In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap centraal. De appellant, de man, en de geïntimeerde, de vrouw, zijn in een geschil verwikkeld over de vraag of er al een feitelijke verdeling heeft plaatsgevonden. De vrouw stelt dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling, vastgelegd in een document dat door de man zou zijn ondertekend. De man ontkent echter dat hij dit document heeft ondertekend en betwist de authenticiteit van de handtekening. Het hof heeft een deskundige ingeschakeld om de handtekening te onderzoeken. De deskundige concludeert dat het veel waarschijnlijker is dat de handtekening een vervalsing is. Het hof oordeelt dat de feitelijke verdeling niet kan worden aangemerkt als een verdeling zoals bedoeld in artikel 3:182 BW, en gelast een nieuwe wijze van verdeling. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en bepaalt dat de woningen aan beide partijen moeten worden getaxeerd, waarbij de kosten voor de taxatie door beide partijen gedeeld worden. De vrouw wordt veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek en de proceskosten worden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.