ECLI:NL:GHARL:2025:3691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
200.353.095
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming de kinderrechter verzocht om [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft dit verzoek op 5 maart 2025 toegewezen, waarna de moeder in hoger beroep is gegaan. De vader steunt de beslissing van de kinderrechter. Het hof heeft de feiten en de procedure bij de kinderrechter in overweging genomen, evenals de zorgen die zijn geuit over de veiligheid van [de minderjarige]. De moeder heeft aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan en dat zij openstaat voor hulpverlening, maar het hof oordeelt dat de zorgen over de opvoeding van [de minderjarige] ernstig zijn en dat de moeder niet voldoende meewerkt aan de hulpverlening. Het hof verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot hoger beroep tegen de voorlopige ondertoezichtstelling, maar bekrachtigt de beslissingen van de kinderrechter over de uithuisplaatsing. De beslissingen zijn rechtmatig en noodzakelijk om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.353.095 en 200.354.257
zaaknummer rechtbank Gelderland 448513
beschikking van 19 juni 2025
over de voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)uithuisplaatsing van [de minderjarige]
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. F.R.G. Drenth
en
Raad voor de kinderbescherming(de raad)
die is gevestigd in Arnhem
en
[de vader](de vader)
die woont op een bij het hof bekend adres
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio Amsterdam, handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder(de GI)

1.Samenvatting

1.1.
De raad heeft de kinderrechter verzocht [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden en een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een (netwerk)pleeggezing voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft dat verzoek toegewezen
1.2.
Het hof vindt dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2019 geboren.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] woonde bij haar moeder. Sinds maart 2025 verblijft [de minderjarige] bij oma (vaderszijde, hierna: vz).

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, (de kinderrechter) heeft [de minderjarige] in de beschikking van 5 maart 2025 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden (tot 5 juni 2025) en een spoedmachtiging verleend om haar uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg voor de duur van vier weken (tot
2 april 2025) en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.2.
Vervolgens heeft de kinderrechter in de beschikking van 14 maart 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg verleend tot 5 juni 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissingen van de kinderrechter ongedaan maakt.
4.2.
De vader is het wel eens met de beslissingen van de kinderrechter. Hij wil dat het hof de beslissingen van de kinderrechter in stand laat.
4.3.
De raad wil dat de beslissingen in stand blijven.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.4.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
in zaaknummer 200.353.095 (die gaat over de beschikking van 5 maart 2025):
  • het beroepschrift, ingediend op 28 maart 2025
  • de stukken van de moeder ingediend op 12 mei 2025
  • het verweerschrift/de pleitnotitie van de raad ingediend op 20 mei 2025
in zaaknummer 200.354.257 (die gaat over de beschikking van 14 maart 2025):
  • het beroepschrift ingediend op 29 april 2025
  • de stukken van de moeder ingediend op 12 mei 2025
  • het verweerschrift/de pleitnotitie van de raad ingediend op 20 mei 2025
4.5.
De zitting bij het hof was op 22 mei 2025. Aanwezig waren:
  • de advocaat van de moeder
  • de vader
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (de raad)
  • een vertegenwoordiger van de GI

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
Wettelijk kader ondertoezichtstelling
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van artikel 1:257 BW kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling voor de duur van ten hoogste drie maanden indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond zoals genoemd in artikel 1:255, eerste lid, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.3.
Op grond van artikel 807 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat, voor zover hier van belang, tegen een beschikking als bedoeld in artikel 1:257 BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
Volgens vaste rechtspraak is ondanks een appelverbod hoger beroep wel mogelijk, indien erover wordt geklaagd dat de eerste rechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, het artikel ten onrechte dan wel met verzuim van vormen heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
Wettelijk kader uithuisplaatsing
5.4.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van deze minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.5.
Op grond van artikel 800, derde lid, Rv kunnen beschikkingen tot machtiging van de GI om een minderjarige uit huis te plaatsen alleen dan onmiddellijk worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen hun kracht na afloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.
Standpunten
5.6.
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Zij vindt dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de zorgen die de raad over [de minderjarige] heeft. Er is volgens de moeder nooit afgesproken dat [de minderjarige] bij de oma (vz) zou verblijven, dit was slechts een advies. De moeder heeft dan ook geen afspraak geschonden door [de minderjarige] bij de oma (vz) op te halen. Volgens de moeder staat zij open voor iedere vorm van hulpverlening, waardoor een gedwongen kader niet noodzakelijk is. Er zijn minder ingrijpende maatregel voorhanden die volgens haar eerst benut moeten worden. Zo is de moeder bereid haar medewerking te verlenen aan een plaatsing in een moeder- en kind huis. De moeder maakt zich daarnaast zorgen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, zij vindt dat de focus te weinig ligt op een thuisplaatsing en dat er te weinig wordt ingezet op de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder.
5.7.
De vader vindt dat [de minderjarige] op dit moment beter niet bij de moeder kan wonen. De vader ziet dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt, maar dat haar gedrag onder invloed van verdovende middelen verandert. Zij is dan niet in staat om voor [de minderjarige] te zorgen.
5.8.
De raad heeft naar voren gebracht dat er op het moment van het aanvragen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing acute zorgen waren over de veiligheid van [de minderjarige] . Er zijn in de periode voorafgaand aan het verzoek meerdere politiemeldingen gedaan over situaties waarbij de veiligheid van [de minderjarige] in het geding was. Zo stond zij als vijfjarige langere tijd alleen en zonder toezicht voor de woning van de moeder, die niet thuis was. Ook werd zij zonder jas en onderkoeld op straat aangetroffen waar omstanders zich over haar ontfermden.
Er heeft naar aanleiding van de zorgen een Jeugdbeschermingstafel plaatsgevonden en er is toen afgesproken dat [de minderjarige] bij de oma (vz) zou verblijven tot er afspraken waren gemaakt. Ondanks deze afspraak heeft de moeder [de minderjarige] toch opgehaald bij de oma (vz) en niet terug gebracht. Bij de woning van de moeder zijn de ruiten ingeslagen en de moeder is tegen de afspraken in op de school van [de minderjarige] verschenen.
Volgens de raad zijn de gemelde zorgen over [de minderjarige] onvoldoende weerlegd en is er nog onvoldoende zicht op de situatie bij de moeder om te kunnen stellen dat de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder voldoende gewaarborgd wordt. Voor de GI is het moeilijk om met de moeder in gesprek te komen. De moeder zegt afspraken af en weigert mee te werken aan de inzet van ambulante spoedhulp.
Hoe oordeelt het hof?
Voorlopige ondertoezichtstelling
5.9.
Tegen de beschikking waarin de voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken staat op grond van de wet geen hoger beroep mogelijk. Door de moeder zijn geen omstandigheden aangevoerd die dit appelverbod doorbreken. Het hof zal de moeder, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling, niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep ten aanzien van de voorlopige ondertoezichtstelling.
De (spoed)uithuisplaatsing
5.10.
De periode waarvoor de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op het moment van deze beschikking in hoger beroep verstreken.
Het hof kan daarom in deze zaak alleen toetsen of de kinderrechter de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing al dan niet terecht heeft verleend. Deze toets wordt een rechtmatigheidstoets genoemd en is gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.11.
Het hof vindt dat de kinderrechter op 5 en 14 maart 2025 terecht een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing heeft afgegeven. Er waren toen de raad zijn verzoek deed veel zorgelijke signalen over de opvoeding van [de minderjarige] en er was (en is nog steeds) weinig zicht op de situatie van de moeder. Dit komt doordat de moeder haar medewerking aan het beschermingsonderzoek van de raad heeft geweigerd en het de jeugdbeschermer niet lukt om in gesprek met de moeder te komen. De moeder zegt afspraken met de jeugdbeschermer op het laatste moment af of doet de deur niet open.
De moeder heeft [de minderjarige] tegen het advies van de raad in opgehaald bij oma (vz) thuis. De plaatsing van [de minderjarige] bij de oma (vz), die nodig was om de ontstane zorgen weg te nemen, kon in het vrijwillige kader niet meer de benodigde veiligheid bieden. De moeder heeft de inzet van ambulante spoedhulp in haar thuissituatie geweigerd en voor een verblijf in een moeder- en kindhuis zijn wachtlijsten. De zorgen konden om die redenen, anders dan door de moeder gesteld, niet op een minder ingrijpende manier worden weggenomen dan door de netwerkplaatsing.
Aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing werd op het tijdstip van de beslissingen van de kinderrechter voldaan, deze beslissingen waren daarom rechtmatig. De beslissingen van de kinderrechter zullen in stand blijven (worden bekrachtigd).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep tegen de beschikking van 5 maart 2025 voor zover het de voorlopige ondertoezichtstelling betreft;
6.2.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van
5 maart 2025 over de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ;
6.3.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van
14 maart 2025 over de uithuisplaatsing van [de minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers- van der Marck, R. Feunekes en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025.