ECLI:NL:GHARL:2025:414

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.335.544/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een eenvoudige gemeenschap van woning en boot tussen informele samenwonenden na beëindiging van de relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van een woning en een boot tussen twee voormalige samenwonenden, [appellant] en [geïntimeerde]. De relatie tussen partijen eindigde in maart 2022, waarna de woning, die in 2018 gezamenlijk was aangeschaft, werd verkocht. De netto verkoopopbrengst van de woning werd gelijk verdeeld, maar er ontstonden geschillen over de verdeling van de overwaarde en de aflossingen op de hypotheek. [appellant] stelde dat er een mondelinge afspraak was gemaakt over de verdeling van de overwaarde, maar het hof oordeelde dat hij deze stelling niet voldoende had onderbouwd. Het hof concludeerde dat de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te verplichten haar deel van de overwaarde aan hem af te staan, moest worden afgewezen.

Daarnaast vorderde [appellant] een vergoeding voor door hem gedane aflossingen op de hypotheek en investeringen in de woning. Het hof oordeelde dat de vordering op basis van de eenvoudige gemeenschap niet kon worden toegewezen, omdat deze gemeenschap geen afgezonderd vermogen is. De vordering van [geïntimeerde] om het door haar betaalde bedrag voor de boot terug te ontvangen, werd eveneens afgewezen, omdat er geen bewijs was dat er afspraken waren gemaakt over de vergoeding van de aankoopkosten. Het hof oordeelde dat [appellant] een bedrag van € 3.000,- aan [geïntimeerde] moest betalen voor de boot, en dat hij ook aansprakelijk was voor schadevergoeding wegens het niet afgeven van inboedelgoederen aan [geïntimeerde].

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, met uitzondering van enkele beslissingen die werden vernietigd. [appellant] werd veroordeeld tot betaling van € 4.275,- aan [geïntimeerde] en de proceskosten in het principaal hoger beroep. De kosten van het incidentele hoger beroep werden gecompenseerd, en het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.544/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 217867
arrest van 14 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. F.P. van Dalen te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, tevens verweerster in conventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H. Hulshof te Emmeloord.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 6 september 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord tevens incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- het journaalbericht namens [appellant] van 24 oktober 2024, met bijlagen;
- het bericht namens [appellant] van 30 oktober 2024, met bijlagen;
- het bericht namens [appellant] van 31 oktober 2024, met bijlage.
1.3
Op 4 november 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De relevante feiten en de procedure in eerste aanleg

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. In maart 2022 is de relatie geëindigd.
2.2
Partijen hebben in 2014 samen een boot gekocht. De aankoopprijs bedroeg € 6.000,-.
2.3
In 2018 hebben partijen samen en ieder voor een gelijk aandeel de woning gekocht aan het [adres] te [woonplaats1] . De aankoopprijs van € 145.000,- is voldaan vanuit een bij [de bank] afgesloten hypotheek.
2.4
Na het uiteengaan van partijen is de woning verkocht. Op 5 april 2024 is de woning geleverd aan de kopers.
2.5
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank gevorderd – samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang – de wijze van verdeling te gelasten van de woning en de boot, en afgifte van bepaalde inboedelgoederen aan [geïntimeerde] . Ook [appellant] heeft gevorderd de wijze van verdeling van de woning en boot te gelasten.
2.6
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de wijze van verdeling van de woning en boot gelast, en [appellant] veroordeeld tot afgifte van de door [geïntimeerde] genoemde inboedelgoederen. De bedoeling van het hoger beroep is dat het bestreden vonnis geheel ( [appellant] ) dan wel gedeeltelijk ( [geïntimeerde] ) wordt vernietigd en dat het hof zich daarbij uitlaat over:
- de vraag of partijen in het verleden een afspraak hebben gemaakt over de verdeling van de overwaarde van de woning;
- de vraag of aan [appellant] een vergoeding toekomt wegens door hem gedane aflossingen op de hypotheek, en aan [geïntimeerde] vanwege een door haar gedane betaling op een achterstand in hypotheektermijnen;
- de vraag of aan [appellant] een vergoeding toekomt wegens door hem gedane investeringen in de woning;
- de waarde van de boot en de verdeling daarvan;
- de verdeling van de inboedel.

3.Het oordeel van het hof

De woning
*
verdeling opbrengst
3.1
De woning is inmiddels verkocht en geleverd aan de koper. De netto verkoopopbrengst is verdeeld. Ieder heeft een bedrag van € 54.562,23 ontvangen, zijnde de helft van de overwaarde. [appellant] stelt dat partijen destijds bij de aankoop van de woning een mondelinge afspraak hebben gemaakt die inhield dat degene die de woning zou verlaten, omdat hij of zij niet langer samen wilde wonen met de ander, geen aanspraak zou maken op de overwaarde. Omdat [geïntimeerde] de woning heeft verlaten wil [appellant] haar aan deze afspraak houden. Hij vindt dan ook dat [geïntimeerde] haar deel uit de verkoopopbrengst aan [appellant] moet afstaan. [geïntimeerde] betwist dat ooit een dergelijke afspraak is gemaakt.
3.2
Het hof stelt voorop dat partijen, als voormalige deelgenoten in een eenvoudige gemeenschap, in beginsel gelijke aandelen daarin hadden. Dat is de hoofdregel zoals die in art. 3:166 BW staat. Omdat de door [appellant] gestelde afspraak dat degene die vertrekt afstand doet van zijn of haar aandeel in de overwaarde van de woning in grote mate afwijkt van dit wettelijke uitgangspunt is, en deze afspraak door [geïntimeerde] wordt betwist, mag van [appellant] worden verwacht dat hij een stevige nadere onderbouwing van zijn stelling geeft. Die is echter uitgebleven. [appellant] heeft deze beweerdelijke en voor hem belangrijke afspraak bij de rechtbank aanvankelijk zelfs over het hoofd gezien, en pas bij akte van 17 augustus 2023, dus bijna een jaar na de dagvaarding bij de rechtbank, te berde gebracht. Als enige onderbouwing heeft [appellant] aangegeven dat hij, vanwege slechte ervaringen uit het verleden, alleen onder deze voorwaarden met [geïntimeerde] een woning wilde kopen. Hoewel [appellant] in algemene termen heeft aangegeven getuigenbewijs aan te bieden, waarbij partijen zelf kunnen worden gehoord en eventueel op te geven derden, heeft hij geen schriftelijke verklaringen van deze derden in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn stelling. De vraag of [appellant] toch nog bewijs van zijn stelling zou moeten worden toegelaten, kan in het midden blijven, omdat de door [appellant] genoemde intentie achter de afspraak, te weten dat de achterblijver ongestoord in de woning zou kunnen blijven wonen, inmiddels is komen te vervallen. [appellant] kon namelijk wegens arbeidsongeschiktheid hoe dan ook geen financiering krijgen om in de woning te blijven wonen, ook niet zonder uitkoop van [geïntimeerde] . De woning is daarom verkocht. Daarmee is de grond voor de beweerdelijke afspraak komen te vervallen.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de vordering van [appellant] dient te worden afgewezen.
* aflossingen hypotheek
3.3
[appellant] stelt een vergoedingsrecht te hebben op de eenvoudige gemeenschap (van woning) wegens door hem betaalde maandelijkse aflossingen op de hypotheekschuld. Het hof volgt [appellant] daarin niet. Anders dan bij een bijzondere gemeenschap, zoals een ontbonden huwelijksgemeenschap, omvat een eenvoudige gemeenschap enkel het goed of de goederen die aan de deelgenoten gezamenlijk toebehoren. Het is geen afgezonderd vermogen, en schulden die voor rekening komen van een eenvoudige gemeenschap kunnen niet op goederen van de gemeenschap worden verhaald. Als gevolg van het van toepassing zijn van het algemene vermogensrecht kan dus uitsluitend een vorderingsrecht geldend worden gemaakt jegens de andere partner en niet jegens een dergelijke gemeenschap. Omdat [appellant] ook heeft gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen de helft van het door hem gevorderde bedrag aan [appellant] te voldoen, zal het hof de vordering toch inhoudelijk beoordelen.
3.4
Op de mondelinge behandeling bij het hof hebben partijen desgevraagd beiden aangegeven dat zij vanaf de aanvang van hun samenleving in 2012 tot aan hun uiteengaan in 2022 de financiën steeds op dezelfde wijze hebben ingericht. Ieder had een bankrekening op eigen naam, van welke rekening ieder eigen en gezamenlijke kosten voldeed. Daarnaast stortte [geïntimeerde] op regelmatige basis bedragen op de bankrekening van [appellant] . Partijen hebben desgevraagd beiden ook aangegeven dat over deze financiële gang van zaken nimmer is gesproken; de een heeft aan de ander nooit gezegd dat deze wijze van verdeling van de kosten niet diens instemming had, en dat om die reden nog een vorderingsrecht zou ontstaan.
3.5
Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten. Dat laat onverlet dat zowel de vraag of bepaalde afspraken zijn gemaakt, alsook de vraag welke inhoud die afspraken hebben, beantwoord dient te worden aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan acht worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen. Bovenstaande maatstaf geldt ook bij beantwoording van de vraag of stilzwijgend afspraken zijn gemaakt of gemaakte afspraken (kunnen worden geacht te) zijn gewijzigd.
Het hof leidt uit de feitelijke gang van zaken tussen partijen af dat zij een (stilzwijgende) afspraak hebben gemaakt, die inhoudt deze hiervoor omschreven financiële verdeling van alle gezamenlijke kosten, en dat die achteraf niet tot verrekeningen zou leiden. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
*
betaling achterstand hypotheek
3.6
Op de mondelinge behandeling bij het hof is vast komen te staan dat [geïntimeerde] een bedrag van € 550,- heeft voldaan wegens een achterstand in de hypotheekbetalingen ontstaan in de periode nadat zij de woning al had verlaten. Dat zij ook, bij de verkoop van de woning, heeft meebetaald aan een nog hogere achterstand, kan door het hof aan de hand van de overgelegde stukken niet worden vastgesteld. Aangezien het hier een gemeenschappelijke schuld betreft en [appellant] heeft aangegeven dat het door [geïntimeerde] betaalde bedrag dient te worden gedeeld, zal het hof [appellant] veroordelen om een bedrag van € 275,- aan [geïntimeerde] te voldoen. Omdat [geïntimeerde] niet heeft gesteld wat de grondslag is van haar vordering voor het meerdere, zal dat gedeelte worden afgewezen.
*
investeringen
3.7
[appellant] heeft in hoger beroep gesteld te hebben geïnvesteerd in de woning tot een bedrag van € 20.000,-. [geïntimeerde] heeft betoogd dat deze vordering niet kan worden meegenomen, omdat dit een geheel nieuwe vordering betreft, die niet is gebaseerd op een eerder ingebrachte grondslag. Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. [appellant] heeft het recht in hoger beroep zijn oorspronkelijke vordering te wijzigen of vermeerderen. Daartoe behoort ook het instellen van een nieuwe vordering. Gronden om desondanks de nieuwe vordering buiten behandeling te laten wegens strijd met een goede procesorde zijn het hof niet gebleken.
3.8
[appellant] heeft zijn stelling over door hem gedane uitgaven op geen enkele wijze onderbouwd. Ook heeft hij tot aan de mondelinge behandeling geen juridische basis voor zijn vordering genoemd. Pas op de mondelinge behandeling heeft [appellant] zich beroepen op ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW). De daarbij behorende (rechts)feiten die noodzakelijk zijn om aan die rechtsregel het door [appellant] beoogde rechtsgevolg te kunnen toekennen heeft hij niet gesteld. [geïntimeerde] heeft bovendien verweer gevoerd, en aangegeven dat ieder kosten van verbouwingen van en investeringen in de woning heeft betaald. Zij heeft dat ook onderbouwd met stukken.
3.9
De vordering van [appellant] zal op grond van een en ander dus worden afgewezen.
Boot
3.1
Partijen zijn het er over eens dat de boot gezamenlijk eigendom was. Onduidelijk is gebleven wie destijds de aankoop heeft betaald. Wel is op de mondelinge behandeling bij het hof vastgesteld dat tijdens de samenleving nimmer is gesproken over vergoeding van aankoopkosten van de een aan de ander. Hoewel [geïntimeerde] gevorderd heeft dat zij het door haar betaalde aankoopbedrag van € 6.000,- uit de verkoopopbrengst terug dient te ontvangen is deze vordering dus niet toewijsbaar. Het hof verwijst naar wat hiervoor is overwogen over de verdeling van gezamenlijke kosten.
3.11
[appellant] is na het uiteengaan van partijen (alleen) het beheer over de boot blijven uitoefenen. Zonder toestemming van [geïntimeerde] heeft hij de boot naar eigen zeggen in oktober 2022 verkocht voor € 1.500,-. De boot zou nog maar zo weinig waard zijn geweest, omdat deze in de zomer van 2022 is gezonken. [geïntimeerde] betwist het genoemde verkoopbedrag, het gezonken zijn en de bevoegdheid tot verkoop door [appellant] .
3.12
Het hof constateert dat het betoog van [appellant] chronologische tegenstrijdigheden bevat. Volgens [appellant] is het schip in de zomer van 2022 (juni) gezonken en in oktober 2022 verkocht voor een zeer laag bedrag, maar in zijn conclusie van antwoord van eind november 2022 rept [appellant] met geen woord over deze feiten, en schrijft hij dat de boot moet worden verkocht. Daarnaast heeft [geïntimeerde] een door [appellant] op Marktplaats aangemaakte advertentie laten zien van 11 augustus 2022, waarin de boot nog voor een bedrag van € 12.000,- te koop is aangeboden.
3.13
Al met al is onvoldoende aannemelijk geworden dat de boot ten tijde van de verkoop een reële verkoopwaarde had van slechts € 1.500,-. Het hof houdt het er daarmee op dat de boot nog goed verkoopbaar was, althans voor een hoger bedrag dan wat [appellant] stelt ervoor te hebben ontvangen. Bij gebrek aan betere aanwijzingen over de waarde van de boot, zal het hof uitgaan van de aankoopwaarde uit 2014, te weten € 6.000,-. Beide partijen hebben op de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat zij de boot destijds voor een vriendenprijs hebben kunnen kopen, en dat hij veel meer waard was. Door van deze (lage) waarde uit te gaan, houdt het hof rekening met reguliere waardedalingen en/of eventueel achterstallig onderhoud van de boot. [appellant] zal daarom worden veroordeeld om een bedrag van € 3.000,- aan [geïntimeerde] te betalen.
Inboedel
3.14
Hoewel [appellant] aanvankelijk bereid was een aantal inboedelzaken aan [geïntimeerde] af te staan, en hij door de rechtbank ook tot afgifte daarvan is veroordeeld, heeft [geïntimeerde] een groot deel van de zaken niet in ontvangst kunnen nemen. Omdat naar het oordeel van het hof op [appellant] een inspanningsverplichting rustte om ervoor te zorgen dat [geïntimeerde] in de gelegenheid zou worden gesteld haar zaken op te halen, en [appellant] daaraan niet heeft voldaan en veel zaken heeft laten ophalen door een derde, dient [appellant] de door [geïntimeerde] geleden schade te vergoeden, nu voldoende aannemelijk is dat hij de goederen niet meer in zijn bezit heeft. Het hof begroot deze schade (vervanging van een aantal gebruikte inboedelzaken) in redelijkheid op een bedrag van € 1.000,-.
De conclusie
3.15
Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet en dat van [geïntimeerde] deels. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in principaal hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
De kosten van het incidentele hoger beroep zullen worden gecompenseerd op die wijze dat ieder daarvan de eigen kosten zal dragen

4.De beslissing in het principaal en incidenteel appel

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 6 september 2023, behalve de beslissingen onder 5.2 en 5.3 die hierbij worden vernietigd en beslist als volgt;
4.2
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 4.275,-
4.3
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het principale hoger beroep:
  • € 343,- aan griffierecht
  • € 2.428,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II)
4.4
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.5
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt in het incidentele hoger beroep
4.6
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.7
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Koopman, O.E. Mulder en T. K. Lekkerkerker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.