ECLI:NL:GHARL:2025:3647

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
21-001677-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer tot nietigheidsverklaring van de dagvaarding en veroordeling voor poging tot diefstal in vereniging door middel van braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1998, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor poging tot diefstal in vereniging. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden. De verdediging stelde dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was, maar het hof oordeelde dat deze voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met anderen een poging tot inbraak had gedaan, waarbij hij zich de toegang tot de woning had verschaft door middel van braak. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. Het hof vernietigde dit vonnis en legde een taakstraf op van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat deze niet was gehandhaafd in hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001677-22
Uitspraak d.d.: 4 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 15 april 2022 met het parketnummer 16-272731-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S. de Korte, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het vonnis gericht is:
  • verdachte ter zake van het 1 primair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Geldigheid van de dagvaarding

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat het woord ‘forceren’ meermalen bij de feitelijke handelingen in de tenlastelegging is opgenomen en 'openbreken' betekent. Het openbreken van een raam of van een deur van de woning is in het onderhavige geval nou juist niet gelukt. Wanneer om die reden alle feitelijke handelingen weggestreept worden is de tenlastelegging onvoldoende feitelijk en voldoet deze niet aan de eisen van artikel 261 Sv.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging onder feit 1 primair en subsidiair voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv stelt. De tenlastelegging bevat een voldoende concrete uitwerking van de feitelijke handelingen en het gebruik van het woord 'forceren' kan in de context van het tenlastegelegde niet anders worden gelezen dan het met geweld vernielen van ramen en deuren om de woning binnen te kunnen komen. Er kan bij verdachte redelijkerwijs geen twijfel over bestaan welke gedragingen hem onder feit 1 worden verweten.
Het verweer strekkende tot nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde wordt dan ook verworpen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] één of meer goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- zich naar voornoemde woning begeven en/of
- ( met een slotentrekker) het cilinderslot van de voordeur geforceerd en/of
- ( met een hydraulische deurspreider) de voordeur geforceerd en/of
- diverse stroken duct tape op het raam geplakt en/of
- ( vervolgens) voornoemd raam (met een breekvoorwerp) geforceerd en/of
- ( met een breekvoorwerp) het kozijn van de achterdeur geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 11 augustus 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning, gelegen aan de [adres 2] één of meer goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, hebben verdachten:
- zich naar voornoemde woning begeven en/of
- ( met een slotentrekker) het cilinderslot van de voordeur geforceerd en/of - (met een hydraulische deurspreider) de voordeur geforceerd en/of
- diverse stroken duc-tape op het raam geplakt en/of
- ( vervolgens) voornoemd raam (met een breekvoorwerp) geforceerd en/of
- ( met een breekvoorwerp) het kozijn van de achterdeur geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
waarbij hij verdachte op 11 augustus 2020 te [plaats] behulpzaam is geweest door op de uitkijk te gaan staan en te waarschuwen indien politie en/of anderen zouden verschijnen;
2.
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (Altrex) (keuken)trap, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte enkel op de uitkijk heeft gestaan en dat hij daarom van het primair tenlastegelegde medeplegen van de poging inbraak moet worden vrijgesproken; zijn rol past meer bij die van een medeplichtige.
Het oordeel van het hof
Het hof is ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Op de terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat onderweg in de auto was afgesproken om in te gaan breken in een woning en wat de rolverdeling zou zijn. Hij heeft verder verklaard dat was afgesproken dat hij op de uitkijk zou staan en zou roepen als de politie of iemand anders zou verschijnen. Over de buit heeft verdachte verklaard dat hij een klein deel daarvan zou krijgen, zonder nader te kunnen specificeren welk deel. De andere twee zouden meer krijgen omdat zij een grotere rol hadden. Over de rol van anderen wil hij verder niets verklaren.
Het overweegt als volgt.
Het hof overweegt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het op de uitkijk staan en helpen bij de vlucht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier blijkt dat op 11 augustus 2020, in de nacht, een melding is gemaakt van een poging inbraak in een woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] . De melder heeft verklaard dat hij drie personen heeft gezien. Eén van de personen bevond zich in de voortuin bij het raam naast de voordeur en de andere twee personen stonden op straat. De melder heeft gezien dat één van deze personen met een ladder wegliep en vervolgens terug kwam zonder ladder. Na de melding is de politie direct richting de [straatnaam] gereden. In de buurt van de [straatnaam] kwam een auto aangereden met daarin drie personen. Het was de enige auto die daar op dat moment reed en de inzittenden van de auto voldeden aan het signalement zoals door melder was doorgegeven. Eén van de personen in de auto was verdachte. In de auto werden tevens verschillende inbraakgerelateerde gereedschappen aangetroffen. Van één van de andere inzittenden ( [medeverdachte 1] ) is ook een bloedspoor aangetroffen ter hoogte van het geforceerde cilinderslot van de voordeur van voornoemde woning.
Op grond van het voorgaande – in onderling verband en samenhang beschouwd – is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijk uitvoering in de zin dat alle verdachten de braakhandelingen bij de woning hebben uitgevoerd, is de samenwerking zo nauw en de bijdrage van verdachte voorafgaand aan, tijdens en ook na afloop van het tenlastegelegde naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Hierbij kunnen hun rollen als uitwisselbaar worden aangemerkt.
Verdachte en de medeverdachten hebben immers gehandeld volgens een vooraf gemaakt gezamenlijk plan om een inbraak te plegen en om daar buit te maken. Verdachte en medeverdachten zijn samen naar voornoemde woning gereden. Zij hadden de taken verdeeld en afgesproken dat verdachte een vergoeding zou krijgen voor zijn aandeel. In de auto bevond zich inbrekersgereedschap. Op de plaats delict is, zo volgt uit de melding en uit het aangetroffen bloedspoor, één van de verdachten bezig geweest met het forceren van het slot terwijl de twee anderen op straat stonden en één van hen een trap in handen heeft gehad. Na de poging tot inbraak zijn zij gedrieën weer in de auto, met medeneming van het inbrekersgereedschap, weggereden.
Het hof acht gelet op het voorgaande de rol van verdachte in het geheel van dusdanig gewicht dat het primair tenlastegelegde poging tot medeplegen van diefstal door middel van braak bewezen wordt geacht.

Vrijspraak feit 2

Het hof acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal (in vereniging) van de trap. Naar het oordeel van het hof kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat het pakken van de trap uit een schuur onderdeel was van het gezamenlijke plan om in te breken. Daarnaast kan het hof niet vaststellen wie van de verdachten de trap heeft gepakt. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 11 augustus 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2] enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- zich naar voornoemde woning begeven en
- het cilinderslot van de voordeur geforceerd en
- de voordeur geforceerd en
- een raam geforceerd en
- het kozijn van de achterdeur geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is first offender en heeft zijn leven op orde. Tevens dient in zijn voordeel meegewogen te worden dat hij openheid van zaken heeft gegeven op de terechtzitting van het hof. Verder is de redelijke termijn overschreden. De raadsman verzoekt vanwege de negatieve gevolgen daarvan voor verdachte hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak in de nachtelijke uren. Woninginbraken, en ook pogingen daartoe, maken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Zij voelen zich veelal niet meer veilig in hun eigen woning. Bovendien dragen dergelijke strafbare feiten bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich kennelijk niet om de gevolgen bekommerd en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen belangen.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 17 april 2025, waaruit blijkt dat verdacht niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Wel volgt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verder houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht op de terechtzitting van het hof.
De op te leggen straf
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof, in het licht van de oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, verdachte heeft zijn leven op orde en heeft veel te verliezen als hij gedetineerd raakt.
Verder houdt het hof bij het bepalen van de straf rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de einduitspraak in hoger beroep. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is fors overschreden. Bij het wijzen van dit arrest op 4 juni 2025 zijn, sinds het instellen van het hoger beroep op 21 april 2022, zijn ruim drie jaren en één maand verstreken. Het hof zal de overschrijding verdisconteren in de modaliteit van de op te leggen straf voor het bewezenverklaarde feit, op de wijze zoals hierna is vermeld.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.

Benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering is afgewezen en dat de vordering in hoger beroep niet is gehandhaafd. Het hof heeft daarom niet op die vordering te beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 4 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.