ECLI:NL:GHARL:2025:3556

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
24/1707
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde onroerende zaak en informatieverplichting heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van een onroerende zaak heeft vastgesteld op € 500.000. De heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022 gehandhaafd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar zijn informatieverplichting heeft geschonden door geen onderbouwing van de indexering naar de waardepeildatum te verstrekken. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de indexeringspercentages geen standaardwaarden zijn, maar rekenkundige uitkomsten van taxatiesoftware. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens te verstrekken, omdat deze niet onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vallen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 24/1707
uitspraakdatum:
10 juni 2025
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 augustus 2024, nummer ZWO 23/741, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Hardenberg(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2021 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2022, vastgesteld op € 500.000. Tegelijk met deze beschikking is voor het jaar 2022 de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaren woningen vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. H. Vloet, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] (taxateur) namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een vrijstaande woonboerderij uit 1930.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij WOZ-beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 500.000. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 6 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-beschikking en hierin het volgende verzoek gedaan:
“Tevens verzoek ik u conform artikel 40 WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met COVID-19 etc.”
2.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de gemachtigde van belanghebbende op 7 maart 2022 het voor de onroerende zaak opgemaakte taxatieverslag (hierna: het taxatieverslag) toegestuurd. Hierin zijn de objectkenmerken van zowel de onroerende zaak als drie vergelijkingsobjecten opgenomen, alsmede de marktgegevens (overdrachtsdatum en verkoopprijs) en vastgestelde WOZ-waarde per 1 januari 2021 van die vergelijkingsobjecten. In het taxatieverslag is verder een algemene toelichting op de taxatiebegrippen opgenomen en op de gang van zaken rondom de taxatie waaronder dat de waardebeschikking het resultaat is van een geautomatiseerd proces van modelmatige waardebepaling.
2.4.
In aanloop naar de in 2022 inzake door de gemachtigde van belanghebbende ingediende bezwaarschriften, waaronder dat van belanghebbende, te houden hoorzitting(en) heeft de heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende op 7 juni 2022 een e-mailbericht gestuurd waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Ter voorkoming van nodeloos heen-en-weer gemail zou ik u graag het volgende willen voorstellen.
Vorig jaar (2021) zijn u in aanloop naar de hoorzittingen verschillende stukken toegezonden. Deze stukken omvatten onder meer de taxatiekaarten van de woningen waartegen bezwaar was ingediend, met daarin vermeld de waarde per objectonderdeel alsook de koudv-factoren en de liggingsfactor. Daarbij is dezelfde informatie ook per referentieobject verstrekt, d.w.z. de waarde per objectonderdeel incl. de koudv- en liggingsfactoren. Daarnaast is bij deze stukken ook per woning in bezwaar een grondstaffelgrafiek verstrekt, waarin zowel de grondprijs van het onderhavige object is verwerkt alsook die van de referentieobjecten.
Mijn voorstel is om deze gegevens ook voor dit jaar te verstrekken. Volgens mij moet u met deze stukken, net vorig jaar, een weloverwogen oordeel kunnen vormen over de vastgestelde WOZ-waarde van de betreffende objecten. Mocht u hiermee akkoord kunnen gaan, dan ga ik mijn uiterste best doen om te zorgen dat deze stukken u minimaal twee weken voor de hoorzittingen van 7 en 14 juli a.s. bereiken. In dat geval zou u genoeg tijd moeten hebben om u met behulp van deze stukken voor te bereiden op de hoorzittingen.”
2.5.
Namens de gemachtigde van belanghebbende is bij e-mailbericht van 17 juni 2022 op het – onder 2.4 genoemde – e-mailbericht als volgt gereageerd:
“Wij vragen in de procedure om alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Voor ons is het niet te achterhalen welke stukken bij de besluitvorming zijn gebruikt. Waarvan wij wel weten dat we de stukken nodig hebben zullen wij specifiek vragen, maar als er andere stukken betrokken zijn bij de besluitvorming of tijdens de bezwaarprocedure gebruikt gaan worden, dan dienen deze ook te worden toegezonden. Ik kan op voorhand dus geen akkoord geven op enkel de KOUDV, ligging etc. Wij verzoeken om álle stukken. Als u in ieder geval de matrixen kunt toezenden zoals u voorstelt, dan zullen wij bij de hoorzitting aangeven of wij nog meer inzage nodig hebben voor de beoordeling, wat dan eventueel bij de uitspraak kan worden verstrekt. Hebben wij voldoende, dan zal daar geen sprake van zijn.”
2.6.
De heffingsambtenaar heeft hierop bij e-mailbericht van 21 juni 2022 aan de gemachtigde van belanghebbende – voor zover van belang – als volgt gereageerd:
“Dank voor uw bericht. Ik ga ervoor zorgen dat de stukken voor de zitting(en) van donderdag 7 juli a.s. nog deze week worden opgestuurd. In dat geval hebt u nog circa twee weken om deze te beoordelen. Mochten er toch nog vragen en/of opmerkingen zijn, dan kunnen deze inderdaad worden behandeld tijdens de hoorzitting en kan één en ander zo nodig in de uitspraak op het bezwaar worden verwerkt.”
2.7.
Vóór de hoorzitting heeft de heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende een taxatieoverzicht inzake de onroerende zaak toegestuurd (hierna: het taxatieoverzicht). Hierin zijn van zowel de onroerende zaak als de in het taxatieverslag reeds genoemde drie vergelijkingsobjecten de objectkenmerken, KOUDV-factoren, liggingsfactor, waardeopbouw, en de eerder vermelde marktgegevens van de vergelijkingsobjecten opgenomen. Eveneens is een grondstaffel verstrekt.
2.8.
Bij e-mailbericht van 6 juli 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de heffingsambtenaar met betrekking tot de onroerende zaak een woningwaarderapport overgelegd, voorzien van een begeleidende brief waarin aan het eind, naast het verzoek om te worden gehoord, het volgende verzoek is opgenomen:
“Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
2.9.
Op 7 juli 2022 (vóór de hoorzitting) heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de heffingsambtenaar een nadere aanvulling van het bezwaarschrift gestuurd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Tevens verzoek ik u nogmaals conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc.”
2.10.
Op 7 juli 2022 heeft er een (telefonische) hoorzitting plaatsgevonden, waarin de gemachtigde van belanghebbende niet meer is ingegaan op het verzoek om informatie.
2.11.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 januari 2023 heeft de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vervatte informatieverplichting is geschonden door de heffingsambtenaar. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nader gesteld dat hij als grond voor die stelling uitsluitend nog aanvoert dat de onderbouwing van de indexering naar de waardepeildatum niet tijdens de bezwaarfase is verstrekt. Alle overige gronden, waaronder die tegen de waarde van de onroerende zaak, heeft de gemachtigde ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar in bezwaar geen onderbouwing van de indexering naar de waardepeildatum heeft gegeven, terwijl hij daarom in zijn bezwaarschrift wel heeft verzocht. Daardoor kon hij in de bezwaarfase niet controleren of een juiste indexering is toegepast. De heffingsambtenaar stelt daartegenover dat bij de vaststelling van de WOZ-waarden geen gebruik wordt gemaakt van standaard indexeringspercentages, waardoor deze ook niet verstrekt kunnen worden. Naar het Hof begrijpt, stelt de heffingsambtenaar dat de indexeringspercentages rekenkundige uitkomsten zijn van de taxatiesoftware waaraan geen keuzes, aannames of gegevens ten grondslag liggen anders dan de in het kader van de permanente marktanalyse geselecteerde en geanalyseerde verkooptransacties van referentiewoningen. Voorts stelt de heffingsambtenaar dat hij op grond van de in aanloop naar de hoorzitting met de gemachtigde van belanghebbende gevoerde e-mailcorrespondentie ervan uit mocht gaan dat het aanleveren van een onderbouwing van de indexering geen punt meer was.
4.2.
De op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ op de heffingsambtenaar rustende informatieverplichting houdt in dat hij aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet verstrekken. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. Deze gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren om daarmee een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze te kunnen benutten en vervolgens te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Indien een voldoende specifiek verzoek tot het verstrekken van de in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde gegevens in de bezwaarfase wordt gedaan, moeten deze gegevens, met het oog op een zinvolle benutting van de bezwaarprocedure, voortvarend en in ieder geval uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar worden verstrekt (vgl. HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.3.1).
4.3.
Naar het oordeel van het Hof, vallen de indexeringspercentages, die overigens eenvoudig zijn af te leiden uit het overgelegde taxatieverslag en het taxatieoverzicht, en de onderbouwingen daarvan, op de gronden die zijn vermeld in onder meer de uitspraak van dit Hof van 23 april 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14), niet onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, zodat de heffingsambtenaar niet verplicht is om deze gegevens aan belanghebbende te verstrekken. Van een schending van de op de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ rustende informatieverplichting is daarom geen sprake.
Slotsom
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, lid van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
10 juni 2025in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(S. Darwinkel) (G.B.A. Brummer)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.