ECLI:NL:GHARL:2025:3943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
21-000174-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake productie en voorbereiding van amfetamine in een drugslaboratorium

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van het medeplegen van de productie van amfetamine, de voorbereiding van verdere productie en het voorhanden hebben van amfetamineolie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval op 11 april 2017 in een loods waar een drugslaboratorium was aangetroffen. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder vingerafdrukken van de verdachte op een klok in de kookruimte van het laboratorium. Het hof legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 62.543,29, hoofdzakelijk voor materiële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000174-20
Uitspraak d.d.: 1 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 december 2019 met parketnummer 05-780031-17 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [woonplaats] .

Hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, en de benadeelde partij [benadeelde partij] , bijgestaan door mr. G.W. Roest, naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor:
  • samen met anderen drugs produceren in een amfetaminelaboratorium;
  • samen met anderen de beschikking hebben over 147 liter amfetamine-olie;
  • samen met anderen voorbereidingen treffen voor de productie van amfetamine.
De rechtbank heeft aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, opgelegd. Ook is beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 27 november 2019 in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand oktober 2016 tot en met 11 april 2017 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in een loods/pand aan de [adres] ) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 11 april 2017 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in een loods/pand aan de [adres] ) aanwezig heeft gehad 147 liter amfetamine-olie, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, op één of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van de maand oktober 2016 tot en met 11 april 2017 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde (telkens) amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,
waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hierin bestaande dat
- verdachte en/of verdachtes mededader(s) een loods/pand aan de [adres] te [pleegplaats] heeft/hebben gehuurd/gebruikt en/of daarin een (compleet) in werking zijnde laboratorium-opstelling en/of een productieplaats, bedoeld voor de opslag van grondstoffen/chemicaliën en/of voor de productie en/of vervaardiging van amfetamine, in elk geval een stof vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voorhanden heeft/hebben gehad en/of
- grondstoffen en/of chemicaliën en/of productiemiddelen en/of productievoorwerpen en/of hulpmiddelen en/of laboratoriumbenodigdheden (zoals genoemd op pagina 420 t/m 434 van het proces-verbaal) voorhanden heeft/hebben gehad, waaronder
-Formamide en/of
-Mierenzuur en/of
-Methanol en/of
-Caustic Soda en/of
-BMK en/of
-Zoutzuur en/of
-Apaa(n) en/of
-N-formylamfetamine en/of
-Halsrondbodemkolven en/of
-Bolkoelers en/of
-Destillatievaten en/of
-Gasflessen en/of
-Branders en/of
-RVS kookketels.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Voorwaardelijk verzoek

Voor het geval het hof de mastgegevens gebruikt in het kader van de bewezenverklaring heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om alle telefoon-/mastgegevens van de telefoon van verdachte aan het dossier toe te voegen en het NFI onderzoek te laten doen naar (de interpretatie) van deze gegevens.
Omdat het hof zowel de mastgegevens als de telefoongegevens niet gebruikt voor het bewijs, behoeft het voorwaardelijk gedane verzoek geen verdere bespreking.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1, feit 2 en feit 3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte was enkel in de loods aanwezig om aldaar een storing in de elektra te verhelpen. Niet is gebleken dat verdachte eerder in de loods is geweest, dan wel contact met medeverdachten heeft gehad.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt – grotendeels met de rechtbank – het volgende. [1] Daarbij worden verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aangeduid met hun achternamen.
Aangetroffen situatie
Op 11 april 2017 is onderzoek ingesteld in een loods op het perceel aan de [adres] in [pleegplaats] (hierna: de loods). In de loods werd een berg afval aangetroffen met daaronder verscholen een omgekeerde zeecontainer. Een kleine opening in de zeecontainer leidde naar verschillende ruimtes die in gebruik waren als laboratorium. [2] Die dag zijn in de loods [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] aangehouden. [3]
De groep Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) heeft in de verschillende ruimtes onder meer het volgende aangetroffen.
Ruimte E (entree):
  • vijf dopvaten à 200 liter gevuld met labafval, waaronder 30 zakken met hierin restanten materiaal met de geur van APAA(N), vijftien lege zakken caustic soda en een zak met restanten materiaal waarvan de indicatieve testresultaten duiden op de aanwezigheid van PMK-methylglycidaat;
  • een kartonnen ton gevuld met circa 8,2 kilo crème wit materiaal waarvan de indicatieve testresultaten duiden op BMK-glycidaat;
  • drie schroefdekselvaten à 200 liter, met in iedere ton drie gebruikte en vervuilde 20 liter l-halsrondbodemkolven;
  • twee klemdekselvaten à 200 liter met hierin labafval, waaronder kapotte jerrycans met restanten van etiketten voorzien van de opdruk ‘zoutzuur’;
  • een lege gascilinder met een vulgewicht van 33,8 kg;
  • drie 50 liter 3-halsrondbodemkolven;
  • twee 20 liter 1-haisrondbodemkolven;
  • zes glazen bolkoelers;
  • zes brandersteunen met hierop een gasbrander gemonteerd;
  • tien glazen bol-, spiraal- en liebichkoelers.
Ruimte D (destillatieruimte):
  • een in werking zijnde destillatie-opstelling, bestaande uit een RVS-destillatievat (
  • twee niet in werking zijnde destillatie-opstellingen, betreffende dezelfde ketels als hierboven genoemd;
  • vijf jerrycans à 5 liter voorzien van een etiket met de opdruk ‘methanol’, waarvan vier jerrycans dicht en verzegeld waren en één voor ongeveer twee derde vol was;
  • zestien gasflessen propaan/butaan met een vulgewicht van 20 kg, waarvan er vijf leeg waren;
  • acht gasflessen propaan/butaan met een vulgewicht van 10 kg, waarvan er drie leeg waren;
  • een dopvat à 220 liter, verzegeld en half gevuld, voorzien van een etiket met de opdruk ‘formamide’;
  • twee RVS-reactievaten met een inhoud van 260 liter en voorzien van een roermotor;
- circa 71 liter gezuiverde amfetamineolie. [6]
Ruimte K (kookruimte):
  • een RVS-kookketel met een refluxopstelling en met een inhoud van circa 1.000 liter;
  • een RVS-kookketel met een refluxopstelling en met een inhoud van circa 550 liter.
Ruimte P (precursorenruimte):
  • twee glazen kookopstellingen met reflux, bestaande uit een dubbelwandig reactievat met een inhoud van 100 liter en voorzien van een roermotor;
  • een scheitrechter/scheidingsopstelling;
  • twee RVS-ketels met een inhoud van circa 1.000 liter, waarvan één ketel deels was gevuld met een zwak zure vloeistof en een vaste stof met de geur van APAA(N).
Ruimte L (loogruimte):
- tachtig zakken caustic soda à 25 kg; [9]
  • een scheidingsopstelling met daarin circa 12,3 liter ruwe amfetamineolie;
  • een maatbeker met daarin circa 3,9 liter ruwe amfetamineolie.
Ruimte H (hal):
- drie jerrycans à 20 liter geheel gevuld met gezuiverde amfetamineolie. [11]
Daarnaast werd in de loods een witte Opel Combo, voorzien van het kenteken [kenteken] , aangetroffen. In de laadruimte van de Opel Combo stonden dertig jerrycans à 20 liter gevuld met zoutzuur. [12]
Van verschillende aangetroffen materialen zijn door de LFO monsters genomen die vervolgens door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn geanalyseerd. Daaruit is het volgende gebleken:
- de monsters met kenmerken [kenmerk] , [kenmerk] en [kenmerk] bleken amfetaminebase te bevatten; [13]
- de monsters met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk] bleken N-formylamfetamine te bevatten; [14]
  • de monsters met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk] bleken ruwe amfetamineolie te bevatten;
  • de monsters met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk] bleken gezuiverde amfetamineolie te bevatten;
- de monsters met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk] bleken APAA te bevatten; [16]
- het monster met kenmerk [kenmerk] bleek mierenzuur te bevatten; [17]
- de monsters met kenmerken [kenmerk] , [kenmerk] en [kenmerk] bleken BMK te bevatten. [18]
De aangetroffen materialen kunnen volgens het NFI worden geclassificeerd binnen het
proces van bewerking en vervaardiging van amfetamine. [19]
Op basis van de aangetroffen en geanalyseerde materialen en stoffen is het hof van oordeel dat in het laboratorium in de loods aan de [adres] te [pleegplaats] amfetamine werd geproduceerd, circa 147 liter amfetamineolie aanwezig was en voorbereidingshandelingen werden getroffen ten behoeve van de productie van amfetamine.
Betrokkenheid verdachte
De vraag die het hof moet beantwoorden, is of verdachte betrokken is geweest bij bovenstaande exploitatie van het drugslaboratorium.
De loods en de naastgelegen kantoorruimte op het perceel aan de [adres] in [pleegplaats] werden vanaf 1 januari 2017 verhuurd aan [huurder] [20] Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [huurder] op 28 oktober 2018 is opgericht en dat [medeverdachte 2] enig aandeelhouder en bestuurder is. [21] Tijdens de doorzoeking op 11 april 2017 werd een opening tussen de loods en de kantoorruimte aangetroffen. [22] De in de loods aangetroffen Opel Combo, voorzien van kenteken [kenteken] , was ook verhuurd aan [huurder] [23]
[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat er, nadat hij het pand in de loods had gebouwd en er schroot voor en over het pand was gelegd, een container in het schroot is gezet, die volgens hem diende als deur om in het lab te komen. [24]
Verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hebben verklaard dat zij op de dag van aanhouding in een wit busje naar de loods zijn gebracht. Zij zaten in het laadgedeelte van het busje. [25] De door verdachte in gebruik zijnde auto is op 11 april 2017 bij de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen. [26]
Van een witte klok die in de kookruimte is aangetroffen, is een dactyloscopisch spoor veiliggesteld met kenmerk [kenmerk] . Nader onderzoek in het vingerafdruk identificatiesysteem Havank heeft geleid tot de individualisatie van het betreffende spoor naar verdachte. Hierbij is een zeer grote mate van overeenkomst geconstateerd alsook de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen het spoor en de pink van verdachte. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar. [27] Het hof gaat er daarom van uit dat de vingerafdruk op de klok van verdachte is.
Conclusie
Gelet op de hiervoor beschreven bewijsmiddelen acht het hof de verklaring van verdachte dat hij geen weet heeft gehad van het laboratorium en slechts één dag aanwezig is geweest om een elektraprobleem te verhelpen, volstrekt onaannemelijk. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring voor de omstandigheid dat hij samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] niet zichtbaar in de laadruimte van een busje is vervoerd naar de loods en zijn eigen auto bij [medeverdachte 1] heeft laten staan. Indien verdachte slechts als elektricien een elektraprobleem zou komen verhelpen, was er geen reden om op deze heimelijke wijze vervoerd te worden en niet met de eigen auto naar de loods te rijden. Verdachte moest nu zijn werkkleding en gereedschap meenemen in andermans auto, wat niet logisch is en bovendien was hij afhankelijk van een ander om hem terug te brengen naar zijn auto, wat ten koste zou gaan van zijn flexibiliteit als zelfstandig elektricien.
Uit het dactyloscopisch onderzoek trekt het hof de conclusie dat de vingerafdruk van verdachte op een witte klok in de kookruimte van het drugslaboratorium is aangetroffen en dat deze klok dus door verdachte is aangeraakt. Omdat verdachte aanvoert dat hij niet in het laboratorium is geweest op de dag van de inval – alleen in het voorportaal waar hij is aangetroffen – is de vingerafdruk niet van 11 april 2017. Het hof acht de verklaring van verdachte dat zijn vingerafdruk op een eerder moment op de klok terechtgekomen kan zijn, omdat iemand deze klok van hem gekocht kan hebben waarna de klok in de kookruimte is geplaatst, niet aannemelijk geworden. Nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van zijn vingerafdruk in de kookruimte ten tijde van de politie-inval, stelt het hof vast dat verdachte op een eerder moment dan de politie-inval aanwezig moet zijn geweest in de kookruimte van het drugslaboratorium.
Het hof concludeert op grond van het bovenstaande dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen actief betrokken is geweest bij het produceren van amfetamine in de loods in [pleegplaats] (feit 1). Nu verdachte daar actief bij betrokken is geweest, moet hij ook op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van circa 147 liter amfetamineolie (feit 2) en de aanwezigheid van de aangetroffen stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de verdere productie van amfetamine (feit 3). Nu op grond van de bewijsmiddelen slechts kan worden vastgesteld dat verdachte op ten minste één ander moment dan de dag van de politie-inval aanwezig is geweest, en dit andere moment niet op de datum nauwkeurig geduid kan worden, zal het hof bewezen verklaren dat verdachte het tenlastegelegde mede in de periode voorafgaand aan de politie-inval op 11 april 2017 heeft gepleegd. Aangezien de loods is gehuurd vanaf 1 januari 2017, zal het hof de periode onder de feiten 1 en 3 inkorten naar de maand januari 2017 tot en met 11 april 2017.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel, ook in onderdelen, slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij
,op
een ofmeerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van de maand januari 2017 tot en met 11 april 2017 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,(telkens) opzettelijk (in een loods/pand aan de [adres] ) heeft bereid en
/ofbewerkt en
/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/ofvervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks11 april 2017 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk (in een loods/pand aan de [adres] ) aanwezig heeft gehad circa 147 liter amfetamine-olie, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij
,op
één ofmeerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van de maand januari 2017 tot en met 11 april 2017 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] ,
en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde (telkens) amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen
en/of gelden of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad,
waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van
dat/die feit
(en
),
hierin bestaande dat
- verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s
)een loods/pand aan de [adres] te [pleegplaats]
heeft/hebben gehuurd/gebruikt en
/ofdaarin een (compleet) in werking zijnde laboratorium-opstelling en
/ofeen productieplaats, bedoeld voor de opslag van grondstoffen/chemicaliën en
/ofvoor de productie en
/ofvervaardiging van amfetamine,
in elk geval een stof vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,voorhanden
heeft/hebben gehad en
/of
- grondstoffen en
/ofchemicaliën en
/ofproductiemiddelen en
/ofproductievoorwerpen en
/ofhulpmiddelen en
/oflaboratoriumbenodigdheden (zoals genoemd op pagina 420 t/m 434 van het proces-verbaal) voorhanden
heeft/hebben gehad, waaronder
- Formamide en
/of
- Mierenzuur en
/of
- Methanol en
/of
- Caustic Soda en
/of
- BMK en
/of
- Zoutzuur en
/of
- Apaa(n) en
/of
- N-formylamfetamine en
/of
- Halsrondbodemkolven en
/of
- Bolkoelers en
/of
- Destillatievaten en
/of
- Gasflessen en
/of
- Branders en
/of
- RVS kookketels.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder feit 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het hof is – anders dan de raadsman heeft aangevoerd – van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Hierbij is nadrukkelijk rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een verslechterde gezondheid heeft, in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden elektronisch toezicht heeft ondergaan en niet weer in contact is gekomen met politie en justitie. Bovendien betreft het een zeer oude zaak en is de redelijke termijn overschreden. De raadsman heeft verzocht aan te sluiten bij de veroordeling van medeverdachte [medeverdachte 5] , die net als verdachte een beperkte rol heeft gehad, en een gevangenisstraf op te leggen met een duur gelijk aan het voorarrest.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan de productie van amfetamine alsmede het voorbereiden van de verdere productie van amfetamine. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen in totaal circa 147 liter amfetamineolie aanwezig gehad.
Voor de productie van synthetische drugs, in dit geval amfetamine(olie), wordt gebruik gemaakt van chemische grondstoffen die bijzonder schadelijk zijn voor de volksgezondheid en het milieu. De productie vindt gewoonlijk plaats in daarvoor niet bestemde ruimten, zoals in dit geval een loods. Bij het ondeskundig opslaan en bewerken van dergelijke grondstoffen kan ontploffingsgevaar optreden. Het productieproces levert bovendien grote hoeveelheden schadelijke afvalstoffen op die, zo leert de praktijk, illegaal onder andere in natuurgebieden worden gedumpt. Verder is algemeen bekend dat synthetische drugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze drugs. Van de productie van synthetische drugs is ook algemeen bekend dat dit ondermijnend is voor de samenleving vanwege het daarmee gepaard gaande geweld en andere vormen van criminaliteit. Datzelfde geldt voor de handel in synthetische drugs. Verdachte heeft kennelijk slechts zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad en daarbij geen acht geslagen op de hiervoor beschreven schadelijke effecten.
Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de productie, en daarmee mede de handel in synthetische drugs, en de nadelige gevolgen die dit met zich meebrengt.
Vertrekpunt
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten van 6 december 2024, waarin als oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van 147 liter harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig tot veertig maanden wordt genoemd, gedifferentieerd naar de mate van organisatie. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte – anders dan een aantal medeverdachten – een beperkte rol in het geheel heeft gehad, nu niet is vast komen te staan dat verdachte betrokken is geweest bij de opbouw van het laboratorium. Het hof zal daarom de eis van de advocaat-generaal niet volgen en aansluiting zoeken bij de straffen die zijn opgelegd aan de medeverdachten die net als hij een beperkte rol hebben gehad.
Persoon van verdachte
Het hof heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 mei 2025, waaruit onder meer blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, waarvoor verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen en een taakstraf heeft verricht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte is op 11 april 2017 in verzekering gesteld. Op 12 juli 2017 heeft de raadkamer gevangenhouding de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. Daarmee heeft verdachte in onderhavige zaak 93 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte heeft – in tegenstelling tot medeverdachte [medeverdachte 4] , die net als hij een beperkte rol heeft gehad – geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen. Hij heeft hierbij blijk gegeven van onvoldoende inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen.
Redelijke termijn
Wat betreft het tijdsverloop moet de behandeling op zitting met een eindarrest zijn afgerond binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte heeft op 13 januari 2020 hoger beroep ingesteld en dit arrest is van 1 juli 2025. Daarmee is in hoger beroep sprake van een grote overschrijding van de redelijke termijn met ruim drie jaren. Deze aanzienlijke overschrijding is volledig te wijten aan capaciteitsproblemen bij justitie, wat onder andere blijkt uit de omstandigheid dat de verdediging geen onderzoekswensen ingediend en de zaak niet eerder op zitting heeft gestaan. Het dossier heeft jarenlang op de plank gelegen en gedurende deze tijd heeft deze strafzaak boven het hoofd van verdachte gehangen, terwijl hij tegelijkertijd zijn leven weer probeerde op te pakken. Bij de bepaling van de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn houdt het hof ook rekening met de overschrijding daarvan bij de berechting in eerste aanleg.
Straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de feiten en omstandigheden, zoals hierboven beschreven, waaronder mede begrepen de proceshouding van verdachte, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden in beginsel passend. De substantiële overschrijding van de redelijke termijn waarbij geen sprake is van enige bijzondere omstandigheid die deze overschrijding verklaart, veel minder nog rechtvaardigt, maakt dat het hof verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Voor een ander strafsoort komt verdachte niet in aanmerking.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 113.098,83, bestaande uit € 109.684,83 aan materiële schade en € 3.414,- aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 74.148,29 aan materiële schade en € 3.414,- aan proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank. Daarbij is opgemerkt dat de benadeelde partij een schikking heeft getroffen met de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] voor een totaalbedrag van € 23.000,-. Dit bedrag moet nog in mindering worden gebracht. Dat maakt dat een bedrag van € 50.648,29 hoofdelijk dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte dienen de gevorderde proceskosten van € 5.842,- (eerste en tweede aanleg) te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, indien het hof voorbijgaat aan de primair bepleitte integrale vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Daarbij is onder andere gewezen op de civielrechtelijke gevolgen van de schikking met medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de hoofdelijke aansprakelijkheid in dat verband.
Meer subsidiair moet het hof de hoofdelijkheid afwijzen en de vordering in navolging van de keuze van de benadeelde partij met betrekking tot de schikking, in gelijke delen verdelen over de zes verdachten.
Verder is verzocht niet alle kosten toe te wijzen, omdat niet alle schade rechtstreeks door de strafbare feiten is geleden en meerdere schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast had de benadeelde partij de verplichting om de schade te beperken en heeft zij dit onvoldoende gedaan door zelf de werkzaamheden te verrichten waardoor het maanden heeft geduurd.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof oordeelt ten aanzien van de verschillende categorieën het volgende.
Categorie 1
De benadeelde partij vraagt vergoeding voor de tijd die de bestuurder van de benadeelde partij heeft moeten besteden aan opruimen, besprekingen en andere werkzaamheden om de loods weer verhuurbaar te maken. Het hof wijst deze post volledig toe. Het gaat voorbij aan het standpunt van de verdediging dat de benadeelde partij schadebeperkend had kunnen handelen door een bedrijf in te huren voor de opruimwerkzaamheden. In de gegeven omstandigheden heeft de benadeelde partij keuzes gemaakt waar achteraf anders over gedacht kan worden, maar die het hof als redelijk beschouwd. Daarbij merkt het hof op dat betwijfeld kan worden of het inhuren van een bedrijf minder kosten met zich had gebracht.
Het hof is verder – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat ook de kosten die verband houden met de presentatie rechtstreeks voortvloeien uit de strafbare feiten. De benadeelde partij heeft op verzoek van de burgermeester mee moeten werken aan het houden van deze presentatie onder dreiging van sluiting van zijn pand.
Ten aanzien van categorie 1 is het volledige bedrag van € 3.715,25 voor toewijzing vatbaar.
Categorie 2
De benadeelde partij vraagt vergoeding van kosten voor het laten afvoeren van het afval in containers. De benadeelde partij heeft deze kostenpost onderbouwd met facturen. Gelet op de in de bewijsoverweging vermelde feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof constateert dat de factuur van 4 oktober 2017, genummerd [factuurnummer] voor een bedrag van € 2.615,-, en van 25 september 2017, genummerd [factuurnummer] voor een bedrag van € 1.862,50, niet toewijsbaar zijn. Deze facturen staan op naam van [betrokkene] , blijkbaar een andere vennootschap van de bestuurder. De in rekening gebrachte kosten aan [betrokkene] kunnen niet aangemerkt worden als schade van [benadeelde partij]
Per saldo is voor categorie 2 het bedrag van € 45.437,50 voor toewijzing vatbaar.
Categorieën 3 en 4
De benadeelde partij vraagt vergoeding van:
  • kosten voor reparatiewerkzaamheden in de loods (categorie 3);
  • kosten van juridische bijstand om de rechtspositie te bepalen die geen verband houden met proceskosten (categorie 4).
De benadeelde partij heeft deze kostenposten onderbouwd met facturen. Gelet op de in de bewijsoverweging vermelde feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Voorgaande maakt dat ten aanzien van de categorieën 3 en 4 een bedrag van € 5.176,30 respectievelijk € 534,24 voor toewijzing vatbaar is.
Categorie 5
De benadeelde partij vraagt vergoeding voor de onbetaalde huur van de loods, de kantoorruimte, de overkapping en de Ivecobus. Zij stelt dat [huurder] na de inval op 11 april 2017 de huurpenningen niet meer heeft betaald en dat de huurovereenkomsten tot 1 januari 2018 doorliepen. Per 1 januari 2018 heeft zij (een) nieuwe huurder(s).
Het incassorisico waarvan de benadeelde partij vergoeding vraagt, heeft onvoldoende rechtstreeks verband met de strafbare feiten en komt niet in aanmerking voor vergoeding in de strafprocedure.
Met de rechtbank vindt het hof een schadevergoeding omdat de loods een tijdlang niet aan een derde verhuurd kon worden, wel toewijsbaar. De huurovereenkomsten liepen weliswaar nog enige tijd, maar konden worden ontbonden of geacht beëindigd te zijn door de vlucht van de bestuurder van [huurder] en de niet-nakoming van de overeenkomsten vanaf april 2017. Uit de onderbouwing van de benadeelde partij volgt dat het opruimen van het afval in de loods tot en met 6 december 2017 heeft geduurd. In de tijd dat het afval in de loods lag, kon de loods niet worden verhuurd. Gelet daarop is het hof van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht. Het hof neemt hierbij tot uitgangspunt dat indien er geen afval in de loods had gelegen, de loods en de kantoorruimte aan een derde konden worden verhuurd voor een huurprijs die gelijk is aan de huurprijs in de huurovereenkomst met [huurder] Het hof stelt de hoogte van het schadebedrag dan ook vast op een bedrag dat gelijk is aan de gederfde huurinkomsten van de loods en de kantoorruimte van 1 mei 2017 tot en met 31 december 2017. Door problemen met gemeente en politie, die ook rechtstreeks door het bewezenverklaarde handelen van verdachte zijn veroorzaakt, kon de benadeelde partij niet direct overgaan tot opruiming en doorverhuren.
Omdat het hof de vordering toewijst als schadevergoeding voor het niet eerder kunnen verhuren, is de kwestie omtrent de btw niet aan de orde en behoeft deze geen verdere bespreking.
Het hof zal ten aanzien van categorie 5 een bedrag van € 30.680,- (8 maanden x huurbedrag loods en kantoor exclusief btw) toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal het hof een totaalbedrag van € 85.543,29 toewijzen. Het hof is van oordeel dat het schikkingsbedrag van € 23.000,- in mindering moet worden gebracht op dit totaalbedrag.
Het door de verdediging aangevoerde standpunt over de hoofdelijkheid kan worden aangevoerd in de daartoe bestemde regresprocedure waar het om de onderlinge draagplicht gaat (6:10 BW). De kwestie van de onderlinge draagplicht is geen kwestie die speelt in de verhouding tussen de benadeelde partij en de in het strafrecht hoofdelijk aansprakelijkgestelden.
Alles afwegende zal de vordering van de benadeelde partij worden toegewezen tot een bedrag van € 62.543,29. Verdachte is hiervoor, tezamen met zijn medeverdachten, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk. Indien de medeverdachten van verdachte dit bedrag of een gedeelte daarvan hebben betaald, zal verdachte in zoverre zijn bevrijd. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de betreffende kosten daadwerkelijk zijn gemaakt of de betreffende schade daadwerkelijk is geleden. Het exact vaststellen van de ingangsdata en berekenen van de rente vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De kosten zijn tot 1 januari 2018 gemaakt zodat het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente over de gehele vordering zal vaststellen op 1 januari 2018.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rest van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Het hof zal daarnaast een bedrag voor proceskosten toewijzen op grond van de liquidatietarieven voor rechtbanken en gerechtshoven, geldend ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg dan wel in hoger beroep. Voor de bepaling van het liquidatietarief wordt het bedrag van de door de rechtbank dan wel door het hof toegewezen vordering gehanteerd.
Het tarief in eerste aanleg geldt met betrekking tot zaken van een geldwaarde van € 40.000,- tot € 98.000,- aangezien door de rechtbank een vordering tot een bedrag van € 74.148,29 is toegewezen. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 1.074,-. Nu de advocaat van de benadeelde partij, mr. G.W. Roest, de vordering heeft opgemaakt én bij de terechtzitting van 26 november 2019 aanwezig is geweest en pleidooi heeft gevoerd, betekent dit dat het hof een bedrag van € 2.148,- (2 punten) voor proceskosten in eerste aanleg zal toewijzen.
Het tarief in hoger beroep geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 40.000,- tot € 98.000,- aangezien door het hof een vordering tot een bedrag van € 62.543,29 wordt toegewezen. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 1.214,-. Nu de advocaat van de benadeelde partij, mr. G.W. Roest, bij de terechtzitting van 17 juni 2025 aanwezig is geweest en pleidooi heeft gevoerd, betekent dit dat het hof een bedrag van € 1.214,- (1 punt) voor proceskosten in hoger beroep zal toewijzen.
Voorgaande maakt dat ten aanzien van de proceskosten een bedrag van € 3.362,- zal worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 36f, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 62.543,29 (tweeënzestigduizend vijfhonderddrieënveertig euro en negenentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.362,00 (drieduizend driehonderdtweeënzestig euro).
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 62.543,29 (tweeënzestigduizend vijfhonderddrieënveertig euro en negenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 326 (driehonderdzesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2018.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. TH.C.M. Willemse en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 1 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina’s zijn dit pagina’s uit het politiedossier van Eenheid Oost-Nederland met proces-verbaalnummer 2016570525 betreffende het zaaksdossier van onderzoek GRONDEL, afgesloten op 1 november 2017, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 420 (Z).
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 356-357 (Z) en de processen-verbaal aanhouding, p. 69-70 (P [medeverdachte 1] ), p. 12-13 (P [medeverdachte 3] ), p. 10-11 (P [verdachte] ), p. 11-12 (P [medeverdachte 4] ) en p. 11-12 (P [medeverdachte 5] ).
4.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 421-422 (Z).
5.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 422-424 (Z).
6.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 422 en het NFI-rapport, p. 551 (Z).
7.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 424-425 (Z).
8.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 425 (Z).
9.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 425 (Z).
10.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 425 en het NFI-rapport, p. 551 (Z).
11.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 426 en het NFI-rapport, p. 551 (Z).
12.Het proces-verbaal van bevindingen LFO, p. 420, de daarbij behorende goederenkaart, p. 428, en het NFI-rapport, p. 561 (Z).
13.De NFI-rapporten, p. 539 en p. 557 (Z).
14.De NFI-rapporten, p. 539 en p. 558 (Z).
15.Het NFI-rapport, p. 551 (Z).
16.Het NFI-rapport, p. 558-559 (Z).
17.Het NFI-rapport, p. 558 (Z).
18.Het NFI-rapport, p. 559 (Z).
19.De NFI-rapporten, p. 539 en 555 (Z).
20.De huurovereenkomst, p. 393 (Z).
21.Het uittreksel van de Kamer van Koophandel, p. 86-87 (Z).
22.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 772 (Z).
23.De huurovereenkomst, p. 586 (Z).
24.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 1552 (Z).
25.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] , p. 1573 en 1575, het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 1493 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] , p. 1638-1639 (Z).
26.De processen-verbaal van bevindingen, p. 666, 675 en 680 (Z).
27.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 575 en het Rapport dactyloscopisch onderzoek, p. 582 (Z).