Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
- het H-16 formulier van [appellante] van 16 augustus 2024
- een akte van [geïntimeerde] met bijlagen ontvangen op 12 december 2024
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 16 december 2024 is gehouden.
2.De kern van de zaak
in conventie
3.De vaststaande feiten
4.Het oordeel van het hof
Bij de beantwoording van de vraag of in een concrete situatie een dergelijke aanspraak op een gebruiksvergoeding bestaat, dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
Dat de maandelijkse betalingen van [geïntimeerde] onder de noemer “bijdrage hypotheeklasten” in feite betalingen vormden voor het gebruik van de caravan is door [geïntimeerde] zelf betwist en is door [appellante] ook onvoldoende aannemelijk gemaakt;
vanaf juli 2017 € 162,50 per maand, terwijl de maandelijkse last laatstelijk € 456,- bedroeg.
De hypotheekbijdragen van [geïntimeerde] kunnen daarom als het ware weggestreept worden tegen zijn gebruik en genot van de stacaravan van [appellante] .
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er nog één beslag rust; een door ESJ op 16 maart 2004 gelegd executoriaal beslag op het onverdeelde aandeel van [geïntimeerde] in de woning.
De grief van [geïntimeerde] slaagt dus en het hof zal de vordering van [appellante] zoals die door de rechtbank is toegewezen, in het dictum van dit arrest aanpassen in de door [geïntimeerde] vermelde zin. Die aanpassing valt op zichzelf ook nog binnen de door [appellante] oorspronkelijk geformuleerde vordering; tijdige opheffing van de beslagen door [geïntimeerde] . De dwangsom zal daarbij worden aangepast aan de oorspronkelijk door [appellante] gevorderde dwangsom.
De rechtbank heeft die vordering afgewezen, omdat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld dat hij daar een rechtmatig belang bij heeft.
4.16 Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] op die bescheiden een concreet bedrag wil baseren voor een door [appellante] aan hem te betalen gebruiksvergoeding. Hiervoor is echter al geoordeeld dat [appellante] geen gebruiksvergoeding is verschuldigd. Daarmee heeft [geïntimeerde] onvoldoende belang bij zijn vordering.
De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen, omdat [appellante] heeft betwist dat partijen hadden afgesproken dat zij het beheer zou voeren en [geïntimeerde] zijn stelling niet kan onderbouwen. En dat dan geldt dat partijen beiden verantwoordelijk zijn voor het beheer.