ECLI:NL:GHARL:2025:3829

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.354.665
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, dat op 8 mei 2025 was gewezen. De appellant, die in financiële problemen verkeert, had verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp), maar dit verzoek was door de rechtbank afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de afgelopen drie jaar met betrekking tot zijn schulden, vooral omdat hij letselschadevergoedingen had ontvangen die hij niet had aangewend om zijn schulden te voldoen.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de goede trouw toets beperkt moet blijven tot de laatste drie jaar voorafgaand aan zijn verzoek om toelating tot de wsnp. Hij voerde aan dat hij door medische omstandigheden niet in staat was om meer dan 40 uur per maand te werken en dat hij zijn informatieverplichtingen had nageleefd. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw was bij het aangaan en onbetaald laten van zijn schulden.

Het hof heeft ook geoordeeld dat de appellant niet in staat is om de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen, omdat hij geen goed inzicht heeft in zijn financiële situatie. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek tot toelating tot de wsnp werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.354.665
rekestnummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 328782
arrest van 24 juni 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellant]
advocaat: mr. H.J. Koop

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Bij vonnis van 8 mei 2025 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank) het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: de wsnp) afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Door middel van een op 16 mei 2025 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 8 mei 2025. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat hij alsnog wordt toegelaten tot de wsnp.
2.2.
Het hof heeft kennis genomen van:
- het beroepschrift met producties;
- de akte van [appellant] van 5 juni 2025 met producties;
- de brief van mr. Koop van 12 juni 2025 met producties;
- de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde productie.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2025. Hierbij is [appellant] verschenen bijgestaan door mr. Koop.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
[appellant] woont met twee van zijn minderjarige kinderen in bij zijn ouders. [appellant] heeft in het verleden diverse ondernemingen gehad. De laatste onderneming was een transportbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Die onderneming heeft [appellant] opgeheven op 1 september 2022. Vanwege het letsel dat hij bij twee auto-ongevallen heeft opgelopen, heeft [appellant] zowel in 2018 als in 2021 een schadevergoeding ontvangen. Inmiddels is [appellant] voor 40 uur per maand werkzaam in dienstbetrekking. Daarnaast ontvangt hij toeslagen van de belastingdienst en een participatiewet-uitkering. Uit het medisch belastbaarheidsrapport van 18 april 2024 volgt dat [appellant] met zijn huidige werkzaamheden maximaal is belast.
3.2.
[appellant] heeft toegelicht dat hij al jarenlang kampt met een forse schuldenlast. [appellant] heeft aangegeven dat de schulden het gevolg zijn van persoonlijke problemen. Vanwege de bijkomende renteverplichtingen en incassokosten is hij er niet in geslaagd de schuldenlast onder controle te krijgen, aldus [appellant] .
3.3.
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wsnp afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder b Faillissementswet (Fw). Naar het oordeel van de rechtbank is [appellant] niet te goeder trouw geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen drie jaar. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [appellant] de door hem ontvangen letselschadevergoedingen niet (deels) heeft aangewend om zijn schulden te betalen terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank wel van hem verwacht had mogen worden. Bovendien had [appellant] naar het oordeel van de rechtbank uit zichzelf moeten melden dat er sprake is geweest van letselschadevergoedingen van in totaal € 75.000,-.
3.4.
[appellant] is met twee grieven (bezwaren) opgekomen tegen het vonnis van de rechtbank. Volgens [appellant] moet de goede trouw toets ook ten aanzien van de (besteding van de) letselschadevergoedingen beperkt blijven tot de laatste drie jaar voorafgaand aan het schuldsaneringsverzoek. Voor wat betreft de goede trouw toets heeft [appellant] verder aangevoerd dat hij in de drie jaar voorafgaand aan het verzoek om toelating tot de wsnp niet in staat is geweest meer dan 40 uur per maand te werken. Daarbij heeft [appellant] verwezen naar het medisch belastbaarheidsrapport uit 2024. Dit betekent volgens [appellant] dat hij niet in strijd met de goede trouw heeft gehandeld door in deeltijd te werken en hij daarmee noodzakelijkerwijs een (groter) deel van zijn schulden onbetaald heeft moeten laten.
Ten aanzien van het verstrekken van informatie over de letselschadevergoedingen heeft [appellant] aangegeven dat hij aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan doordat hij tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank en het overleggen van stukken na afloop van die mondelinge behandeling inzicht heeft gegeven in de letselschade-uitkeringen.
3.5.
Op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw is het aan [appellant] om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag of [appellant] de ontvangen letselschade-uitkeringen had moeten gebruiken om zijn schulden te voldoen, maar ook om de vraag of er in de drie jaar voor het indienen van zijn verzoek nog andere schulden zijn ontstaan en welke inspanningen [appellant] heeft verricht om (een deel van) zijn schulden te voldoen.
3.6.
Uit de stukken die (de advocaat van) [appellant] aan het hof heeft overgelegd en de toelichting die [appellant] tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, volgt dat in de afgelopen drie jaar een aantal nieuwe schulden is ontstaan. Deze schulden zijn niet (volledig) opgenomen in het schuldenoverzicht dat [appellant] heeft overgelegd bij zijn wsnp-verzoek.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank volgt dat er in de periode van 2022 tot en met november 2024 aan [appellant] zes CJIB-boetes zijn opgelegd. Met uitzondering van de boete uit november 2024 voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden, heeft [appellant] deze boetes niet toegelicht. [appellant] heeft ook niet toegelicht in hoeverre de boetes zijn verwerkt in de schuld aan het CJIB met een ontstaansdatum in 2015 die in het schuldenoverzicht is opgenomen.
Op 7 mei 2025, na de zitting bij de rechtbank, is opnieuw een verkeersboete opgelegd aan [appellant] voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden. [appellant] heeft aangegeven tegen deze laatste boete in beroep te zijn gegaan. De uitkomst van dit beroep is nog niet bekend.
Uit de specificatie van belastingschulden die tijdens de mondelinge behandeling is overgelegd blijkt onder meer dat er een post omzetbelasting over 2022 openstaat. Dit kan betrekking hebben op een boete voor het niet tijdig doen van aangifte waarover [appellant] heeft verklaard of op een onbetaald gebleven aanslag.
[appellant] heeft geen stukken overgelegd aan de hand waarvan het hof kan vaststellen welke resultaten [appellant] in 2022 met zijn onderneming heeft gerealiseerd, welke bedragen hij aan de onderneming heeft onttrokken en of hij hiermee nieuwe schulden is aangegaan; die informatie staat niet in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2022.
Daarnaast blijkt uit de door [appellant] overgelegde bankafschriften dat hij in 2024 aanzienlijke bedragen heeft besteed aan diverse goksites en dat hij op regelmatige basis geld heeft geleend van zijn ouders.
3.7.
Wat er ook zij van het oordeel van de rechtbank, uit de hiervoor in 3.6 aangehaalde omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de voorgaande drie jaar te goeder trouw is geweest bij het aangaan en onbetaald laten van zijn schulden.
3.8.
Daar komt bij dat [appellant] op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw aannemelijk moet maken dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Hiervoor is noodzakelijk dat [appellant] inzicht heeft in zijn financiële situatie en die ook onder controle heeft. Naar het oordeel van het hof is daarvan op dit moment nog geen sprake. Uit de antwoorden die [appellant] gaf tijdens de mondelinge behandeling maakt het hof op dat hij geen goed beeld heeft van zijn schulden, zijn inkomsten en zijn uitgaven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] in elk geval in 2024 behoorlijk veel geld heeft besteed aan diverse goksites of apps waar volgens filmpjes op Instagram geld mee te verdienen zou zijn en dat hij regelmatig geld leent van zijn ouders. Ook blijkt uit zijn bankafschriften dat hij veelvuldig kleinere uitgaven doet die bij elkaar opgeteld een (te) groot beslag leggen op zijn inkomen, gelet op de vaste lasten die hij daarvan ook moet voldoen.
Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling ter sprake is gebracht, geeft het hof [appellant] in overweging om hulp van bijvoorbeeld een beschermingsbewindvoerder in te roepen om zijn financiële situatie inzichtelijk te maken en onder controle te krijgen en zo op een later moment alsnog te kunnen worden toegelaten tot de wsnp.
3.9.
De onder 3.4 aangevoerde grieven hoeven verder niet te worden besproken. Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 8 mei 2025 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 8 mei 2025.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, G.P. Oosterhof en G.J. Meijer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2025.