ECLI:NL:GHARL:2025:4011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
21-004487-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor medeplegen van poging zware mishandeling en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden voor het medeplegen van poging tot zware mishandeling van een politieman en voor witwassen van twee motoren. De feiten vonden plaats op 31 maart 2020, toen de verdachte samen met mededaders met hoge snelheid op een smalle onverlichte weg reed. Tijdens een achtervolging door de politie gaven zij de opdracht om twee motoren uit de laadruimte van een bus te gooien, terwijl een politieman hen achtervolgde. De politieman kon ternauwernood de motoren ontwijken. De verdachte heeft ook twee motoren gewitgewassen, die eerder waren gestolen. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank voor de diefstallen vernietigd en de verdachte veroordeeld voor de subsidiaire tenlasteleggingen van witwassen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en zijn eerdere strafblad is in de strafmaat meegenomen. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft desondanks een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004487-22
Uitspraak d.d.: 30 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 oktober 2022 met parketnummer 18-158895-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2000,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. H.A. Koning, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis van de rechtbank waartegen hoger beroep is ingesteld houdt, kort weergegeven, het volgende in:
 vrijspraak van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde;
 veroordeling voor het onder 1 (poging zware mishandeling), 2 subsidiair en 3 subsidiair (telkens witwassen) tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest;
 toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de [benadeelde 1] tot een bedrag van € 1.597,43 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
 toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de [benadeelde 2] tot een bedrag van € 2.660,00 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof deels andere overwegingen heeft dan de rechtbank en omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] (hoofdagent politie Noord-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- terwijl hij en/of zijn mededader(s) (met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, althans met hoge snelheid) in een Mercedes Vito reed/reden over een of meer smalle, onverlichte wegen, te weten de [straatnaam 1] en/of de [straatnaam 2] en/of [straatnaam 3] , waar niet of nauwelijks uitwijkmogelijkheden waren - en/of
- terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat op korte afstand achter de Mercedes Vito een politievoertuig reed - een koffer, althans een voorwerp, uit (de laadruimte van) de Mercedes Vito heeft gegooid en/of geduwd (meermalen) een motor uit (de laadruimte van) de Mercedes Vito heeft gegooid en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te [plaats 3] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorfiets (Kawasaki, met [kenteken 1] in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
2 subsidiair.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, te [plaats 3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van één of meerdere voorwerpen (Kawasaki, met [kenteken 1]
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
- dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3 primair.
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te [plaats 4] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorfiets (BMW, met [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
3 subsidiair.
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, te [plaats 4] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van één of meerdere voorwerpen (motor BMW [kenteken 2] ),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
- dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen over feit 1

Standpunt van de verdediging
De verdediging is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is en heeft vrijspraak bepleit.
De verdachte heeft verklaard dat hij geen medepleger is geweest van de poging tot zware mishandeling van de politieagent. Anderen hebben dit feit gepleegd en hij heeft hier geen rol in gehad. Anderen hebben motoren achter uit de rijdende bestelbus gegooid terwijl daar vlak achter een politieagent in een auto reed die nauwelijks uit kon wijken. Hij was niet de bestuurder van de bestelbus, maar dat was [medeverdachte 1] . Hij heeft ook niet aan anderen de opdracht gegeven om dit te doen. Hij is onschuldig, aldus de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte was eerder die nacht samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in een Mercedes Vito bus op pad om twee gestolen motoren naar een koper in [plaats 1] te brengen. Na in [plaats 1] die nacht in de buurt van de bestelbus te zijn aangesproken door een verbalisant, hebben zij enige tijd later gezamenlijk hun weg in die bestelbus vervolgd. Op een gegeven moment gaf een vóór hen rijdende politieauto hen een stopteken om een controle uit te voeren. De Mercedes Vito volgde de politieauto echter niet, maar reed voorbij en sloeg op de vlucht. [verbalisant 1] heeft vervolgens in een politieauto de achtervolging ingezet. Tijdens die achtervolging gingen de achterdeuren van de Mercedes Vito open en werden door de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (beiden achterin zittend) onder meer de twee gestolen motoren uit de Mercedes Vito gegooid. Dit gebeurde terwijl zij met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur reden, op een donkere, smalle weg met weinig uitwijkmogelijkheden en terwijl [verbalisant 1] op korte afstand achter hen reed. Door heel hard te remmen en een uitwijkmanoeuvre te maken is het [verbalisant 1] toch gelukt om een aanrijding met de uit de bus gegooide motoren te voorkomen.
Uiteindelijk is de Mercedes Vito in de greppel tot stilstand gekomen. Over dat moment relateert [verbalisant 2] onder meer het volgende:
"Ik zag dat de Vito begon te slingeren en vervolgens achterwaarts via de berm in de naastgelegen sloot en bosschages tot stilstand kwam. Ik zag dat tenminste één inzittende via de bosjes wegrende naar het land achter de bosjes. (…) Doordat de Vito met de achterzijde in de bosjes stond wilden de achterdeuren niet meer open. Nadat we met behulp van de brandweer de zijdeur opengemaakt hadden bleek dat er nog twee verdachten in de bus waren achtergebleven. Deze twee verdachten hebben de motoren uit de Vito gegooid. Het was door de ingebouwde dubbele cabine niet mogelijk om van binnenuit achterin de bus te komen. Er zit een dichte wand tussen de cabine en de laadruimte".
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] relateren over dit moment onder meer het volgende:
"Wij zagen vanaf de bestuurderszijde een manspersoon uitstappen en door de bosschages vertrekken. Wij zagen vervolgens dat de bijrijder werd aangehouden door een andere eenheid. Wij zijn op zoek gegaan naar de overige verdachten. Na een uitgebreide zoekslag hebben wij hier geen verdachten meer aangetroffen in de wijde omgeving".
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 5] relateren over dit moment onder meer het volgende:
“Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 5] zagen dat, nadat de Vito tot stilstand kwam er een drietal personen uit de Vito sprongen en weg renden.
Ik, [verbalisant 1] , zag dat twee manspersonen de bosjes achter de Vito in renden waarna ik op deze twee het zicht ben kwijtgeraakt en dat een manspersoon met een getinte huidskleur recht op mij af kwam lopen.
(…) de verdachte welke later bleek te zijn: [medeverdachte 1] geboren op [geboortedag 2] 2002.”
Het hof stelt op basis hiervan vast dat de bijrijder die direct buiten de Mercedes Vito is aangehouden dus de [medeverdachte 1] betreft en de personen die zich in de laadruimte van de Mercedes Vito bevonden waren de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] voorin in de Mercedes Vito zaten. Hij heeft gezien dat [verdachte] de bestuurder was toen ze die nacht naar [plaats 1] reden. Tijdens de achtervolging door de politie werd er door iemand voorin de Mercedes Vito naar hem en [medeverdachte 3] geschreeuwd dat ze de motoren de bus uit moesten gooiden. Dit hebben zij toen gedaan.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 4] tijdens de achtervolging voorin de bus zaten en dat één van de twee heeft gereden. [medeverdachte 1] heeft sowieso niet gereden, aldus [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voorin de Mercedes Vito zat, in het midden op een soort emmer. Tijdens de achtervolging hoorde hij de bestuurder naar achteren schreeuwen: "
Gooi die motoren eruit".De bestuurder gaf de opdracht de motoren uit de bus te gooien, aldus [medeverdachte 1] . Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat er maar één man de hele tijd heeft gereden, dat de bestuurder die achter het stuur zat ten tijde van de achtervolging dezelfde bestuurder was die vanaf [plaats 4] naar [plaats 1] heeft gereden en dat tijdens de rit naar [plaats 1] en gedurende de achtervolging steeds dezelfde persoon op de bijrijdersstoel zat. Er is volgens [medeverdachte 1] niet van plaats gewisseld.
De verdachte heeft bij de politie ontkend in de nacht van 30 op 31 maart 2020 in de Vito te hebben gezeten. Op de terechtzitting van de rechtbank d.d. 13 september 2022 is de verdachte niet verschenen. Eerst ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat ten tijde van de achtervolging niet hij, maar juist [medeverdachte 1] de bestuurder was. De verdachte heeft wel van [plaats 4] naar [plaats 1] gereden, maar in [plaats 1] heeft hij met [medeverdachte 1] gewisseld en heeft [medeverdachte 1] vervolgens gereden. Het hof constateert dat deze verklaring van de verdachte niet kan kloppen, omdat [medeverdachte 1] ter plaatse bij de bestelbus als bijrijder is aangehouden en de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben gezien dat de bestuurder is ontkomen. Nu er drie personen voorin de bus zaten ( [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 4] ) en er geen enkele aanwijzing is dat [medeverdachte 4] zou hebben gereden, betekent dit dat [verdachte] de bestuurder was en ter plekke is ontkomen. Steun voor deze feitelijke gang van zaken vindt het hof in de omstandigheid dat de verklaring van [medeverdachte 1] ook op een ander punt past bij het relaas van de verbalisanten. [medeverdachte 1] zat volgens zijn verklaring immers voorin, in het midden, tussen de bestuurder en de bijrijder op de stoel rechts in. Door deze positie in de bus kon hij niet zo snel wegkomen en is vervolgens ter plaatse door de verbalisanten aangehouden. Ten slotte wordt deze toedracht ook bevestigd door [medeverdachte 3] , die heeft verklaard dat [medeverdachte 1] sowieso niet heeft gereden.
Het hof is van oordeel dat, alles in samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de bestuurder was van de Mercedes Vito en hij degene is geweest die heeft geschreeuwd dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de motoren uit de bus moesten gooien.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte als bestuurder voorin de bestelbus en de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] achterin die de motoren eruit gooiden. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewijsoverwegingen over de feiten 2 en 3 (witwassen)

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde (diefstallen), maar veroordeeld voor het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde (witwassen). De advocaat-generaal heeft bevestiging hiervan gevorderd.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen dit oordeel van de rechtbank.
Het hof is het met het oordeel van de rechtbank over deze feiten eens en volgt de rechtbank hierin. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde en verklaart het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 31 maart 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] (hoofdagent politie Noord-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- terwijl hij en zijn mededaders met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur in een Mercedes Vito reden over smalle, onverlichte wegen, te weten de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] en [straatnaam 3] , waar niet of nauwelijks uitwijkmogelijkheden waren en
- terwijl hij en zijn mededaders wisten dat op korte afstand achter de Mercedes Vito een politievoertuig reed
- een koffer en meermalen een motor uit de laadruimte van de Mercedes Vito heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair.
hij in de periode van 28 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp (Kawasaki, met [kenteken 1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
3 subsidiair.
hij in de periode van 17 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp (motor BMW [kenteken 2] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.

Het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde levert telkens op:

medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft samen met anderen gepoogd om een politieman zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij heeft zijn mededaders opgedragen om twee motoren achteruit de laadruimte van een bus te gooien, terwijl zij met hoge snelheid reden op een smalle onverlichte weg met daar op korte afstand achter een politieman in een auto die hen achtervolgde. De politieman kon de motoren ternauwernood ontwijken. Dat de politieman geen letsel heeft opgelopen, is niet aan het handelen van de verdachte te danken.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van twee motoren. Door het onder zich hebben van gestolen motoren heeft de verdachte ervan blijk gegeven het niet nauw te nemen met de eigendomsrechten van anderen en heeft hij een aandeel geleverd aan het in standhouden van vermogenscriminaliteit.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatieregister van 13 mei 2025 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten en een mishandeling. Het hof houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee in de strafoplegging.
Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte tegenwoordig een ander leven leidt en uit het criminele circuit is gestapt, dat hij een vaste baan in de groenvoorziening bij de gemeente heeft en dat hij via zijn werkgever na de zomervakantie gaat starten met een Beroeps Begeleidende Leerweg-opleiding (BBL) in de groenvoorziening. Als aan hem nu een gevangenisstraf opgelegd wordt, dan raakt hij naar alle waarschijnlijkheid zijn baan kwijt en gaat de genoemde opleiding niet door. Dit is zeer onwenselijk voor zowel de verdachte als de maatschappij, aldus de raadsman.
Het hof heeft bij de strafbepaling ook gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ter zake van zware mishandeling, meer in het bijzonder van de categorie ‘opzettelijk toebrengen van middelzwaar letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’. De oriëntatiepunten geven in een dergelijk geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden aan. In geval van een poging zou deze straf met een derde kunnen worden verminderd. Daar staat tegenover dat het hier gaat om een poging ten aanzien van een politieagent en dat tot een strafverzwarende omstandigheid leidt. Daarbij komt ook nog dat de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan witwassen en dat sprake is van recidive in verband met vermogens- en geweldsdelicten. Tot slot acht het hof het van belang dat de verdachte, ondanks zijn opmerking ter terechtzitting dat hij ‘het eerlijke verhaal’ wilde vertellen, geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Het hof stelt vast dat zowel de behandeling van de zaak in eerste aanleg als de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De redelijke termijn is in eerste aanleg met zeven maanden overschreden en in de fase van hoger beroep met acht maanden. Hiermee houdt het hof in strafmatigende zin rekening.
Het hof is van oordeel dat gezien de ernst van de mede door de verdachte gepleegde feiten en afwezigheid van verantwoordelijkheidsbesef voor feit 1 nog steeds niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In beginsel acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. Gelet echter op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof de duur van de gevangenisstraf met één maand verminderen. Het hof legt aan de verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden op.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.005,00 aan materiële schade en € 250,00 aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.660,00, zijnde materiële schade. De gevorderde proceskosten zijn door de rechtbank begroot op nihil. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft om die reden in hoger beroep enkel te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Door het uit de bestelbus duwen van de motor van de benadeelde partij is daaraan de schade immers ontstaan. Het hof volgt hierin de overwegingen en de beslissing van de rechtbank.
De verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.927,43 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.597,43. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Door het uit de bus duwen van de motor van de benadeelde partij is de schade immers ontstaan. Het hof volgt hierin de overwegingen en de beslissing van de rechtbank.
De verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 302 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.660,00 (tweeduizend zeshonderdzestig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.660,00 (tweeduizend zeshonderdzestig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2020.

Vordering van de [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.597,43 (duizend vijfhonderdzevenennegentig euro en drieënveertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 1.597,43 (duizend vijfhonderdzevenennegentig euro en drieënveertig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 maart 2020.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. A.F. van Kooij en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 30 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.