In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013, die door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel voor de duur van zes maanden onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De moeder van de minderjarige is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak op 19 december 2024 behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, de vader en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. De moeder betoogt dat er geen ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat haar rechten op hoor en wederhoor zijn geschonden. De raad voor de kinderbescherming en de vader zijn van mening dat er wel degelijk sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, gezien de complexe situatie waarin de minderjarige zich bevindt, waarbij zij klem zit tussen haar ouders.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de zorgen van de raad over de identiteitsontwikkeling van de minderjarige terecht zijn en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om haar ontwikkeling te waarborgen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en stelt dat de GI de regie moet voeren over de hulpverlening, aangezien de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk de situatie te verbeteren. De beslissing van de kinderrechter wordt in stand gehouden, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt.