ECLI:NL:GHARL:2025:3818

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.348.679
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van kinderen door biologische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van twee minderjarige kinderen door hun biologische vader. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzocht om toestemming om zijn kinderen, geboren in 2022 en 2023, te erkennen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder deze toestemming afgewezen, waarbij de belangen van de moeder en de kinderen bij het achterwege laten van de erkenning zwaarder leken te wegen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de man de biologische vader is van de kinderen. Het hof heeft daarbij de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de tumultueuze relatie tussen de ouders en de impact van huiselijk geweld. Ondanks de zorgen van de vrouw over de gevolgen van erkenning, heeft het hof geoordeeld dat het belang van de man en de kinderen bij erkenning zwaarder weegt dan de bezwaren van de vrouw. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de man vervangende toestemming verleend om zijn kinderen te erkennen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.679
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 562518)
beschikking van 24 juni 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.S.K. Jap A Joe.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bijzondere curator],
kantoor houdende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de bijzondere curator,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 oktober 2023, 26 april 2024 en 23 oktober 2024 (zoals hersteld bij beschikking van 29 januari 2025), uitgesproken onder zaaknummer 562518.
De beschikking van 23 oktober 2024 (zoals hersteld bij beschikking van 29 januari 2025) wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 december 2024;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht namens de man van 19 februari 2025 met een productie;
  • een journaalbericht namens de man van 19 maart 2025 met een productie;
  • een brief van de GI van 23 april 2025;
  • een journaalbericht namens de man van 8 mei 2025 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man en zijn advocaat;
  • de vrouw en haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Verder waren een stagiair van het hof en een stagiair van de raad aanwezig, aan hen is bijzondere toegang verleend om deze besloten zitting bij te wonen.

3.De feiten

3.1
De vrouw is de moeder en de man is de biologische vader van:
- [de minderjarige1] (volgens de Basisregistratie Personen met de achternaam: [naam1] ), geboren [in] 2022;
- [de minderjarige2] (volgens de Basisregistratie Personen met de achternaam: [naam1] ), geboren [in] 2023.
3.2
[de minderjarige2] is op 18 augustus 2023 erkend door [naam1] met wie de vrouw destijds een relatie had. Vervolgens is [de minderjarige1] op 27 september 2023 eveneens door mevrouw [naam1] erkend.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de erkenning van mevrouw [naam1] van de kinderen vernietigd. Tegen deze beslissing van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld. Door de vernietiging van de erkenning heeft de vrouw op dit moment alleen het gezag over de kinderen.
3.3
[de minderjarige1] staat sinds 14 februari 2023 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van de kinderrechter van 7 augustus 2023 is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze maatregelen zijn nadien telkens verlengd.
3.4
[de minderjarige2] staat sinds 25 augustus 2023 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van de kinderrechter van 6 maart 2024 is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Deze maatregelen zijn nadien telkens verlengd.
3.5
De man heeft bij de rechtbank, voor zover hier relevant, verzocht om aan hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] als zijn kinderen te erkennen en om samen met de vrouw te worden belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.6
Bij beschikking van 20 oktober 2023 heeft de rechtbank de bijzondere curator als zodanig benoemd.
3.7
De bijzondere curator heeft de rechtbank op 13 december 2023, voor zover hier relevant, geadviseerd om het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor
erkenning van beide kinderen toe te wijzen indien door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld dat de man de biologische vader van de kinderen is.
3.8
Bij beschikking van 26 april 2024 heeft de rechtbank de beslissing over de erkenning en het gezag pro forma aangehouden tot 24 juni 2024, in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek, met het verzoek aan (de advocaten van) partijen alsmede de GI om de rechtbank na ontvangst van het DNA-onderzoek te informeren over de stand van zaken en de gewenste vervolgstappen.
3.9
Uit DNA-onderzoek verricht door Verilabs is gebleken dat de man de biologische vader is van de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man om aan hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] als zijn kinderen te erkennen en om samen met de vrouw te worden belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , afgewezen.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking (uitsluitend voor wat betreft het afwijzen van zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning) en alsnog aan hem de vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te erkennen.
4.3
De vrouw voert verweer. Zij vraagt het hof om het beroep van de man te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat deze procedure in hoger beroep uitsluitend gaat over de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de man aan hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te erkennen.
5.2
Op grond van artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.3
Niet in geschil is dat de man de verwekker is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Als uitgangspunt geldt dat zowel de man als [de minderjarige1] en [de minderjarige2] er belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Vervangende toestemming dient dan ook verleend te worden, tenzij de hiervoor onder 5.2 genoemde uitzonderingen zich voordoen. Het is aan de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat de belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de man.
5.4
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte hetgeen besproken en/of gerapporteerd is in de strafzaak (de man is in eerste aanleg veroordeeld wegens stalking en bedreiging van de vrouw) als basis heeft gediend voor de beslissing geen vervangende toestemming voor erkenning te geven en daarbij zonder enige motivatie dan wel inhoudelijke uitleg het advies van de bijzondere curator, het standpunt van de Gl en het advies van de raad om vervangende toestemming te verlenen terzijde heeft geschoven. De moeder voert verweer en stelt dat door de raad, de bijzondere curator en de Gl de impact van het huiselijk geweld ernstig wordt onderschat. De vrouw vreest dat wanneer de man de kinderen erkent, dit opnieuw zal leiden tot een hervatting van het geweld en de bedreigingen zodanig dat zij opnieuw niet aan de kinderen kan bieden wat zij nodig hebben.
5.5
Vaststaat dat sprake is geweest van een turbulente relatie tussen de man en de vrouw. Zoals uit het advies van de bijzondere curator blijkt en het hof ook in de stukken heeft gelezen halen de ouders het slechtste in elkaar naar boven en is tussen de ouders sprake van een voortdurend patroon van aantrekken en afstoten. Niet alleen de man is fysiek richting de vrouw, maar uit het strafvonnis van 30 april 2024 blijkt dat de vrouw eveneens fysiek is richting de man en als eerste een agressieve handeling kan verrichten. Het hof is met de bijzondere curator, die haar advies in eerste aanleg heeft gehandhaafd, van oordeel dat feitelijk de relatie tussen de man en de vrouw, de manier waarop zij reageren op elkaar, in de weg staat aan een ongestoorde verhouding tussen zowel de vrouw en de kinderen als de man en de kinderen. Het hof is echter onvoldoende gebleken dat een erkenning hierop van invloed is.
Ook de GI en de raad hebben tijdens de zitting verklaard nog steeds geen bezwaren te hebben tegen de erkenning door de man van de kinderen.
De vrouw vreest dat als de man [de minderjarige1] en [de minderjarige2] mag erkennen, hij ook de bijbehorende rechten zal claimen. Het hof merkt daarover op dat de aan de man te verlenen vervangende toestemming om de kinderen te erkennen geen oordeel bevat over en niet vooruit loopt op het verkrijgen van gezag door de man of een omgangsregeling van de man met de kinderen. Daarvoor gelden andere beoordelingscriteria. De erkenning legt uitsluitend de afstamming (in rechte) vast.
Het hof ziet geen belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om de man hen niet te laten erkennen. Zoals de raad heeft gezegd is het juist voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belangrijk dat de juridische connectie met de man vaststaat en zij weten wie hun vader is.
5.6
Voorgaande betekent dat het hof (met de bijzondere curator, de GI en de raad) van oordeel is dat het belang van de man en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij erkenning van hun relatie als een familierechtelijke betrekking zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw en/of [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij het achterwege laten daarvan. Het hof zal het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dan ook toewijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 oktober 2024 (zoals hersteld bij beschikking van 29 januari 2025) voor wat betreft de beslissing over de erkenning en, opnieuw beschikkende:
verleent de man vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige1] (volgens de Basisregistratie Personen met de achternaam: [naam1] ), geboren [in] 2022 en [de minderjarige2] (volgens de Basisregistratie Personen met de achternaam: [naam1] ), geboren [in] 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, S. Kuijpers en C.M. Schönhagen en is op 24 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.