ECLI:NL:GHARL:2025:3859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
21-003380-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor geweld tegen echtgenote en stiefzoon met oplegging van gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote en stiefzoon. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van 102 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een locatieverbod voor de straat waar de slachtoffers wonen. Het hof bevestigde de veroordeling van de rechtbank, maar kwam tot een andere beslissing met betrekking tot de straf en de maatregel. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan huiselijk geweld, waarbij hij zijn partner en stiefkind had mishandeld. De verdachte had een antisociale persoonlijkheidsstoornis, wat invloed had op zijn gedrag. Het hof legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 102 dagen op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van drie jaar, met een locatieverbod voor de straat van de slachtoffers. Het hof oordeelde dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar moest zijn, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van de feiten. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling werd afgewezen, maar de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd bevolen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003380-24
Uitspraak d.d.: 23 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 augustus 2024 met parketnummer 05-013644-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-233123-23, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. B. van Elst, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor de mishandeling van zijn echtgenote ( [benadeelde 1] ) en de mishandeling van een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin ( [benadeelde 2] ) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 102 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is aan verdachte een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een locatieverbod voor de straat waar de slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wonen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden en juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de opgelegde straf en maatregel. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft primair verzocht om aanhouding voor het opmaken van een rapportage over verdachte. Daarin moet onderzocht worden of aan verdachte een maatregel tot terbeschikkingstelling, dan wel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht moet worden opgelegd. Subsidiair is gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 202 dagen waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren in combinatie met een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een locatieverbod voor de straat waar [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wonen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de zaak niet moet worden aangehouden. Subsidiair is verzocht de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht achterwege te laten, omdat de relatie met zijn hoogzwangere partner en het gezin hersteld is, zijn partner verbeteringen ziet in het gedrag van verdachte en het gezin geen behoefte heeft aan een dergelijke maatregel. Verder dient aangesloten te worden bij de straf die door de rechtbank is opgelegd.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Hij heeft zijn partner, na een meningsverschil over intimiteit, meermalen geslagen en in haar keel geknepen. Toen zijn stiefkind tegen hem zei dat hij “mama geen pijn [moest] doen”, heeft verdachte ook zijn stiefkind geslagen. Verdachte heeft zo een onveilige situatie voor het gezin geschapen en de geborgenheid die zij thuis zouden moeten kunnen voelen, geschonden. Verdachte heeft de schuld met name buiten zichzelf gezocht.
LOVS-oriëntatiepunten
Het hof heeft acht geslagen op het LOVS-oriëntatiepunt voor mishandeling, waarbij is vermeld dat bij huiselijk geweld in beginsel geen geldboete wordt opgelegd.
Strafblad
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 6 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Op 15 december 2023 is verdachte veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf voor huiselijk geweld tegen hetzelfde slachtoffer. Die uitspraak is ongeveer twee weken voor het huidige bewezenverklaarde onherroepelijk geworden. In 2020 is verdachte veroordeeld voor een poging doodslag tot 48 maanden gevangenisstraf. Aan verdachte is in het kader van die straf met ingang van 29 juni 2022 voorwaardelijke invrijheidsstelling verleend. De proeftijd van 815 dagen van die voorwaardelijke invrijheidstelling liep nog op 13 januari 2024. De feiten zijn dus in een proeftijd van een voorwaardelijke straf voor een gelijksoortig feit en in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling betreffende een ander geweldsdelict begaan. Dit alles heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Voorarrest
Ook heeft verdachte voorarrest ondergaan. Dat voorarrest is aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte op 13 januari 2024 en geëindigd met de opheffing van het bevel voorlopige hechtenis door de rechtbank op 23 april 2024. Verdachte heeft daarmee 102 dagen in voorarrest gezeten.
Rapportages
Het hof heeft verder kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 3 juli 2024 van een
psychologisch onderzoek van verdachte en het rapport van de reclassering van 7 april 2025 strekkende tot de voortijdige negatieve beëindiging van het toezicht dat in het kader van de eerdere veroordeling voor huiselijk geweld is opgezet.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, van een andere persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en van een lichte stoornis in het cannabisgebruik. De stoornissen waren volgens de psycholoog ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen op dat moment. Dit heeft de psycholoog als volgt toegelicht:
‘Betrokkene voelde zich ten tijde van de ten laste gelegde feiten (1 en 2) vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek narcistisch gekrenkt, en dit maakte woedend. Gesterkt door antisociale overtuigingen (gerechtigd zijn agressief te reageren op ervaren krenking, zichzelf toestaan te mishandelen, domineren en agressief over grenzen van anderen te gaan) handelde hij vervolgens weldoordacht en instrumenteel. Hij erkende hierbij niet het effect van zijn handelen op aangevers en bagatelliseerde de ernst ervan, en toonde weinig berouw noch empathie.
(...)
Vanuit zijn antisociale en andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken waren ten tijde van het ten laste gelegde verstoringen aanwezig in het denken (antisociale agressie accepterende- en dominantie voorschrijvende overtuigingen), de emoties (gekrenkt zelfgevoel) en sturing van het handelen (impulscontrole, emotieregulatie). Aannemelijk is dat betrokkene vanuit zijn pathologie niet een volledige vrijheid van handelen had, maar erdoor niet volledig werd overheerst en veel keuze- en handelingsvrijheid had.’
De psycholoog heeft geadviseerd de ten laste gelegde feiten in licht verminderde mate aan
verdachte toe te rekenen. Het hof neemt de conclusies van de deskundige over. Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde vanwege de door de psycholoog vastgestelde stoornis in (licht) verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, omdat hij als gevolg van die stoornis in verminderde mate in staat was in overeenstemming met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van die feiten te handelen. Bij de strafoplegging houdt het hof er rekening mee dat de feiten in (licht) verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Voorts heeft de psycholoog geconcludeerd dat voor verdachte, indien onbehandeld, een hoog risico op algemeen gewelddadig delictgedrag en een hoog risico op relationeel geweld geldt. De psycholoog adviseert daarom een ambulante behandeling in een instelling voor forensische geestelijke zorg binnen een strafrechtelijk kader met aansluitend een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, maar merkt op dat ook kan worden gedacht aan de maatregel van terbeschikkingstelling omdat verdachte zich in het verleden vaker heeft onttrokken aan opgelegde voorwaarden.
De reclassering heeft in haar rapportage beschreven dat sprake is van problematiek op diverse leefgebieden. De psychische problematiek van verdachte in combinatie met zijn houding ligt ten grondslag aan de tenlastegelegde feiten. Vanwege zijn psychische problematiek kan hij agressief worden en geweldsdelicten plegen. Er lijkt weinig sprake te zijn van probleembesef en ziekte-inzicht. De rapporteurs schatten het recidiverisico en het risico op letselschade hoog in. Ook wordt op basis van het verleden en de huidige situatie de kans op onttrekken aan de voorwaarden als hoog ingeschat. Zo heeft verdachte op 24 maart 2025 zijn enkelband doorgeknipt en is hij sindsdien volledig buiten beeld. De reclassering concludeert dat zij geen mogelijkheden zien voor gedragsverandering en risicobeperking. Verdachte werkt onvoldoende mee aan eerder opgelegde voorwaarden en is zelfbepalend in het toezicht.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de reclasseringsmedewerker toegelicht dat het niet mogelijk is om bijzondere voorwaarden ten uit voer te leggen in een ambulant kader. Meerdere keren zijn behandelingen gestrand en is verdachte in herhaling vervallen. In geval van oplegging van een straf wordt geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten in samenhang met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de recidive acht het hof het passend om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 102 dagen, met aftrek van de tijd – 102 dagen – die hij in voorarrest heeft gezeten.
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht)
Ter voorkoming van strafbare feiten zal het hof een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor de duur van drie jaren. Deze maatregel bestaat uit een locatieverbod voor de straat van de woning van de slachtoffers, [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag] 1986, en [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag] 2008, te weten de [straat] .
Het hof heeft kennisgenomen van de door verdachte en het slachtoffer [benadeelde 1] geuite wens om geen locatieverbod op te leggen zodat het gezin weer kan samenzijn. Naar het oordeel van het hof dient het locatieverbod echter te worden voortgezet. Verdachte was niet ter terechtzitting aanwezig en kon dus niet worden bevraagd over de huidige situatie van het gezin en zijn persoonlijke omstandigheden. Daarom en vooral omdat het risico op nieuwe geweldsdelicten als hoog wordt ingeschat, heeft het hof de overtuiging dat extra maatregelen voor de bescherming van de slachtoffers en de overige kinderen in het gezin nodig zijn. Een locatieverbod dient als waarborg voor de veiligheid in en rondom de woning van de slachtoffers en de overige kinderen.
Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet. Deze hechtenis bedraagt één maand per overtreding, met een totale duur van maximaal zes maanden, en heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal het hof bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is (en zal de door de rechtbank bevolen dadelijke uitvoerbaarheid worden opgeheven). In het bijzonder neemt het hof hierbij het hoge recidiverisico, de nog onbehandelde problematiek en de omstandigheid dat verdachte en het slachtoffer [benadeelde 1] hun relatie hebben hersteld en verdachte daarmee contact onderhoudt met de slachtoffers, in aanmerking.
Aangezien de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard, zal het hof bevelen dat de tijd die verdachte al onderworpen is geweest aan de vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht)
Naar het oordeel van het hof kunnen toekomstige risico’s in de huidige situatie mogelijk beperkt ondervangen worden. Ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen zal het hof een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.
Verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is tegen, dan wel gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is daarmee voldaan.
Aangezien het hof ambtshalve de maatregel oplegt, is een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van een reclasseringsinstelling over de oplegging van een dergelijke maatregel geen vereiste. Het aanhoudingsverzoek van de advocaat-generaal met het oog op het laten opmaken van een rapportage wordt om die reden afgewezen.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 05-233123-23)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Gelderland van 15 december 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van honderddertig dagen, parketnummer 05233123-23. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bovendien heeft verdachte meerdere bijzondere voorwaarden overtreden. Zo heeft verdachte zijn enkelband doorgeknipt en komt hij afspraken met de reclassering veelvuldig niet na. De reclassering heeft het toezicht voortijdig negatief beëindigd blijkens een rapport van 7 april 2025. De rechtbank heeft verdachte een laatste kans gegeven en de vordering tenuitvoerlegging afgewezen, zodat verdachte niet opnieuw de gevangenis in hoefde en zich kon wijden aan zijn behandeltraject. Gelet op de negatieve ontwikkelingen daarna in het kader van het naleven van de opgelegde voorwaarden, is het geven van een laatste kans niet meer aan de orde. Daarom zal het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf bevelen.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (99/00404-12; vtul van parketnummer 21/006383-19)
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 21 juli 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. Op 30 mei 2022 is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld voor een periode van 815 dagen, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich tijdens de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank Gelderland heeft de voorwaardelijke invrijheidsstelling op 6 februari 2025 gedeeltelijk, voor 200 dagen, herroepen.
Het hof is van oordeel dat, mede gelet op de andere in het kader van de op te leggen straf en maatregelen te nemen beslissingen, onvoldoende aanleiding is de voorwaardelijke invrijheidsstelling nader te herroepen, zodat de daartoe strekkende vordering wordt afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 38v, 38w, 38z, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af het verzoek van de advocaat-generaal tot aanhouding.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
102 (honderdtwee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren zich niet zal ophouden in de straat waar de slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wonen (momenteel de [straat] ) en beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt een (1) maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van zes (6) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat de tijd die verdachte al onderworpen is geweest aan de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering wordt gebracht.
Beveelt dat de vervangende hechtenis die eventueel al is tenuitvoergelegd, bij een eventuele tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in mindering wordt gebracht.
Heft op het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 15 december 2023, parketnummer 05-233123-23, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
130 (honderddertig) dagen.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 23 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.