In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote en stiefzoon. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van 102 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een locatieverbod voor de straat waar de slachtoffers wonen. Het hof bevestigde de veroordeling van de rechtbank, maar kwam tot een andere beslissing met betrekking tot de straf en de maatregel. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan huiselijk geweld, waarbij hij zijn partner en stiefkind had mishandeld. De verdachte had een antisociale persoonlijkheidsstoornis, wat invloed had op zijn gedrag. Het hof legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 102 dagen op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van drie jaar, met een locatieverbod voor de straat van de slachtoffers. Het hof oordeelde dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar moest zijn, gezien het hoge recidiverisico en de ernst van de feiten. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling werd afgewezen, maar de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd bevolen.