ECLI:NL:GHARL:2025:38

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
200.303.176/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en de authenticiteit van handtekeningen in verdelingsgeschillen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap centraal. De appellant, de man, en de geïntimeerde, de vrouw, zijn in een geschil verwikkeld over de vraag of er al een feitelijke verdeling heeft plaatsgevonden. De vrouw stelt dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling, vastgelegd in een document dat door de man zou zijn ondertekend. De man ontkent echter dat hij dit document heeft ondertekend en betwist de authenticiteit van de handtekening. Het hof heeft een deskundige ingeschakeld om de handtekening te onderzoeken. De deskundige concludeert dat het veel waarschijnlijker is dat de handtekening een vervalsing is. Het hof oordeelt dat de feitelijke verdeling niet kan worden aangemerkt als een verdeling zoals bedoeld in artikel 3:182 BW, en gelast een nieuwe wijze van verdeling. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en bepaalt dat de woningen aan beide partijen moeten worden getaxeerd, waarbij de kosten voor de taxatie door beide partijen gedeeld worden. De vrouw wordt veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek en de proceskosten worden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.176/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 202180)
arrest van 7 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
de man,
advocaat: mr. H.A. Jeuring, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. E.H. Jansen, die kantoor houdt te Groningen.

1.De verdere procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 oktober 2023 hier over.
1.2.
Het hof heeft daarna kennis genomen van de volgende stukken:
  • het deskundigenrapport van 26 maart 2024 van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau;
  • de memorie na deskundigenbericht van de zijde van de man;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 28 mei 2024;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van de zijde van de vrouw.
1.3.
Vervolgens heeft het hof een datum voor het arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing

2.1.
Bij arrest van 16 mei 2023 heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering met betrekking tot het contante geld en geconstateerd dat het hof niet meer hoeft te beslissen op de vordering van de man met betrekking tot de caravan, omdat de man zijn vordering op dat punt heeft ingetrokken. Tussen partijen is nog in geschil de vraag of zij de (voor het overige) tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap reeds in onderling overleg hebben verdeeld. Daarbij gaat het nu alleen nog om de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] , die voorafgaande aan het huwelijk al in het bezit van de vrouw was en waar partijen tijdens hun huwelijk zijn gaan samenwonen, en de woning aan de [adres2] te [woonplaats1] , die voorafgaande aan het huwelijk al in het bezit van de man was. De man stelt zich op het standpunt dat in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap nog altijd moet worden afgerekend, waarbij de beide woningen moeten worden getaxeerd, waarna verrekening van de over- dan wel onderwaarde moet plaatsvinden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de feitelijke verdeling reeds met wederzijdse instemming na het beëindigen van de samenwoning van partijen heeft plaatsgevonden.
2.2.
Teneinde haar standpunt te onderbouwen heeft de vrouw gewezen op een op 2 februari 2014 gedateerd document (hierna: het document), waarin volgens haar de door partijen gemaakte afspraken over de verdeling zijn opgenomen. Het hof heeft in het arrest van 16 mei 2023 geconstateerd dat in dit document afspraken zijn opgenomen die zien op de financiële consequenties van de feitelijke verdeling van de woningen. Dit document zou dan ook kunnen bijdragen tot de conclusie dat er al een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft plaatsgevonden. Omdat de man echter betoogt dat hij niet bekend is met dit document en bovendien stellig ontkent dat hij zijn handtekening onder dat document heeft gezet, heeft het hof overwogen dat eerst door een deskundige moet worden onderzocht of de ondertekening van het document al dan niet aan de man kan worden toegeschreven. Van belang is immers of het genoemde document kan worden betrokken bij de beoordeling of partijen tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn overgegaan of dat het document daarbij buiten beschouwing moet blijven. Om die reden heeft het hof bij arrest van 17 oktober 2023 [naam1] , NRGD geregistreerd handschriftdeskundige en verbonden aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V., tot deskundige benoemd, teneinde te onderzoeken met welke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de ondertekening / het naamschrift onder het document van de man afkomstig is en door hem is geplaatst.
2.3.
Op 26 maart 2024 heeft de deskundige zijn rapport uitgebracht. Uit het rapport blijkt dat de deskundige bij het onderzoek significante verschillen heeft geconstateerd (letters M, n, a en l) en enkele niet-tegenstrijdigheden (letters e en d). Daarnaast verschillen de onderlinge verhoudingen van de letters ten opzichte van elkaar. Verder is een verschil geconstateerd in de positie van de letter l ten opzichte van de denkbeeldige schrijflijn en in de algehele vorm van de denkbeeldige schrijflijn zijn overeenkomsten zichtbaar. Daarbij merkt de deskundige op dat de waarde die aan dit laatste gehecht kan worden, niet al te hoog is. Op basis van het voorgaande concludeert de deskundige dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de betwiste handtekening een vervalsing is dan wanneer het een authentieke handtekening betreft van [appellant] .
2.4.
De man heeft in zijn memorie na deskundigenbericht gereageerd naar aanleiding van het rapport van de deskundige. Volgens hem kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het door de vrouw overgelegde document als vals moet worden gekwalificeerd. Dit moet er naar de mening van de man toe leiden dat er alsnog moet worden verdeeld. Hij vordert dan ook dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststelt op grond van artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de vrouw veroordeelt mee te werken aan de verdeling;
II. bepaalt dat de waarde van het onroerend goed, de twee woningen, wordt vastgesteld door erkende, nog nader aan te wijzen taxateurs;
III. bepaalt dat de kosten van de taxateurs voor rekening komen van partijen, ieder voor de helft;
IV. de vrouw veroordeelt in de volledige kosten van het deskundigenrapport en bepaalt dat hetgeen de man reeds heeft voldaan, geheel door de vrouw aan hem wordt vergoed;
V. de vrouw veroordeelt in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.5.
De vrouw heeft door middel van haar antwoordmemorie na deskundigenbericht laten weten dat zij het zowel op formele als op inhoudelijke gronden niet eens is met het deskundigenrapport en ook van mening is dat het deskundigenrapport niet volledig is. Zij wijst erop dat zij niet betrokken is in het onderzoek van de deskundige. De deskundige heeft haar alleen na afronding van het onderzoek in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitkomst van het onderzoek, terwijl de deskundige tijdens het onderzoek wel contact met de man of zijn advocaat heeft opgenomen. Bovendien is het onderzoek alleen aan de hand van referentiemateriaal dat door de man is aangeleverd verricht. De bevinding van de deskundige in een schaal van “ongeveer even waarschijnlijk tot extreem veel waarschijnlijker” laat ruimte voor een andere interpretatie. De conclusie van de man dat het document als vals moet worden gekwalificeerd is onjuist of in ieder geval te kort door de bocht. Daarbij wijst de vrouw erop dat de handtekening en het schrift van de man niet consistent zijn vanwege zijn autisme. Volgens de vrouw heeft de rechtbank het oordeel, dat er al verdeeld is, in essentie gebaseerd op de langdurige feitelijke situatie na het uiteengaan van partijen. De vrouw is het daarmee eens. Zij concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van de man in zijn memorie na deskundigenbericht en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis van 21 juli 2024 (het hof begrijpt: 2021) met veroordeling van de man in de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.6.
Voor zover de vrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat het deskundigenrapport niet ten grondslag kan worden gelegd aan het oordeel van het hof, overweegt het hof het volgende. De deskundige heeft partijen in voldoende mate betrokken bij het onderzoek. Uit de reactie van de deskundige op de opmerkingen van de vrouw naar aanleiding van het conceptrapport is immers te lezen dat er twee conceptrapporten zijn geweest. Het eerste conceptrapport was gebaseerd op een kopie van het document. Partijen zijn allebei in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Naar aanleiding van de reactie van een van partijen daarop dat er een origineel document beschikbaar is, heeft de deskundige het originele document onderzocht en een nieuw conceptrapport uitgebracht. Partijen hebben ook op dat tweede conceptrapport kunnen reageren. Daarnaast blijkt uit de reactie van de deskundige op de opmerkingen van de vrouw dat partijen allebei in de gelegenheid zijn gesteld referentiemateriaal aan te leveren. Kennelijk is daar alleen door de man gebruik van gemaakt. De vrouw heeft pas na het opstellen van het tweede conceptrapport aan de deskundige laten weten dat zij over origineel en zeer afwijkend referentiemateriaal beschikt. De deskundige heeft dit referentiemateriaal dus niet bij het onderzoek kunnen betrekken, wat voor rekening en risico van de vrouw komt.
2.7.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanwijzingen voor het oordeel dat het deskundigenrapport niet deugdelijk tot stand is gekomen en/of onvolledig is. Daarnaast is het hof van oordeel dat het rapport navolgbaar is en dat de conclusies gedragen worden door de bevindingen. Het hof zal het rapport dan ook aan zijn oordeel ten grondslag leggen. Het hof volgt de conclusie van de deskundige dat het veel waarschijnlijker is dat de ondertekening / het naamschrift onder het document een vervalsing is dan dat het de authentieke handtekening van de man betreft. Dit maakt dat aan het document niet de waarde kan worden toegekend die de vrouw daaraan wil toekennen en dat het document dus niet kan bijdragen tot de conclusie dat partijen destijds overeenstemming hebben bereikt over de financiële consequenties van de feitelijke verdeling van de beide woningen. Het hof heeft in het arrest van 16 mei 2023 al overwogen dat de feitelijke verdeling van de woningen op zichzelf onvoldoende is om te kunnen aannemen dat er een verdeling als bedoeld in artikel 3:182 BW heeft plaatsgevonden. Partijen hebben immers verklaard dat zij hiermee teruggingen naar de situatie, zoals die was voordat zij gingen trouwen, en verder dat zij ook tijdens het huwelijk hun financiën en eigendommen gescheiden hielden, hoewel zij in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Nu niet anderszins is gebleken dat partijen wel overeenstemming hebben bereikt over de financiële consequenties van de feitelijke verdeling, kan die feitelijke verdeling niet worden aangemerkt als een verdeling, zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Die verdeling dient dus nog plaats te vinden.
2.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning aan de [adres1] aan de vrouw moet toekomen en de woning aan de [adres2] aan de man. Aangezien de vrouw zich niet heeft verzet tegen de wijze van verdeling zoals de man die voorstaat, zal het hof overeenkomstig de vorderingen van de man bepalen dat de woningen getaxeerd moeten worden op de wijze zoals hierna te melden en dat de woningen tegen de getaxeerde waarde aan ieder van partijen worden toegedeeld. Wanneer een van partijen daarmee wordt overbedeeld, dient die partij de helft van het bedrag aan overbedeling aan de andere partij te vergoeden. Verder zullen partijen ieder de helft van de taxatiekosten voor hun rekening moeten nemen.
De (proces)kosten
2.9.
De man heeft de helft van het voorschot van de deskundige betaald, terwijl het aandeel van de vrouw in het voorschot (50%) voorlopig in debet is gesteld. De man is van mening dat de vrouw de volledige kosten van het deskundigenonderzoek moet dragen en hetgeen hij in dat kader al heeft voldaan aan hem moet vergoeden. Het hof overweegt als volgt. Gelet op het door de vrouw in de procedure gebrachte document en de standpunten van partijen daarover, heeft het hof het onderzoek door de deskundige noodzakelijk geacht. In de conclusies in het deskundigenrapport ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek volledig door de vrouw worden gedragen.
2.10.
Het hof zal de proceskosten voor het overige compenseren, omdat partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk betreft. Het hof ziet geen aanleiding om een van partijen in de proceskosten te veroordelen, zoals over en weer is verzocht.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 juli 2021, voor zover daarbij de vorderingen van de man ten aanzien van de verdeling van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende woningen aan de [adres1] te [woonplaats1] en aan de [adres2] te [woonplaats1] zijn afgewezen;
3.2.
gelast in zoverre de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en wel als volgt:
a. de woningen aan de [adres1] te [woonplaats1] en aan de [adres2] te [woonplaats1] dienen als volgt te worden getaxeerd:
i. ten behoeve van de taxatie van de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] stelt de vrouw binnen twee weken na heden drie makelaars voor, waaruit de man een makelaar kiest die de taxatie zal verrichten;
ii. ten behoeve van de taxatie van de woning aan de [adres2] te [woonplaats1] stelt de man binnen twee weken na heden drie makelaars voor, waaruit de vrouw een makelaar kiest die de taxatie zal verrichten;
iii. de kosten van de taxateurs komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft;
de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] zal tegen de aldus verkregen taxatiewaarde worden toegedeeld aan de vrouw, waarbij voor zoveel nodig de levering binnen zes maanden na de datum van dit arrest dient plaats te vinden;
de woning aan de [adres2] te [woonplaats1] zal tegen de aldus verkregen taxatiewaarde worden toegedeeld aan de man, waarbij voor zoveel nodig de levering binnen zes maanden na de datum van dit arrest dient plaats te vinden;
voor zover sprake is van een overbedeling van een van partijen, dient die partij uiterlijk ter gelegenheid van de levering van de woningen de helft van de overbedeling aan de andere partij te voldoen, bij gebreke waarvan over de verschuldigde vergoeding wettelijke rente verschuldigd is met ingang van de dag na de datum van levering tot de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt de vrouw in de kosten van het deskundigenbericht en wel als volgt:
beveelt de vrouw om te voldoen aan de griffier van het gerechtshof – na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak – het bedrag van € 1.694,- inclusief btw voor het voorlopig ten laste van ‘s Rijks kas gebrachte gedeelte van die kosten;
veroordeelt de vrouw tot vergoeding aan de man van het door hem betaalde voorschot van € 1.694,- binnen één maand na de datum van dit arrest;
3.4.
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij daarvan de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Coster, C. Koopman en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.