ECLI:NL:GHARL:2025:3832

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
21-000510-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal en schennis van de eerbaarheid met betrekking tot kwetsbare verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1990, is veroordeeld voor diefstal en schennis van de eerbaarheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten in 2022 en 2023 zich schuldig heeft gemaakt aan het stelen van goederen en het schenden van de eerbaarheid in het openbaar. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarbij hij onder andere vrijgesproken was van belediging van een ambtenaar in functie. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op bewijsuitsluiting vanwege een vermeend vormverzuim, verworpen. De verdachte is als kwetsbaar aangemerkt, maar het hof oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat hij op het moment van verhoor niet in staat was om zijn belangen te behartigen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf weken, met een proeftijd van drie jaren, en de verplichting tot klinische opname en behandeling. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte €300,00 moet betalen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000510-24
Uitspraak d.d.: 24 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 januari 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-176235-23 en 18-251208-23, 18-304109-23, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. P.TH. van Jaarsveld, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 18-304109-23 onder 2 tenlastegelegde feit (belediging van een ambtenaar in functie) vrijgesproken.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte voor het onder parketnummer 18-176235-23 tenlastegelegde feit, de onder parketnummer 18-304109-23 onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten en het onder parketnummer 18-251208-23 tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-176235-23:
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2023, te [plaats] drie kratten bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak met parketnummer 18-304109-23 (gevoegd):
1.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 8 december 2022 tot en met 27 december 2022 te [plaats] de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [locatie 1] , door - zijn hand in zijn broek te stoppen en/of (vervolgens) zijn penis vast te houden en/of (vervolgens) zichzelf te af te trekken, terwijl dit zichtbaar was voor [slachtoffer 2] , en/of - zijn ontblote penis aan die [slachtoffer 2] te tonen, althans zich aldaar met ontbloot penis te bevinden en/of (vervolgens) zich af te trekken, terwijl dit zichtbaar was voor die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op of omstreeks 8 december 2022 te [plaats] de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [locatie 2] , door zijn ontblote geslachtsdeel aan [benadeelde] te tonen, althans zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden, en/of (vervolgens) zich af te trekken, terwijl dit zichtbaar was voor die [benadeelde] .
Zaak met parketnummer 18-251208-23 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2023 te [plaats] een fiets (Avant Carrier), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging over bewijsuitsluiting

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een kwetsbare verdachte in de zin van artikel 28b, eerste lid, Sv. De verdachte is voorafgaande aan zijn verhoren door de politie niet in de gelegenheid geweest om zich door een raadsman te laten inlichten over de gevolgen van het doen van afstand van zijn recht op rechtsbijstand. Dit terwijl een kwetsbare verdachte alleen afstand kan doen van het recht op rechtsbijstand nadat hij door een advocaat over de gevolgen is geïnformeerd. Dat is niet gebeurd. Daarom dienen de verklaringen van de verdachte afgelegd tijdens het politieverhoor van het bewijs te worden uitgesloten. Ter onderbouwing van de kwetsbaarheid van de verdachte heeft de raadsman gewezen op het reclasseringsrapport van 20 september 2024, in het bijzonder hetgeen omtrent de persoon van de verdachte op pagina 6 is opgeschreven. Daaruit blijkt onder meer het volgende:
“Betrokkene is een alleenstaande man (…) met schizofrenie van het paranoïde type en
Gedragsproblemen (…). Is sinds maart 2020 na een korte opname middels zorgmachtiging met voorwaarden met ontslag gegaan. (…) Vanuit verleden is hij bekend met
toenemend psychotisch- en overlast gevend gedrag, vooral als hij stopt met gebruik van
depotmedicatie en daarbij weer meer middelen gaat gebruiken (naast cannabis dan ook cocaïne). Door dit gedrag komt hij dan ook vaak in aanraking met justitie en is er een verhoogd risico op agressie.”
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim. Het door de raadsman genoemde rapport is van veel latere datum dan het verhoor. Het gaat erom wat de politie op het moment zelf kon inschatten. Uit de verhoren blijkt dat de verdachte duidelijk heeft verklaard en dat de antwoorden van de verdachte passen in de context van de vragen die zijn gesteld. Er is geen reden om die verklaringen niet voor het bewijs te gebruiken.
Wettelijk kader – kwetsbare verdachte
In de Wetboek van Strafvordering zijn voor aantal gevallen aanvullende regels opgenomen over aanwijzing van een raadsman en doen van afstand van het recht op rechtsbijstand.
Artikel 28b, eerste lid, Sv bepaalt dat indien een kwetsbare verdachte is aangehouden, de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding betrokken is, beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand onverwijld van zijn aanhouding in kennis stelt opdat het bestuur een raadsman aanwijst.
In artikel 28c Sv staat dat deze verdachte de gelegenheid wordt verschaft om voorafgaand aan het eerste verhoor met de aldus beschikbare raadsman een onderhoud te hebben (lid 1). Daarvan kan de verdachte pas afstand doen nadat hij door een raadsman over de gevolgen daarvan is ingelicht (lid 2).
Het begrip ‘kwetsbare verdachte’ wordt niet nader omschreven in het Wetboek van Strafvordering.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoer van de hiervoor genoemde artikelen houdt onder meer het volgende in:

Artikel 13 van de richtlijn (het hof begrijpt: Richtlijn 2013/48/EU) bepaalt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat bij de toepassing van de richtlijn rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare verdachten. Onder kwetsbare verdachten in de zin van de richtlijn worden verstaan jeugdige verdachten en verdachten met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking.” [1] Het gaat daarbij specifiek om “
verdachten van wie duidelijk is dat zij hun belangen niet zelf kunnen behartigen [2]
In artikel 13 van deze Richtlijn staat - kort gezegd - dat rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare verdachten en beklaagden. [3] Wat een ‘kwetsbare persoon’ is, wordt in de Richtlijn ook niet gedefinieerd.
Een definitie is wel terug te vinden in de Aanbeveling van de (Europese) Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (2013/C/378/02), waarin uitdrukkelijk naar de Richtlijn wordt verwezen (zie preambule onder 5). ‘Kwetsbare personen’ zijn in het licht van de Aanbeveling:
“alle verdachten en beklaagden die door hun leeftijd, geestelijke of lichamelijke toestand of handicap niet in staat zijn een strafprocedure te begrijpen en er effectief aan deel te nemen”. [4]
Voorts houdt de memorie van toelichting nog het volgende in:

Omdat over de rechtsbijstand bij de voorgeleiding snel een beslissing moet worden genomen, is het niet mogelijk (en ook niet vereist) dat in dit vroege stadium van de strafprocedure de kwetsbaarheid van de verdachte aan de hand van rapportages wordt vastgesteld, en/of met toepassing van artikel 509a Sv. Het gaat in dit stadium dus om de kennelijke kwetsbaarheid van de verdachte. In gevallen waarin twijfel bestaat over de kwetsbaarheid van de verdachte, dient dus steeds een raadsman wordt opgeroepen. Zo zal de hulpofficier, wanneer hij de indruk heeft te maken te hebben met een (al dan niet jongvolwassen) verdachte met een lichte verstandelijke beperking, een raadsman oproepen.” [5]
In artikel 509a Sv gaat het om de verdachte waarvan vermoed wordt dat hij een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft, waarbij een dergelijk vermoeden gepaard dient te gaan met de bevinding dat de verdachte ten gevolge van die stoornis of handicap niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
In de beoogde regeling op dit punt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering is in artikel 6.1.50 eveneens sprake van een vermoeden dat “
de verdachte een beperking of een ziekte heeft, waardoor deze onvoldoende in staat is het proces tegen hem te begrijpen en hieraan deel te nemen.”
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de verdachte in de zaak met parketnummer 18-176235-23 op 16 juli 2023 is verhoord door de politie. Aan de verdachte is meegedeeld dat hij recht heeft op verhoorbijstand. De verdachte verklaarde geen gebruik te willen maken van verhoorbijstand van een advocaat. Verdachte wenste geen bijstand. De verdachte werd geïnformeerd dat het doen van afstand nadelige gevolgen kan hebben en dat hij altijd terug kan komen op zijn beslissing. Tijdens het verhoor is de verdachte nogmaals gevraagd of hij geen raadsman wil tijdens het verhoor. De verdachte geeft aan het hij daar bij blijft. Dat hij al twee of drie dagen wakker is en dat hij wil slapen. Op de vragen die hem daarna worden gesteld geeft hij normale antwoorden en geeft hij aan dat hij gewoon binnen wil zitten en moe is.
Een dag later, te weten op 17 juli 2023, wordt de verdachte gehoord in de zaak met parketnummer 18-304109-23. In deze zaak is de verdachte niet aangehouden. Aan de verdachte is meegedeeld dat hij recht heeft op consultatiebijstand en tijdens het verhoor recht heeft op verhoorbijstand, van een zelf te betalen advocaat. Dat hij van dat recht afstand kan doen, dat dat nadelige gevolgen kan hebben en dat hij altijd terug kan komen op zijn beslissing. De verdachte heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht op consultatiebijstand en het recht op verhoorbijstand. De verdachte vindt dit niet noodzakelijk.
Tijdens het verhoor wordt hem nogmaals gevraagd of het klopt dat hij geen gebruik wil maken van bijstand door een advocaat en of hij daar nog hetzelfde over denkt. De verdachte antwoordt dat hij geen advocaat hoeft. Verdachte geeft daarna antwoorden op vragen die worden gesteld.
In de zaak met parketnummer 18-251208-23 is de verdachte op 18 augustus 2023 verhoord. Voorafgaand aan het verhoor is meegedeeld dat de verdachte recht heeft op verhoorbijstand. De verdachte verklaarde geen gebruik te willen maken van verhoorbijstand van een advocaat. Dat was niet nodig. De verdachte werd geïnformeerd dat het doen van afstand nadelige gevolgen kan hebben en dat hij altijd terug kan komen op zijn beslissing. Tijdens het verhoor is de verdachte nogmaals gewezen op zijn recht om voorafgaand aan het verhoor te overleggen met een advocaat en dat hij recht heeft op bijstand van een advocaat bij het verhoor. De verdachte heeft daar geen gebruik van willen maken. Op de vragen die hem daarna worden gesteld geeft hij normale antwoorden.
Het hof ziet geen concrete aanknopingspunten op grond waarvan de verdachte (op voorhand) door de verhorende verbalisanten aangemerkt zou moeten zijn als een kwetsbare verdachte. Dat verdachte – door zijn daklozen bestaan – er onverzorgd en onhygiënisch uitzag maakt niet dat sprake is van een kwetsbaar persoon, zoals is bedoeld in artikel 28b en 28c Sv. Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte een veelpleger is, die al vele malen is aangehouden en in de onderhavige zaken meerdere keren is gewezen op zijn rechten.
Het hof maakt uit het dossier op dat de psychische problematiek van de verdachte (voor zover hierover informatie beschikbaar is) bestaat uit schizofrenie van het paranoïde type (en gedragsproblemen). Ook is er sprake van een man die fors verslaafd is aan alcohol en drugs (blowen, cocaïne roken).
Blijkens het reclasseringsrapport van 20 september 2024 uit deze problematiek zich met name als verdachte zijn medicatie niet inneemt door onder andere (grootheids)wanen en psychotische ontregeling. De verdachte krijgt zijn medicatie eens per twee weken van de AFPN. De verdachte accepteert met de nodige tegenzin depotmedicatie, maar heeft de wens om deze op termijn weer te staken. De verdachte hoopt met het accepteren van depotmedicatie een ISD maatregel te voorkomen. Contacten met de verdachte verlopen moeizaam omdat hij weinig belang heeft bij hulp; kenmerken van zorgmijding.
Verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep ook aangegeven dat hij tijdens een periode van ontregeling wanen heeft over onder meer president Trump, Elon Musk en SpaceX.
Het hof stelt vast dat in de verhoren zoals hierboven reeds aangehaald geen enkele aanwijzing naar voren komt voor de aanwezigheid van (grootheids)wanen of psychotische ontregeling op die momenten. Verdachte heeft in geen zijn verklaringen iets naar voren gebracht wat het hof doet vermoeden dat hij op dat moment ontregeld was. In tegendeel, verdachte verklaart op 16 juli 2023 ondubbelzinnig de kratjes te hebben gestolen en binnen te willen zitten. Uit het verhoor op 17 juli 2023 maakt het hof op dat verdachte herinneringen heeft aan de incidenten en bijvoorbeeld aangeeft dat hij zat te bedelen voor kleingeld. Ook geeft verdachte een verklaring voor het feit dat hij in bepaalde situaties aan zijn geslachtsdeel zit. Op 18 augustus 2023 verklaart verdachte concreet over de gestolen fiets. In meerdere van deze verhoren heeft verdachte ook aangegeven dat hij een depot antipsychotica krijgt.
Uit geen van de afgelegde verklaringen leidt het hof derhalve af dat verdachte op deze momenten zodanig psychotisch ontregeld was dat er een aanleiding was voor de verhorende verbalisanten om verdachte als kwetsbaar aan te merken, omdat hij in een dusdanige toestand verkeerde dat hij niet in staat was om de strafprocedure te begrijpen en er effectief aan deel te nemen dan wel redelijkerwijs niet in staat was te oordelen over de mogelijke gevolgen van het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand.
Gelet op het voorgaande treft het verweer van de raadsman geen doel en het beroep op bewijsuitsluiting wordt daarom verworpen.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 18-176235-23
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat de weggenomen bierkratten stonden in een tuin omringd met een houten schutting. De verklaring van de verdachte dat de bierkratten ergens achter lagen en dat het leek op afval, vindt zijn weerlegging in de aangifte. Van een res nullius is niet gebleken. Integendeel, zoals uit de aangifte blijkt. Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt verworpen.
Ten aanzien van parketnummer 18-251208-23
Door de verdediging is aangevoerd dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat het oogmerk van de wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. Verdachte had de intentie om de fiets weer terug te zetten. Hij heeft deze alleen gebruikte om lege kratten bier te verplaatsen. Bovendien stond de fiets niet op slot en was ook hier sprake van een res nullius.
Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat de verdachte een fiets (die niet op slot stond) heeft weggenomen om daarmee bierkratten te kunnen verplaatsen. De fiets stond geparkeerd op een plek waar meer fietsen geparkeerd stonden. Door de fiets mee te nemen heeft de verdachte de fiets uit de beschikkingsmacht van de rechthebbende gehaald en als heer en meester over de fiets beschikt. Uit deze omstandigheden is het oogmerk van toe‑eigening af te leiden. Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte de fiets niet heeft mogen beschouwen als een res nullius. Het enkele feit dat de fiets niet op slot stond, is daarvoor niet genoeg
Ten aanzien van parketnummer 18-304109-23
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken vanwege het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Het hof stelt vast dat de tenlastelegging ziet op drie momenten waarop schennis van de eerbaarheid is gepleegd, te weten op 8 december 2022, 15 december 2022 en 23 december 2022. Voor de gedraging op 8 december 2022 bestaat het bewijs uit de aangifte van [benadeelde] en de aangifte van [slachtoffer 2] . Daarbij is van belang dat aangeefster [slachtoffer 2] niet alleen verklaart over wat haar zelf is overkomen, maar dat zij het ook heeft over een meisje dat overstuur op haar af kwam rennen en haar vertelde over een ‘rukkende man’. De beide aangiftes ondersteunen elkaar. Voor de gedraging op 23 december 2022 bestaat het bewijs uit de aangifte van [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen PL0100-2022343117-3. Voor de gedraging op 15 december 2022 bestaat het bewijs uit de aangifte van [slachtoffer 2] en de constatering van het hof dat de wijze waarop het op 15 december 2022 gepleegde feit op essentiële punten overeenkomt met de wijze waarop de op 8 december en 23 december 2022 gepleegde feiten zijn begaan. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Het hof stelt met betrekking tot de gedragingen vast dat het gedrag van de verdachte op de verschillende momenten in het algemeen steeds overeenkomt. Op de genoemde tijdstippen was de verdachte telkens aanwezig in de fietsenstalling waar hij steeds hetzelfde gedrag heeft laten zien. Het gedrag van de verdachte is herkenbaar en er is een gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-176235-23 en in de zaak met parketnummer 18-304109-23 onder 1 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-251208-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-176235-23:
1.
hij op 16 juli 2023, te [plaats] drie kratten bier, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak met parketnummer 18-304109-23 (gevoegd):
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 8 december 2022 tot en met 27 december 2022 te [plaats] de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [locatie 1] , door zijn hand in zijn broek te stoppen en zijn penis vast te houden en zichzelf te af te trekken, terwijl dit zichtbaar was voor [slachtoffer 2] , en zich aldaar met ontbloot penis te bevinden en zich af te trekken, terwijl dit zichtbaar was voor die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 8 december 2022 te [plaats] de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [locatie 2] , door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en zich af te trekken, terwijl dit zichtbaar was voor die [benadeelde] .
Zaak met parketnummer 18-251208-23 (gevoegd):
1.
hij op 18 augustus 2023 te [plaats] een fiets (Avant Carrier), die aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-176235-23 en het in de zaak met parketnummer 18-251208-23 bewezenverklaarde levert telkens op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 18-304109-23 onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert telkens op:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zich op de openbare weg in het bijzijn van derden af te trekken. Meerdere personen zijn hiervan slachtoffer geworden, waaronder ook een minderjarig meisje. De verdachte heeft door zijn gedrag voor gevoelens van onrust en onveiligheid gezorgd. Het door hem vertoonde gedrag is erg hinderlijk en het kan beangstigend zijn om hiermee geconfronteerd te worden. De verdachte heeft zich bij het plegen van genoemde feiten uitsluitend laten leiden door zijn eigen gevoelens en heeft daarbij geen enkel besef getoond voor de eventuele schadelijke gevolgen van zijn handelen voor andere personen.
Daarnaast heeft de verdachte ook twee diefstallen gepleegd. Ook dit zijn een hinderlijke feiten. Hiermee heeft hij overlast en financiële schade veroorzaakt. Ook voor deze feiten heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen.
Het hof heeft bij de strafbepaling ook gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 6 maart 2025, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook heeft het hof rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 6 februari 2025.
Daaruit blijkt het volgende:

De heer [verdachte] is een 34-jarige man die al geruimde tijd veelvuldig in aanraking komt met politie en justitie. Hij voldoet sinds november 2023 (opnieuw) aan de criteria van veelpleger en staat sindsdien weer op de veelplegerlijst van het Openbaar Ministerie (OM) van [plaats] . De heer [verdachte] is een man die fors verslaafd is aan alcohol en drugs (blowen, cocaïne roken). Dit vormt de grootste risicofactor voor delictgedrag. Betrokkene laat een delictpatroon zien waarin vermogensdelicten worden gepleegd om in zijn verslaving te voorzien. Daarnaast zijn er delicten gepleegd in de aard van mishandeling, bedreiging, belediging en heling. Delicten zijn in het verleden veelal gepleegd onder invloed van alcohol en/of drugs.
De reclassering acht een langdurige klinische behandeling noodzakelijk om gedragsverandering te bewerkstelligen bij betrokkene. In de zaak met parketnummer 18.224526-24 is er door de rechter een klinische behandelvoorwaarde opgelegd. De reclassering heeft betrokkene aangemeld en DIZ (Divisie Individuele Zaken) heeft betrokkene toegeleid naar FPA [locatie 3] . Er is nog geen opnamedatum bekend, mede omdat de einddatum van huidige detentieperiode nog niet duidelijk is wegens onderhavige hoger beroepszaak. FPA [locatie 3] is op de hoogte van de voorlopige einddatum detentie.
Het is zeer wenselijk dat betrokkene direct vanuit detentie in de kliniek wordt opgenomen.
In overleg met het Openbaar Ministerie [plaats] zijn wij tot de conclusie gekomen dat betrokkene voldoet aan de criteria voor een ISD-maatregel. Echter is er in overleg besloten dat het wenselijk is eerst het voorgenomen langdurige klinische traject te proberen.”
Ter terechtzitting in hoger beroep is de reclasseringsmedewerker van de verdachte gehoord. Zij heeft verklaard dat de reclassering een klinische behandeling nog steeds passend vindt. Anders dan is geadviseerd in het reclasseringsrapport van 6 februari 2025 is het advies van de reclassering nu om wel een straf met een bijzondere voorwaarde aan de verdachte op te leggen, te weten een verplichting tot klinische opname. Mocht blijken dat de klinische behandeling, zoals opgelegd in de zaak met parketnummer 18-224526-24, niet slaagt dan heeft de verdachte in deze zaak nog een kans.
Het hof heeft tevens gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn besproken. De verdachte zal na de behandeling van de onderhavige zaak ter terechtzitting aansluitend worden overgebracht naar de FPA in [locatie 3] waar de verdachte zal worden opgenomen voor verdere diagnostiek en behandeling. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit ingezette behandeltraject en de eventuele periode erna – terugkeer in de maatschappij met begeleiding van en ondersteuning door de benodigde hulpverlening – evenwel doorkruisen.
Alles afwegende ziet het hof aanleiding om een andere strafmodaliteit op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. Het hof acht de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Het hof zal aan die voorwaardelijke gevangenisstraf één bijzondere voorwaarde verbinden, te weten de verplichting tot klinische opname en behandeling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
In de zaak met parketnummer 18-304109-23 is het onder 3 tenlastegelegde feit bewezenverklaard. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openbare schennis van de eerbaarheid ten overstaan van een meisje van 17 jaar oud. In de avond van 8 december 2022 heeft de verdachte zijn geslachtsdeel laten zien en zich afgetrokken. Dit feit vond plaats terwijl het slachtoffer alleen een fietsenstalling inging. In de fietsenstalling is de verdachte het slachtoffer achternagelopen en heeft haar nogmaals aangesproken terwijl hij zich wederom aan het bevredigen was.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Op basis van het dossier is voor het hof voldoende komen vast te staan dat het bewezenverklaarde onrechtmatig handelen van de verdachte voor het slachtoffer zodanig beangstigend is geweest dat zij als gevolg daarvan rechtstreeks schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte mee dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW. Door of namens verdachte is dit ook niet betwist. Dit betekent dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof acht vergoeding van het gevorderde bedrag ter hoogte van € 300,00 billijk. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2022.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 239 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-304109-23 onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-176235-23 en in de zaak met parketnummer 18-304109-23 onder 1 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-251208-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-176235-23 en in de zaak met parketnummer 18-304109-23 onder 1 en 3 en in de zaak met parketnummer 18-251208-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De verdachte laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar
ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-304109-23 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-304109-23 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 december 2022.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 24 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2014/2015, 34157, nr. 3, p. 40.
2.Kamerstukken II 2014/2015, 34157, nr. 3, p. 24.
3.RICHTLIJN 2013/48/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
4.AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 27 november 2013, 2013/C 378/02, C378/8, gepubliceerd op 24 december 2013.
5.Kamerstukken II 2014/15, 34157, nr. 3, p. 66.