ECLI:NL:GHARL:2025:400

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.344.856/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in verhuiszaak tussen ouders over terugverhuizing van kinderen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, gaat het om een executiegeschil tussen de vader en de moeder van twee minderjarige kinderen. De vader heeft de moeder in kort geding gedagvaard, omdat hij meent dat zij niet heeft voldaan aan een eerder vonnis van de voorzieningenrechter, waarin zij werd bevolen met de kinderen terug te verhuizen naar hun oude woonplaats. De moeder heeft echter gesteld dat zij wel degelijk is terugverhuisd, aangezien zij en de kinderen weer ingeschreven staan in de oude woonplaats, de kinderen daar naar school gaan en zij daar werkt. Het hof heeft de feiten van de zaak beoordeeld, waaronder de inschrijving van de moeder en de kinderen, hun schoolbezoek en de werkplek van de moeder. Het hof concludeert dat de moeder niet in strijd heeft gehandeld met het vonnis en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De vader's vorderingen worden afgewezen en het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.856/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 235723)
arrest in kort geding van 28 januari 2025
in de zaak van
[appellant](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. O.M.M. Philips te Groningen,
en
[geïntimeerde](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
advocaat: mr. C.F.M. Seip te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van
12 juli 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 9 augustus 2024 met grieven en productie(s);
- de memorie van antwoord met productie(s);
- een akte namens de vader van 17 oktober 2024 met productie(s);
- een akte namens de moeder van 6 december 2024 met productie(s);
- een akte namens de vader van 9 december 2024 met productie(s);
- een akte van depot namens de vader van 9 december 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2024 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben een pleitnota overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen van 12 juli 2024, en hierna weergegeven:
“2.1 Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest na omzetting van een geregistreerd
partnerschap in een huwelijk. De kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 in [woonplaats1] :
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 in [woonplaats1] .
De ouders oefenen samen het gezag uit over de kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 27 juli 2023 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie
Groningen, is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Verder is in die beschikking
de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald. Daarnaast is aan de moeder
vervangende toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen naar [plaats1] en de
kinderen in te schrijven op [school1] of [school2] in [plaats1] . De
beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming zijn uitvoerbaar bij
voorraad verklaard.
In de beschikking van 27 juli 2023 is onder 4.16. vermeld dat de rechtbank als zorg- en
contactregeling zal vaststellen dat de kinderen om de week van vrijdagmiddag na schooltijd
tot zondagavond bij de man verblijven en de helft van de vakanties en feestdagen, en waar
mogelijk, extra dagen. Deze beslissing is niet in het dictum opgenomen.
2.3.
De vrouw heeft met de kinderen sinds 4 augustus 2023 in een huurwoning in
[plaats1] samen met haar partner gewoond. [de minderjarige1] ging naar school in [plaats1] ( [school2]
) en [de minderjarige2] naar de peuterspeelzaal in [plaats1] .
2.4.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 27 juli 2023. Bij
beschikking van 23 november 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de
beschikking van 27 juli 2023 van de rechtbank Noord-Nederland vernietigd voor zover
aan het oordeel aan het hof onderworpen. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw
tot vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar [plaats1] en tot
inschrijving van de kinderen op een school in [plaats1] afgewezen. De beschikking is door
het hof uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Op een vordering van de man om de vrouw te bevelen binnen twee weken na
betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen
termijn met de kinderen terug te verhuizen naar de stad [woonplaats1] , heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, bij vonnis van
18 december 2023 de vrouw bevolen binnen drie maanden na betekening van dat vonnis met
de kinderen te verhuizen naar de stad [woonplaats1] of een plaats binnen een straal van
20 kilometer van de stad [woonplaats1] , onder verbeurte van een dwangsom van € l .000,00 voor iedere dag dat de vrouw het bedoelde bevel niet opvolgt, tot een maximum van
€ 30.000,00 is bereikt.
Dat vonnis is op 22 december 2023 aan de vrouw betekend.
2.6.
Bij exploot van 18 juni 2024 is op verzoek van de man aan de vrouw aangezegd dat
zij het bij het vonnis van 18 december 2023 uitgesproken bevel niet heeft opgevolgd en dat
de vrouw daarom het maximale bedrag aan dwangsommen aan de man diende te voldoen.
2.7.
Op 26 juni 2024 is ten laste van de vrouw executoriaal beslag gelegd op tegoeden
van vier bankrekeningen. Op twee bankrekeningen waren op dat moment tegoeden van
respectievelijk € 973,00 en € 554,88 aanwezig.”
Het hof voegt hier het volgende aan toe:
3.2
De moeder heeft reeds geruime tijd een nieuwe partner met wie zij [in]
2024 een dochter heeft gekregen ( [de minderjarige3] ). De partner van de moeder woont in [plaats1] . Hij heeft uit een eerdere relatie een dochter die in België woont.
3.3
De vader heeft ook een nieuwe partner die in [plaats2] woont. Zij heeft een zoon uit een eerdere relatie. De vader heeft nog een zoon die in de Verenigde Staten woont.
3.4
De moeder staat sinds 20 maart 2024 met haar drie kinderen ingeschreven in de gemeente [de gemeente] op het adres van haar ouders, die de woning huren.
3.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven om het weekend van vrijdag uit school tot dinsdagochtend naar school en in de andere week van maandag uit school tot dinsdag naar school bij de vader. De moeder brengt en haalt de kinderen. Deze regeling is vastgesteld bij de beschikking van dit hof van 23 november 2023.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
4 april 2024 is het verzoek van de moeder om met de kinderen naar [plaats1] te verhuizen (opnieuw) afgewezen. De moeder is tegen deze uitspraak bij dit hof in hoger beroep gegaan, waarop het hof op 31 december 2024 heeft beslist.
3.7
Bij beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 24 april 2024, is aan de moeder vervangende toestemming verleend voor inschrijving van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op openbare basisschool [school3] in [woonplaats1] . Het meer of anders verzochte (ten aanzien van: een raadsonderzoek, de zorgregeling, hulpverlening, zwemles en een dwangsom) is afgewezen.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] gaan sinds 13 mei 2024 naar school [school3] .
3.8
Naast de executoriale beslagen die op 26 juni 2024 op vier bankrekeningen van de moeder zijn gelegd, is op 28 juni 2024 ten laste van de moeder loonbeslag gelegd.

4.De beslissing in eerste aanleg

4.1
De moeder heeft in eerste aanleg (in conventie) bij inleidende dagvaarding van
24 juni 2024, na wijziging van eis, voor zover hier van belang, gevorderd:
- de vader te verbieden over te gaan tot executie van het vonnis van 18 december 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, dan wel te veroordelen deze te staken en/of gestaakt te houden voor zover het betreft de executie van een dwangsom van € l .000,- per dag ter zake van de verhuizing naar [woonplaats1] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een gehele dag dient te worden gerekend, dat de vader na betekening van dit vonnis in gebreke blijft dit verbod/gebod geheel of gedeeltelijk na te komen, met maximering van
de totale som van tot € 50.000,-;
- de dwangsommen als opgenomen in het vonnis van 18 december 2023 van de
voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland locatie Lelystad op te heffen en/of uitvoerlegging van het vonnis in kort geding van 18 december 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland te schorsen en met opheffing van op basis van deze executie gelegde beslagen voor zover de vader daar tussentijds toe over is gegaan of gaat;
- de vader te veroordelen tot terugbetaling van alle bedragen die de vader uit hoofde van enige beslaglegging in welke vorm dan ook ten opzichte van de moeder uitbetaald krijgt dan wel ingehouden worden ten laste van de moeder en/of ongedaan making van de gevolgen van beslaglegging ten opzichte van de moeder alsook vergoeding door de vader van de kosten de ten laste van de moeder in rekening worden gebracht in verband met beslaglegging/getroffen maatregelen;
- te bepalen dat de vader bij gebreke van medewerking aan bovenstaande vorderingen per veroordeling/bevel waarmee de vader in gebreke blijft een dwangsom van € 1.000,- verbeurt per dag dan wel per keer dat de medewerking aan een afzonderlijk opgelegd bevel of veroordeling wordt geweigerd, met een maximum van € 50.000,- althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom en maximum;
- de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure alsook in de kosten van
het opvragen van de gevorderde stukken.
4.2
De vader heeft bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie verweer gevoerd, en in reconventie gevorderd:
- het maximum van de aan de uitvoering van het vonnis van de voorzieningenrechter van de
rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 december 2023, verbonden dwangsommen tot een bedrag van € 200.000,- te verhogen, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom c.q. maximum;
- de moeder te veroordelen in de reële kosten van deze procedure, het (na)salaris van de advocaat van de vader daaronder begrepen, een en ander te voldoen binnen acht dagen na
dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen
de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd op de vorderingen in reconventie.
4.4
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis van 12 juli 2024, in conventie, uitvoerbaar bij voorraad:
- de tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding van 18 december 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, geschorst;
- de vader veroordeeld om aan de moeder een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor
iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de genoemde veroordeling voldoet, tot een
maximum van € 20.000,- is bereikt;
- de op basis van de executie van het voornoemde vonnis in kort geding op 26 juni 2024 gelegde beslagen opgeheven:
- de vader veroordeeld tot terugbetaling van de bedragen die onder de op 26 juni 2024
onrechtmatig gelegde beslagen zijn betaald;
- de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
In reconventie zijn de vorderingen van de vader afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

5.Het geschil in hoger beroep

5.1
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis en vordert:
I. het bestreden vonnis te vernietigen, althans dat deel van het vonnis waarbij de vorderingen van de vader zijn afgewezen en waarbij de vordering(en) van de moeder (gedeeltelijk) is/zijn toegewezen;
II. opnieuw rechtdoende de vorderingen van de vader alsnog integraal toe te wijzen en de vorderingen van de moeder alsnog integraal af te wijzen en in dat kader:
III. de moeder te veroordelen om ongedaan te (doen) maken van voorafgaande aan en/of hangende het hoger beroep door de moeder op grond van voormeld vonnis verrichte handelingen en/of de moeder te veroordelen tot terugbetaling van (voorafgaande aan en/of hangende het hoger beroep) door de vader aan de moeder vanwege voormeld vonnis betaalde bedragen;
IV. de moeder te veroordelen in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen het na salaris advocaat ad € 163,- zonder betekening en verhoogd met € 92,- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
V. één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
5.2
De moeder heeft het hof bij memorie van antwoord verzocht om de vader
niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, tenminste al zijn vorderingen af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen, waarbij de vader wordt veroordeeld in de kosten van beide procedures.

6.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de vader zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit heeft. Het gaat in deze zaak om de tenuitvoerlegging in Nederland van een Nederlandse rechterlijke beslissing, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in dit executiegeschil. De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast bij de beoordeling van het executiegeschil. Partijen hebben daartegen geen grief gericht. Ook het hof zal daarom Nederlands recht toepassen.
Het toetsingskader
6.2
In dit executiegeschil (ex artikel 438 lid 2 Rv) gaat het kort gezegd om de vraag of de vader terecht aanspraak maakt op door de moeder verbeurde dwangsommen, wegens het niet nakomen van het vonnis van 18 december 2023 waarin de moeder is bevolen te verhuizen naar (de regio) [woonplaats1] binnen drie maanden na betekening van het vonnis. Het hof hanteert hetzelfde toetsingskader als de voorzieningenrechter, zoals weergegeven in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 4.5.
6.3
Het uitgangspunt hierbij is dat de rechter in een dergelijk executiegeschil, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel niet of onvoldoende is nageleefd, de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen dient te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
De stelplicht en bewijslast dat dwangsommen zijn verbeurd, rusten in de executiefase op de executant. In kort geding zijn de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing, in die zin dat er in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn.
Inhoudelijk
6.4
Het hof onderschrijft wat de voorzieningenrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen (rechtsoverweging 4.6 tot en met 4.13) en neemt die motivering over. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
6.5
De vader stelt zich op het standpunt dat de woonplaats van de moeder zich nog steeds in [plaats1] bevindt. Hij heeft verschillende foto’s overgelegd die volgens hem laten zien dat de auto van de moeder (een Peugeot) doordeweeks in [plaats1] staat en dat zij de kinderen ‘s ochtends naar school in [woonplaats1] brengt, ophaalt en weer terugrijdt naar [plaats1] . Uit recente stukken blijkt volgens de vader dat de moeder in de periode tussen 8 oktober en 18 november 2024 tenminste 15 doordeweekse dagen in [plaats1] was. Om de vader op het verkeerde been te zetten past zij daarbij een wisseltruc toe met de auto van haar vader (een Mazda). De vader heeft op 9, 10, 16, 17 oktober en op 7 en 13 november 2024 gezien dat de moeder haar auto (Peugeot en/of Renault) op een P+R in [woonplaats1] omruilt met de Mazda van haar vader voordat zij de kinderen naar school brengt.
6.6
De moeder stelt dat zij heeft voldaan aan het vonnis van 18 december 2023. Zij staat (nog steeds) ingeschreven op het adres van haar ouders in [woonplaats1] , omdat het vanwege de woningcrisis lastig is om een woning te vinden. Doordeweeks verblijft en overnacht zij daar grotendeels met de kinderen. In de weekenden en wanneer er bijzonderheden zijn verblijven de moeder en de kinderen ook in [plaats1] , omdat haar partner daar woont met wie zij een baby heeft. Daarnaast overnachten zij ook van dinsdag op woensdag in [plaats1] , omdat [de minderjarige1] op dinsdag (van 16:30 uur tot 18:30 uur) naar [school4] in [plaats3] gaat, en de kinderen op die manier rustig kunnen eten en op tijd naar bed kunnen. Zij worden op woensdagochtend tijdig naar school in [woonplaats1] gebracht. Telekids is belangrijk voor [de minderjarige1] en de vader is hiervan op de hoogte. Een groot deel van de door de vader genomen foto’s is van dinsdag op woensdag of van zondag op maandag, wanneer het moeders weekend met de kinderen is dat zij meestal in [plaats1] doorbrengt. De moeder betwist dan ook dat zij bewust auto’s omwisselt met haar vader. De P+R ligt tussen het huis in [woonplaats1] en school in en haar vader let soms op de baby als de moeder uit [plaats1] komt, omdat die in de auto slaapt en het bij school druk en lawaaiig is. De moeder heeft dan haar handen vrij voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
6.7
Het hof is van oordeel dat de vader, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de moeder, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de moeder niet is terugverhuisd naar [woonplaats1] .
Hierbij is doorslaggevend dat de moeder zich met de kinderen in maart 2024 heeft ingeschreven in de gemeente [woonplaats1] , dat zij daar werkzaam is (bij de Belastingdienst), dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sinds mei 2024 in [woonplaats1] naar school gaan, en niet in de laatste plaats dat de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (zie 3.5) structureel wordt uitgevoerd. Niet is komen vast te staan dat de moeder met de kinderen dagelijks in [plaats1] verblijft en dagelijks heen en weer rijdt om de kinderen naar school in [woonplaats1] te brengen. Het vonnis van 18 december 2023 verbiedt de moeder niet om (deels) in [plaats1] te zijn. Het hof concludeert dat de moeder met betrekking tot het bevel tot terugverhuizing naar (de regio) [woonplaats1] geen dwangsommen heeft verbeurd.
6.8
Het hof komt met dit oordeel niet toe aan de overige vorderingen van de vader (zoals genoemd onder 5.1 sub II en III), waaronder zijn verzoek (in eerste aanleg in reconventie) tot verhoging van het maximale bedrag van de dwangsommen.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en de vorderingen van de vader afwijzen.
Proceskosten
6.9
Gelet op de familierechtelijke aard van de partijverhoudingen die ten grondslag liggen aan hun geschil, zal het hof de proceskosten compenseren. In hetgeen partijen hierover hebben aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om een van partijen in de proceskosten te veroordelen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 juli 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. van Dijk, J.G. Knot en M. Kemmers, bijgestaan door
mr. E. Klijn als griffier, en is op 28 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.