ECLI:NL:GHARL:2025:3755

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
200.352.577/01 en 200.352.577/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling met forse reisafstand en de noodzaak van duidelijke afspraken tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een zorgregeling tussen ouders na hun echtscheiding. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun drie minderjarige kinderen, zijn in geschil over de praktische uitvoering van de zorgregeling, met name het halen en brengen van de kinderen. De moeder woont in [woonplaats1] en de vader in [woonplaats2], wat een aanzienlijke reisafstand met zich meebrengt. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de vader verzocht om wijziging van deze regeling, onder andere om de haal- en brengregeling te verduidelijken en om een dwangsom op te leggen aan de moeder voor het geval zij de regeling niet naleefde. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof benadrukt dat een duidelijke regeling noodzakelijk is voor het welzijn van de kinderen en dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor het onderhouden van het contact tussen de kinderen en hun vader. De ouders zijn verplicht om de zorgregeling na te komen, en het hof heeft een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het geval zij hier niet aan voldoet. De nieuwe regeling houdt in dat de kinderen om het weekend bij de vader verblijven, met specifieke afspraken over het halen en brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.577/01 en 200.352.577/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 148369)
beschikking van 19 juni 2025
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Deenen te Leeuwarden,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.A.E. Dekens te Assen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 februari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n) tevens verzoek tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad, ingekomen op 20 maart 2025;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n), met daarin een wijziging van het verzoek;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 12 mei 2025 met bijlage(n).
2.2
Op 12 mei 2025 is de minderjarige [de minderjarige1] verschenen, die door de voorzitter van het hof is gehoord in bijzijn van de griffier.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 mei 2025 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger van de raad aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 11 april 2019 de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op
3 mei 2019 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. De ouders woonden voor de echtscheiding in [plaats1] .
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2018.
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder in [woonplaats1] , waar de moeder na de scheiding is gaan wonen.
3.4
Bij beschikking van 18 december 2019 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld op grond waarvan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader verblijven. Daarbij brengt de moeder [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op vrijdag naar de vader en brengt de vader ze op zondag terug naar een parkeerplaats in [plaats2] . [de minderjarige3] gaat niet mee in deze zorgregeling, maar dient bij de overdrachtsmomenten aanwezig te zijn, zodat zij haar vader kan leren kennen.
3.5
Nadien is de vader van [plaats3] naar [woonplaats2] verhuisd en zijn de ouders in afwijking van de beschikking van 18 december 2019 overeengekomen dat de moeder de kinderen naar de carpoolplaats in [plaats4] brengt, in plaats van [woonplaats2] .
3.6
De vader heeft -voor zover in hoger beroep van belang- in eerste aanleg verzocht:
I. de beschikking van 18 december 2019 te wijzigen in die zin dat:
a. [de minderjarige3] meegaat in de zorg- en contactregeling die voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geldt, waarbij het gaat om een opbouwende regeling die stapsgewijs wordt uitgebreid, naar inziens van de rechtbank;
b. de kinderen de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven;
c. de kinderen in de zomervakantie drie aaneengesloten weken tijdens de bouwvak bij de vader verblijven;
ll. voor recht te verklaren dat de haal- en breng regeling uit de beschikking van 18 december 2019 van toepassing is, zodat de moeder de kinderen bij de aanvang van het omgangsmoment naar het woonadres van de vader in [woonplaats2] brengt en de vader de
kinderen aan het einde van het omgangsmoment terugbrengt naar [plaats2] ;
III. een dwangsom op te leggen aan de moeder van € 500,- per dag met een maximum van
€ 10.000,- voor elke dag dat de moeder nalaat om aan de door de rechtbank vast te stellen zorg- en contactregeling (met inbegrip van het brengen van de kinderen) te voldoen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de kinderrechter de navolgende zorgregeling vastgesteld, voor zover in hoger beroep van belang:
• [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven om het weekend van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader. De moeder (of oma mz) brengt de kinderen naar de woning van de vader in [woonplaats2] . De vader brengt de kinderen terug naar de parkeerplaats in [plaats2] . Partijen kunnen in afwijking van het terugbrengen naar de parkeerplaats in [plaats2] een andere plek overeenkomen, wanneer dat beter uitkomt, bijvoorbeeld vanwege het contact tussen de vader en [de minderjarige3] ;
• de eerste twee omgangsweekenden komt de vader op zondag eerder terug naar de
parkeerplaats in [plaats2] (of een andere overeengekomen plaats in de buurt van de woonplaats van de moeder) met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om gedurende 1 à 1,5 uur iets met
[de minderjarige3] alleen te gaan ondernemen in de omgeving van de woonplaats van de moeder. De moeder zorgt dat zij [de minderjarige3] brengt en de jongens ophaalt en dat zij later [de minderjarige3] ophaalt;
• de volgende twee omgangsweekenden komt de vader op zondag eerder terug naar de
parkeerplaats in [plaats2] (of een andere overeengekomen plaats in de buurt van de
woonplaats van de moeder) met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om gedurende een dagdeel (zijnde
2 tot 4 uur) met alleen [de minderjarige3] iets te gaan doen. De moeder zorgt dat zij [de minderjarige3] brengt en de jongens ophaalt en dat zij later [de minderjarige3] ophaalt;
• het volgende omgangsweekend brengt de moeder alle kinderen (inclusief [de minderjarige3] ) op
zaterdagochtend naar de woning van de vader in [woonplaats2] . De moeder haalt [de minderjarige3] 's avonds weer op en neemt haar mee naar huis. De vader brengt de jongens op zondag weer terug naar de parkeerplaats in [plaats2] ;
• het volgende omgangsweekend brengt de moeder alle kinderen op zaterdag naar de
woning van de vader in [woonplaats2] . Op zondag brengt de vader de kinderen weer terug
naar de parkeerplaats in [plaats2] ;
• het volgende omgangsweekend verblijven alle kinderen van vrijdagmiddag 16.00
uur tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader. De moeder brengt de kinderen naar de
woning van de vader in [woonplaats2] en de vader brengt de kinderen naar de parkeerplaats in
[plaats2] .
4.2
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof:
In het incident, zaaknummer 200.352.577/02
I. de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van de procedure in hoger beroep;
In de hoofdzaak, zaaknummer 200.352.577/01
II. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om het weekend van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen brengt naar de woning van de vader in [woonplaats2] en waarbij de vader de kinderen terugbrengt naar de parkeerplaats in [plaats2] , en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om het weekend van vrijdag 19.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader verblijven, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag brengt naar [plaats4] , alwaar de vader de kinderen ophaalt en te bepalen dat de vader de kinderen op zondag terugbrengt naar de woning van de moeder;
III. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de moeder
de kinderen (inclusief [de minderjarige3] ) op zaterdagmorgen naar de woning van de man in [woonplaats2]
brengt, waarna de moeder [de minderjarige3] zaterdagavond ophaalt en mee naar huis neemt, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader in het voornoemde weekend in de buurt van de woning van de moeder verblijft, alwaar [de minderjarige3] omgang kan hebben met de vader en (indien de situatie dit toelaat) kan overnachten bij de vader;
IV. de af te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
V. de kosten in de procedure te willen compenseren.
4.3
De vader voert verweer en komt op zijn beurt in incidenteel hoger beroep van de bestreden beschikking. De vader verzoekt de verzoeken in hoger beroep en in het incident van de moeder af te wijzen en de vastgestelde zorgregeling te bekrachtigen met uitzondering van het tijdstip waarop de moeder kinderen op vrijdagmiddag bij de vader moet brengen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder de kinderen op vrijdag om 18.00 uur naar de woning van de vader brengt, en een dwangsom op te leggen aan de moeder van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag dat de moeder nalaat om aan de vastgestelde zorgregeling te voldoen.
4.4
De moeder voert verweer tegen het incidenteel hoger beroep. Zij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de incidentele verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

zaaknummer 200.352.577/02 (het schorsingsverzoek)
5.1
De moeder heeft verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van de procedure in hoger beroep. Omdat het hof nu een eindbeschikking zal geven in de hoofdzaak, heeft de moeder niet langer belang bij schorsing, zodat wat zij hierover naar voren heeft gebracht niet hoeft te worden besproken. Het hof zal dit verzoek afwijzen.
zaaknummer 200.352.577/01 (de hoofdzaak)
5.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.3
De ouders zijn verdeeld over wie het halen en brengen van de kinderen voor de zorgregeling met de vader voor zijn of haar rekening moet nemen. Er is een forse reisafstand tussen de moeder in [woonplaats1] en de vader in [woonplaats2] . Beide ouders hebben praktische en financiële bezwaren tegen het ondernemen van die reis. Tijdens de zitting zijn diverse varianten besproken om het halen en brengen tussen de ouders te verdelen. Omdat het de ouders niet is gelukt hierover afspraken te maken, zal het hof een beslissing nemen.
5.4
Het hof overweegt dat het gebruikelijk is dat het halen en brengen tussen ouders wordt verdeeld. Zoals de raad ter zitting heeft benadrukt, is het in het algemeen wenselijk dat kinderen door de ouder waar zij op dat moment verblijven naar de andere ouder gebracht worden, om te ervaren dat het contact met die andere ouder wordt gestimuleerd. Het hof overweegt dat ouders samen verantwoordelijk zijn en blijven om het contact tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met de vader te behouden en het contact tussen [de minderjarige3] en de vader op te bouwen en te normaliseren. Het blijven opwerpen van bezwaren en verwijten over en weer draagt niet bij aan een onbelast contact. Een vaste, duidelijke en stabiele regeling is in het belang van alle drie de kinderen en vraagt de inzet van beide ouders. Voor het hof weegt mee dat [de minderjarige1] in het gesprek met het hof heeft verteld dat hij het belangrijk vindt dat er een duidelijke regeling komt, waar iedereen zich aan houdt. Het is vervelend als de geplande omgang op het laatste moment niet doorgaat terwijl je daarop hebt gerekend, aldus [de minderjarige1] .
5.5
Gebleken is dat het, ook in verband met schooltijden, praktisch niet haalbaar is voor de moeder om de kinderen op vrijdagmiddag om 16.00 uur bij de vader thuis in [woonplaats2] te brengen. Uit het verhandelde ter zitting leidt het hof af dat het voor de ouders wel haalbaar is om de overdracht op vrijdag in [plaats4] te laten plaatsvinden. De ouders hebben bovendien beiden bevestigd dat als de locatie op vrijdag [plaats4] wordt, 18.00 uur een haalbaar tijdstip is. Het hof zal dit vastleggen als locatie en tijdstip waar(op) de moeder de kinderen dient te brengen wanneer zij naar de vader gaan. De vader dient ze vanaf hier te halen. Het hof zal verder bepalen dat, wanneer de kinderen weer naar de moeder gaan, de vader de kinderen brengt naar de carpoollocatie ten zuiden van [plaats5] , dan wel het nabijgelegen park “ [naam1] ”, waar de moeder ze ophaalt.
5.6
De ouders zijn het niet eens over de wijze waarop de opbouw van de regeling tussen de vader en [de minderjarige3] moet worden vormgegeven, specifiek ten aanzien van de vraag waar die opbouw moet plaatsvinden. Het hof gaat ervan uit dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsmomenten in de omgeving van de woning van de moeder al hebben plaatsgevonden. Het hof acht het in belang van [de minderjarige3] dat zij dezelfde regeling heeft met haar vader als haar broers. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht overwogen dat de uitbreiding in snelle stappen kan plaatsvinden, omdat [de minderjarige3] samen met haar oudere broers naar de vader kan gaan en dit haar emotionele veiligheid biedt. Het hof bepaalt dat [de minderjarige3] eerst twee keer samen met haar broers op vrijdag naar de vader gaat, waarbij de overdracht in [plaats4] plaatsvindt en zij samen één nachtje bij de vader overnachten. De vader brengt alle drie de kinderen op zaterdag om 16.00 uur terug op de carpoolplaats ten zuiden van [plaats5] , waar de moeder de kinderen ophaalt. Dit brengt dus met zich dat de reguliere weekendregeling met de jongens twee maal eindigt op zaterdag. Vervolgens geldt voor alle drie de kinderen dezelfde weekendregeling.
Het is aan ouders te bepalen wanneer voorgaande regeling ingaat, voor de duidelijkheid zal het hof bepalen dat het omgangsmoment bij de vader dient plaats te vinden binnen drie weken na deze beschikking.
5.7
De vader heeft verzocht om de moeder een dwangsom op te leggen van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag dat de moeder nalaat om aan de vastgestelde zorgregeling te voldoen. Gelet op de verwijten over en weer en om de moeder te dwingen om in het belang van de kinderen de zorgregeling na te komen, ziet het hof aanleiding om het verzoek van de vader toe te wijzen. De moeder heeft geen dwangsom ten aanzien van de vader verzocht, maar het hof benadrukt dat op beide ouders een inspanningsverplichting rust om de zorgregeling conform deze beschikking uit te voeren.

6.De slotsom

Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het de vastgestelde (reguliere) zorgregeling betreft en zal beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
13 februari 2025, voor zover het de reguliere zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de navolgende zorgregeling vast:
- de minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven eerst twee keer om het weekend van vrijdagavond tot zaterdagmiddag bij de vader, voor het eerst binnen drie weken na heden. De moeder brengt de kinderen op vrijdag om 18.00 uur (tijdstip van aankomst) naar [plaats4] , waar de vader ze ophaalt en de vader brengt de kinderen op zaterdagmiddag om 16.00 uur (tijdstip van aankomst) naar de carpoolplaats [plaats5] -Zuid, dan wel ‘ [naam1] ’ te [plaats5] , waar de moeder ze ophaalt;
- de minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven vervolgens om het weekend van vrijdagavond tot zondagmiddag bij de vader. De moeder brengt de kinderen op vrijdag om 18.00 uur (tijdstip van aankomst) naar [plaats4] , waar de vader ze ophaalt en de vader brengt de kinderen op zondagmiddag om 16.00 uur (tijdstip van aankomst) naar de carpoolplaats [plaats5] -Zuid dan wel ‘ [naam1] ’ te [plaats5] , waar de moeder ze ophaalt;
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 10.000,-;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en A.K. Oostlander-Vos, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 19 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.