ECLI:NL:GHARL:2025:3696

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
200.347.153
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun drie minderjarige kinderen. De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in 2022 een negatief inkomen had en daardoor onvoldoende draagkracht om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn grief. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de man een verdiencapaciteit heeft van minimaal het minimumloon, en de man heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarin de kinderalimentatie was verhoogd. De man is veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, omdat zijn beroep als kansloos werd beschouwd. De beslissing is op 19 juni 2025 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.153
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 557133)
beschikking van 19 juni 2025
inzake
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
hierna: de man
advocaat: mr. M. Jozefzoon-Flipse
en
[verweerster]
die woont in [woonplaats1]
hierna: de vrouw
advocaat: mr. W.B. Janssens

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 23 september 2024, met bijlagen
  • het verweerschrift
  • een journaalbericht van mr. Jozefzoon-Flipse van 12 mei 2025 met bijlagen
  • een journaalbericht van mr. Jozefzoon-Flipse van 21 mei 2025 met bijlagen
2.2
De zitting bij het hof was op 22 mei 2025. Aanwezig waren partijen en hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2014
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.2
In een beschikking van 23 december 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 20 februari 2017.
3.3
In een beschikking van 10 april 2018 heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van april 2018 tot en met juli 2018 vastgesteld op € 86,- per kind per maand en vanaf augustus 2018 op € 148,26 per kind per maand.
3.4
De rechtbank heeft in een beschikking van 3 februari 2021 de kinderalimentatie gewijzigd en bepaald dat de kinderalimentatie vanaf 1 januari 2020 tot 1 juli 2021 in totaal € 50,- per maand bedraagt en vanaf juli 2021 in totaal € 126,- per maand.
3.5
In een beschikking van 19 december 2023 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – de beslissing over (de verzoeken tot wijziging van) de kinderalimentatie aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank van 3 februari 2021, gewijzigd en bepaald dat de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige3] vanaf 19 december 2023 € 128,- per kind per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2024 € 136,- per kind per maand.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief is gericht tegen de verhoging van de kinderalimentatie. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en de kinderalimentatie op basis van de door hem nog te verstrekken gegevens opnieuw vast te stellen.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft (in de toelichting op zijn enige grief) aangevoerd dat de verhoging van de kinderalimentatie niet voldoet aan de wettelijke maatstaven en dat zijn draagkracht onvoldoende is om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De vrouw heeft de stellingen van de man betwist.
5.2
Het hof overweegt dat de rechtbank de man al eerder heeft gewezen op zijn onderhouds- en inspanningsverplichting in het kader van betaling van kinderalimentatie – met verwijzing naar haar beschikking van 3 februari 2021 – en is uitgegaan van een verdiencapaciteit van de man van minimaal het minimumloon. Daartegen heeft de man geen (kenbare) grief gericht.
5.3
Zoals de vrouw terecht heeft gesteld, heeft de rechtbank in de bestreden beschikking de stellingen van de man over zijn draagkracht inhoudelijk beoordeeld en de beslissing gebaseerd op het oordeel dat de man voldoende verdiencapaciteit heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen. De man kan in hoger beroep dan ook niet volstaan met de (enkele) stelling dat hij in 2022 een negatief inkomen had – en daarmee onvoldoende draagkracht voor betaling van de vastgestelde alimentatie – zonder bezwaar te maken tegen de beslissing van de rechtbank over zijn verdiencapaciteit. De man heeft (daarmee) zijn grief niet onderbouwd. Het hof zal daarom zijn verzoek in hoger beroep afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Omdat de grief van de man faalt, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof ziet aanleiding de man, als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van het hoger beroep te veroordelen. De man heeft zijn stellingen in hoger beroep dermate slecht onderbouwd dat sprake is van een kansloos beroep als gevolg waarvan de vrouw nodeloos kosten heeft moeten maken. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vrouw worden begroot op € 362,- wegens griffierecht en op € 2.428,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief II).

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 juni 2024;
veroordeelt de man in de kosten aan de zijde van de vrouw van dit hoger beroep, vastgesteld op € 362,- voor griffierecht en op € 2.428,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.H. Lieber en L. Hamer, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 19 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.