ECLI:NL:GHARL:2025:382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
200.347.471/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van identiteitsontwikkeling en ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013, die door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel voor de duur van zes maanden onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De moeder van de minderjarige is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak op 19 december 2024 behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, de vader en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. De moeder betoogt dat er geen ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat haar rechten op hoor en wederhoor zijn geschonden. De raad voor de kinderbescherming en de vader zijn van mening dat er wel degelijk sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, gezien de complexe situatie waarin de minderjarige zich bevindt, waarbij zij klem zit tussen haar ouders.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de zorgen van de raad over de identiteitsontwikkeling van de minderjarige terecht zijn en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om haar ontwikkeling te waarborgen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en stelt dat de GI de regie moet voeren over de hulpverlening, aangezien de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk de situatie te verbeteren. De beslissing van de kinderrechter wordt in stand gehouden, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.471
(zaaknummer rechtbank Overijssel 316677)
beschikking van 28 januari 2025
in het hoger beroep van:
[verzoekster]
woonplaats: [woonplaats1]
hierna: de moeder
advocaat: mr. G. van Lent
Belanghebbenden zijn:
(1)
de raad voor de kinderbescherming,
vestigingsplaats: Almelo
hierna: de raad
(2)
[de vader],
woonplaats: [woonplaats2]
hierna: de vader
advocaat: L.J.A. Eshuis-Nijmeijer
(3) de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
vestigingsplaats: Hengelo
hierna: de GI

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ,
geboren [in] 2013.

2.Belangrijke informatie

De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen.

3.De beslissing van de kinderrechter

De raad heeft de kinderrechter verzocht om [de minderjarige] gedurende een jaar onder toezicht te stellen van de GI. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel (locatie Almelo) heeft op
31 juli 2024 [de minderjarige] voor de duur van zes maanden, dus tot 31 januari 2025, onder toezicht gesteld van de GI. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden en is (voor zover het hof bekend) op 13 januari 2025 door de kinderrechter behandeld.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de raad alsnog moet afwijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 29 oktober 2024 met bijlagen
- het verweerschrift van de raad en
- het verweerschrift van de vader.
5.2
Op 16 december 2024 heeft [de minderjarige] aan het hof verteld wat zij van de zaak vindt.
5.3
De zitting bij het hof was op 19 december 2024.
Aanwezig waren:
- de moeder, met haar advocaat
- een vertegenwoordiger van de raad en
- de vader, met zijn advocaat.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.
Wat staat er in de wet?
6.2
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
Wat vindt de moeder?
6.3
De moeder stelt allereerst dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, omdat de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling tegelijk heeft behandeld met het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te worden belast. De moeder had hierdoor op de mondelinge behandeling bij de kinderrechter te weinig tijd om zich tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling te verweren, aldus de moeder.
Inhoudelijk voert de moeder aan dat er niet is voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder toegelicht dat wel sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] , maar niet van een ernstige bedreiging. Ook voert de moeder aan dat in de beslissing tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten onrechte rekening is gehouden met de beslissing van de rechtbank om de ouders samen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, terwijl de moeder ook tegen deze laatstgenoemde beslissing hoger beroep heeft ingesteld. Ook is het belang van [de minderjarige] onvoldoende belicht. De raad heeft onvoldoende rekening gehouden met de mening van [de minderjarige] , de lichaamstaal van [de minderjarige] en de oorzaak van de spanning, aldus de moeder.
Wat vindt de raad?
6.4
De raad voert aan dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] . In het raadsrapport van 24 juni 2024 is hierover opgenomen dat [de minderjarige] al jarenlang opgroeit in een opvoedingssituatie waar zij tussen haar ouders in staat. [de minderjarige] geeft verschillende signalen af bij haar moeder en vader. Gezien wordt dat deze signalen steeds heftiger worden en het verschil tussen wat [de minderjarige] bij de vader laat zien en bij de moeder steeds groter wordt. De raad maakt zich zorgen over de identiteitsontwikkeling omdat [de minderjarige] in deze klemsituatie zichzelf aan het verliezen is en niet meer bij haar eigen gevoel komt in het contact met vader en zich laat leiden door angst vanuit het verleden. De raad acht hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk omdat dit enerzijds meer waarborg zal bieden met betrekking tot de omgangsmomenten met vader en anderzijds kan de ontwikkeling van [de minderjarige] , en wat [de minderjarige] daarin aankan, met regie blijvend gevolgd worden. De jeugdbeschermer kan regie voeren op de al ingezette hulpverlening en zorgen voor een goede continuering van de hulpverlening. Dit is noodzakelijk omdat, hoewel de ouders ieder voor zich wel bereid zijn om hulpverlening te accepteren, gezamenlijk de hulp niet van de grond komt.
De GI moet de komende tijd duidelijk krijgen waar het gedrag van [de minderjarige] vandaan komt en er moet zicht komen op de omgang, niet alleen tijdens de omgang maar ook hoe er bij de vader en de moeder thuis op wordt gereageerd. Onder meer zal onderzocht moeten worden welke signalen de ouders (on)bewust afgeven richting [de minderjarige] .
Wat vindt de vader?
6.5
De vader is van mening dat er door de kinderrechter voldoende ruimte is gegeven aan de moeder en haar advocaat om zich uit te laten over het verzoek tot ondertoezichtstelling. Er is dan ook voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Hij voert inhoudelijk aan dat [de minderjarige] wel ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] zit al jarenlang klem tussen de ouders in deze complexe situatie. [de minderjarige] vertelt aan de moeder en de psycholoog dat zij geen contact wil met de vader, maar uit de verslagen van [naam1] blijkt dat de vader al jarenlang een fijn en goed omgangsmoment heeft met [de minderjarige] . Alleen al omdat de moeder dit niet wil erkennen, is er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Er is veel hulpverlening voor [de minderjarige] en de ouders ingezet, maar dit heeft er vier jaren later niet voor gezorgd dat de zorgen over [de minderjarige] zijn verdwenen. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk, zodat de jeugdbeschermer hierin de regie kan nemen en niet alleen de moeder aan de touwtjes kan trekken.
Het oordeel van het hof
6.6
Het hof is van oordeel is dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De moeder heeft haar stelling – mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vader – onvoldoende concreet gemaakt. Daarbij komt dat, als al sprake zou zijn geweest van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, het hoger beroep mede strekt tot herstel van fouten of omissies uit de eerste aanleg.
6.7
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Volgens het oordeel van de kinderrechter is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] omdat zij al jaren opgroeit in een opvoedsituatie waarbij zij enorm klem zit tussen haar ouders. De ouders van [de minderjarige] zijn ruim vier jaar geleden uit elkaar gegaan en sindsdien is de omgang tussen vader en [de minderjarige] moeizaam verlopen. Het is zorgelijk dat [de minderjarige] verschillende signalen afgeeft bij de vader en bij de moeder. Deze signalen nemen in heftigheid toe en het verschil tussen wat [de minderjarige] bij de vader laat zien en bij de moeder wordt steeds groter. Ook uit het rapport van orthopedagogische praktijk [naam2] blijkt dat de huidige situatie zorgelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . De kinderrechter is van oordeel dat er veel zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen. Het hof neemt het oordeel van de kinderrechter na eigen onderzoek over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
6.8
In het raadsrapport heeft de raad benoemd de zorg te hebben of [de minderjarige] door haar jarenlange knelpositie überhaupt nog weet wat haar eigen gevoelens en beleving zijn en wat de beleving en gevoelens van een ander zijn. Zij is constant bezig met hoe ze het voor zowel de vader als de moeder goed moet zeggen en doen, waarbij zij zichzelf verliest. Het hof volgt de raad hierin. Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat de zorg die de raad constateert bij de identiteitsontwikkeling een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] is. Het baart het hof zorgen dat de moeder deze bedreiging niet ziet, althans deze niet als ernstig beschouwt. Het hof volgt de moeder ook niet in haar stelling dat de ondertoezichtstelling uitsluitend bedoeld is om omgang tussen [de minderjarige] en de vader tot stand te brengen. Daarmee gaat de moeder voorbij aan de bredere zorgen die er over [de minderjarige] zijn.
In navolging van het advies van de raad is het hof van oordeel dat de GI de komende tijd duidelijk moet krijgen waar het gedrag van [de minderjarige] vandaan komt en zicht moet krijgen op niet alleen de omgang maar ook hoe er bij vader en moeder thuis op wordt gereageerd. De raad heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat [de minderjarige] inmiddels door de GI is aangemeld bij [naam3] . Het hof is van oordeel dat de inzet van deze hulp (maar ook eventuele andere hulp) niet in het vrijwillig kader mogelijk is. Niet alleen omdat het de ouders in de afgelopen viereneenhalf jaar niet gelukt is om (met de inzet van hulpverlening) de situatie voor [de minderjarige] te verbeteren, maar ook omdat de start van de door de GI ingezette hulp vertraging heeft opgelopen door de opstelling van de moeder. Zoals de raad op de mondelinge behandeling aan het hof vertelde, is de moeder al op 17 oktober 2024 uitgenodigd door [naam3] , maar kon de eerste afspraak pas op 15 januari 2025 worden gepland.
Op de mondelinge behandeling heeft de vader aan het hof verteld dat hij wil dat [de minderjarige] gelukkig wordt, met of zonder hem. De vader lijkt – door de situatie die al jarenlang duurt en waarin geen verandering komt – de hoop te verliezen dat normalisering van het contact tussen hem en [de minderjarige] mogelijk is. Het hof heeft geen aanwijzingen dat verlies van contact met de vader in het belang van [de minderjarige] is. Het hof acht het daarom van belang dat de GI strak en voortvarend regie voert op de inzet en de voortgang van hulp.
6.9
Dat de moeder stelt dat de kinderrechter met het opleggen van de ondertoezichtstelling ten onrechte vooruitloopt op de beslissing over het gezamenlijk gezag volgt het hof niet. De beslissing van de rechtbank om de vader samen met de moeder met het gezag te belasten is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit houdt in dat, ondanks dat de moeder hiertegen hoger beroep heeft ingesteld, deze beslissing directe werking heeft.
6.1
Kortom, het hof is van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom in stand houden (bekrachtigen).
6.11
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt, omdat de vader en de moeder een relatie hebben gehad en de procedure hun kind betreft.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel (locatie Almelo) van 31 juli 2024 voor wat betreft de ondertoezichtstelling (6.1 en 6.2);
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.P. den Hollander en R. Feunekes in samenwerking met de griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.