slachtoffer gewond en bloedend achtergelaten, zonder hulp in te schakelen of 112 te bellen.
Deze fors uit de hand gelopen ruzie kende daarmee een fatale afloop. [slachtoffer] overleed ter plaatse aan zijn verwonding, op de jonge leeftijd van 29 jaar.
Door zijn handelen heeft verdachte [slachtoffer] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Aan zijn nabestaanden is hiermee immens leed toegebracht. Dit hebben zij ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep op duidelijke en waardige wijze onder woorden gebracht. De dood van [slachtoffer] heeft bij zijn familie een litteken voor het leven achtergelaten en het gemis is er nog elke dag.
Wat is een passende straf?
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag is één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Een lange gevangenisstraf is daarop een passende en geboden sanctie.
Het hof heeft ook oog voor het feit dat ook verdachte zichtbaar lijdt onder wat hij gedaan heeft en wat hij [slachtoffer] , en daarmee ook zijn nabestaanden, heeft aangedaan. Hij zal met de wetenschap dat hij iemands leven heeft ontnomen in het reine moeten komen.
Het hof houdt ook rekening met de hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en heeft ten slotte kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een geweldsfeit is veroordeeld.
Het hof zal, alles afwegende, net als de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van negen jaren. Daarop wordt de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Tbs-maatregel?
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan verdachte naast een langdurige gevangenisstraf een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Het hof heeft bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte een tbs-maatregel moet worden opgelegd acht geslagen op de hierboven genoemde rapporten van de deskundigen [psycholoog] en [psychiater] . Daaruit volgt dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag bij verdachte matig is. Er zijn beschermende factoren, zoals zijn intelligentie, een klein maar steunend netwerk en verdachte toont enige motivatie voor behandeling.
[psycholoog] adviseert verdachte te laten behandelen in een gestructureerde omgeving, bijvoorbeeld via een klinische opname. Hoewel in eerste instantie een terbeschikkingstelling met voorwaarden als passend kader werd gezien, acht [psycholoog] in het aanvullende rapport een tbs-kader niet langer noodzakelijk om het recidiverisico te verlagen. De interventies gericht op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte zijn mogelijk tijdens zijn detentie en de duur van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). De uitdagingen bevinden zich daarna vooral in de buitenwereld, in interpersoonlijke relaties en in voor verdachte stresserende omstandigheden.
Tijdens de periode van de VI kan worden beoordeeld of verdachte voldoende behandeling heeft gehad om zich in de buitenwereld staande te houden en of het recidiverisico is verlaagd, of dat behandeling moet worden voortgezet. Een stok achter de deur is nodig, omdat de kans op afbreken van een behandeling aanwezig is als zijn lijdensdruk toeneemt en de motivatie afneemt. Monitoring van toekomstig handelen en het nakomen van afspraken aan de hand van toezicht door de reclassering is hiervoor noodzakelijk, ook om op langere termijn controle te houden op betrokkene en om zijn middelengebruik te monitoren. De behandeling van verdachte kan tijdens detentie (al dan niet aan te vangen in het kader van voorwaardelijke invrijheidsstelling) beginnen. Deze kan voortduren in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM), die aansluitend aan een eventuele straf kan worden opgelegd.
[psychiater] concludeert eveneens dat het recidiverisico, dat voortkomt uit een kwetsbaarheid in de persoonlijkheidsstructuur gecombineerd met middelenmisbruik, matig is. Ook hij adviseert verdachte eerst klinische te behandelen binnen een FPK of FPC, met vervolgens en ambulant vervolg. Mocht een terbeschikkingstelling met voorwaarden strafrechtelijk passend zijn zou dat een kader zijn waarbinnen deze behandelingen zouden kunnen plaatsvinden, aldus [psychiater] .
Volgens hem zou het echter ook mogelijk zijn om verplichte behandeling op te leggen in de VI-fase met daar achteraan een GVM.
Uit artikel 37a lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr) volgt dat
indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eistde rechter kan gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien voldaan is aan de in dat artikel genoemde voorwaarden. Het hof komt op basis van de conclusies van de deskundigen, de aard en ernst van de bij de verdachte vastgestelde stoornissen, de houding van verdachte op de terechtzitting, het beperkte strafblad van verdachte en zijn (beperkte) behandelgeschiedenis niet tot het oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen een tbs-maatregel eist. Verdachte is bereid een behandeling te ondergaan en de deskundigen achten een tbs- maatregel, al dan niet met dwangverpleging, daarvoor niet noodzakelijk. Het hof zal dan ook niet gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Gedragsbeïnvloedende maatregel?
De advocaat-generaal heeft subsidiair gevorderd aan verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr op te leggen. Zij heeft daartoe echter geen recent reclasseringsrapport overgelegd, wat op grond van artikel 38z lid 2 Sr wel had gemoeten. De eis om een reclasseringsrapport te overleggen, geldt echter niet als het hof ambtshalve de GVM oplegt (art. 38z lid 2 Sr; ECLI:NL:HR:2022:1860).
Het hof schat op basis van de rapporten van de deskundigen [psycholoog] en [psychiater] en het in eerste aanleg opgemaakte reclasseringsrapport van 29 februari 2024 het toekomstige recidiverisico zo in dat verdachte ter voorkoming van eventuele recidive gedurende en na zijn detentie behandeling nodig heeft voor zijn psychische problematiek, ter voorkoming van een terugval in een depressie, middelengebruik en het maken van verkeerde keuzes.
Het hof zal daarom ambtshalve aan verdachte – naast de hiervoor bepaalde gevangenisstraf – een gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr opleggen. Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarbij wordt de oplegging van de maatregel geadviseerd door de deskundigen. Gelet op de beschreven psychische problematiek is langdurig toezicht, ook na afloop van de detentie, noodzakelijk.
Deze maatregel houdt in dat verdachte na het einde van de gevangenisstraf onder intensief toezicht komt te staan en dat de resocialisatie is gebonden aan voorwaarden. Aan het einde van de opgelegde gevangenisstraf wordt, op vordering van het openbaar ministerie en aan de hand van de vooruitgang die dan mogelijk door verdachte al is geboekt, bekeken of en hoe de maatregel ten uitvoer moet worden gelegd. Op dat moment wordt dan door de rechter bepaald welke voorwaarden worden opgelegd en wat de duur van de maatregel zal zijn. De maatregel kan inhouden opname in een kliniek, meewerken aan gedragskundige behandeling en andere voorwaarden die op dat moment noodzakelijk worden geacht. De maatregel kan worden opgelegd voor de duur van twee tot vijf jaar, maar kan vervolgens ook telkens weer worden verlengd (artikelen 6.6.23b en 6.6.23c Sv).

De vorderingen van de benadeelde partijen

De advocaat van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting van het hof verzocht de in eerste aanleg toegewezen vorderingen ook in hoger beroep toe te wijzen en daarbij – anders dan de rechtbank heeft gedaan – ook met betrekking tot de vordering van de erfgenamen van [slachtoffer] een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 4] , die in eerste instantie niet-ontvankelijk is verklaard, refereert hij zich aan het oordeel van het hof.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen conform de beslissingen van de rechtbank, met dien verstande dat ook met betrekking tot de vordering van de erfgenamen van [slachtoffer] een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman van verdachte heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat de vordering conform de beslissingen van de rechtbank kunnen worden toegewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks de gevorderde schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 812,91 aan kosten voor lijkbezorging (reiskosten Marokko). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks de gevorderde schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks de gevorderde schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 679,86 aan kosten voor lijkbezorging (reiskosten Marokko). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks de gevorderde schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij, de erfgenamen van [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,00 aan materiële schade (beschadigde kleding en een gestolen telefoon). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks de gevorderde schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof – zoals verzocht door de benadeelde partij en gevorderd door de advocaat-generaal – ook in dit geval de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, 3e juncto 4e lid, genoemde naasten van een door een misdrijf overleden slachtoffer. Broers en zussen vallen niet onder de in deze bepalingen genoemde naasten.
Artikel 6:108. vierde lid. sub g. van het BW biedt echter de mogelijkheid tot toekenning van affectieschade aan een andere persoon als deze ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe en persoonlijke relatie tot de overledene stond, dat uit de eisen van
redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij of zij voor de toepassing van lid 3 als naaste kan worden aangemerkt. Deze zogenaamde hardheidsclausule kent onder uitzonderlijke
omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toe aan een persoon die niet tot
de vaste kring van gerechtigden behoort.
[benadeelde partij 4] heeft een beroep gedaan op deze hardheidsclausule.
De wet bepaalt echter dat voor de toepassing van de hardheidsclausule ten tijde van de gebeurtenis sprake moest zijn van de eerder benoemde nauwe en persoonlijke relatie. [benadeelde partij 4] en zijn broer woonden weliswaar gedurende een groot deel van hun leven beiden in het ouderlijk huis, zoals gebruikelijk bij familieleden, maar ten tijde van het overlijden van het slachtoffer op 21 maart 2023 was dat niet het geval.. Dat zij in hetzelfde gebouw woonden en dat regelmatig tijd met elkaar doorbrachten, activiteiten ondernamen of bedragen aan elkaar voorschoten, onderscheidt [benadeelde partij 4] naar het oordeel van het hof onvoldoende van andere broers en zussen om te kunnen spreken van dusdanig uitzonderlijke omstandigheden, dat de hardheidsclausule kan worden toegepast. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking op grond van artikel 38 z van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 1] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 maart 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 812,91 (achthonderdtwaalf euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 2] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 812,91 (achthonderdtwaalf euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 april 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 3] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 maart 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 679,86 (zeshonderdnegenenzeventig euro en zesentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde partij 3] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 679,86 (zeshonderdnegenenzeventig euro en zesentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 maart 2023.
Vordering van de erfgenamen van [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de erfgenamen van [slachtoffer] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de erfgenamen van het slachtoffer [slachtoffer] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 maart 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. Steenbrink en mr. M.E. van der Werf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 9 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 1] van de politie Eenheid Oost-Nederland.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 10-11
3.NFI-rapport (forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden).
4.Verklaring verdachte ter zitting van 7 maart 2024.
5.Proces-verbaal verhoor [naam 2] , p. 522
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maat 2024
7.Pro Justitia rapportage [psycholoog] d.d. 13 februari 2024, p. 29