ECLI:NL:GHARL:2025:3510

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
21-002891-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingzaak met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was betrokken bij een woningbrand op 28 mei 2021, waarbij twee bewoners om het leven kwamen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan brandstichting, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling, terwijl de officier van justitie ook hoger beroep heeft ingesteld, maar dit gedeeltelijk heeft ingetrokken. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van de brandstichting met vrienden was en dat hij hen had vervoerd, maar er was geen bewijs dat hij op de hoogte was van de plannen voor de brandstichting. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen bewijs was voor opzet van de verdachte op het gronddelict, en heeft hem vrijgesproken van alle beschuldigingen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002891-23
Uitspraak d.d. 10 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 juni 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-168513-21 en 16-326691-21, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

Verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De omvang van het beroep

De officier van justitie heeft op 23 juni 2023 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte van 9 januari 2025 is dit hoger beroep ingetrokken voor zover het ziet op de strafzaak met parketnummer 16-326691-21.
De verdachte heeft op 15 juni 2023 onbeperkt hoger beroep ingesteld. Hij is bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het tenlastegelegde onder parketnummer 16-326691-21. Tegen deze vrijspraak staat voor de verdachte op grond van artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep open, zodat de verdachte niet ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep voor zover dat ziet op het tenlastegelegde onder dit parketnummer.
Het voorgaande brengt met zich dat in hoger beroep alleen de beoordeling van het tenlastegelegde onder parketnummer 16-168513-21 aan de orde is.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het primair aan hem ten laste gelegde en veroordeling van de verdachte ter zake van het subsidiair aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, en van hetgeen door de nabestaanden en hun raadsvrouw, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij het vonnis zoals hierboven vermeld, verdachte veroordeeld voor – kort gezegd – de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid bij brandstichting. De rechtbank heeft verdachte voor dit feit een gevangenisstraf opgelegd van vier jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen die zien op dit feit, toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-168513-21:
primair
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres 2] ),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbare vloeistof, te weten benzine, althans een brandbare vloeistof, door de brievenbus van/naast de voordeur naar binnen gegoten en/of over/naast die voordeur gegoten en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of (vervolgens) een steen, althans een voorwerp, tegen het (slaapkamer)raam van voornoemde woning heeft gegooid en/of het (slaapkamer)raam van voornoemde woning heeft vernield,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die woning en/of aangrenzende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woning en omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was en het feit de dood van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 28 mei 2021 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres 2] ),
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en)toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbare vloeistof, te weten benzine, althans een brandbare vloeistof, door de brievenbus van/naast de voordeur naar binnen gegoten en/of over/naast die voordeur gegoten en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof met een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of (vervolgens) een steen, althans een voorwerp, tegen het (slaapkamer)raam van voornoemde woning heeft gegooid en/of het (slaapkamer)raam van voornoemde woning heeft vernield, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die woning en/of aangrenzende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woning en omliggende woningen/gebouwen aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was en het feit de dood van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 28 mei 2021 die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door
- (zijn) auto (ten behoeve van de brandstichting) ter beschikking te stellen en/of
- die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) naar een tankstation te vervoeren en/of met die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) naar een tankstation te rijden en/of
- aldaar met die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) benzine aan te schaffen en/of op te halen en/of te verkrijgen en/of
- die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) naar/in de richting van de [straatnaam 1] te vervoeren en/of met die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) naar/in de richting van de [straatnaam 1] te gaan en/of
- voor die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) op de uitkijk te staan en/of
- die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) vanaf (de richting van) de [straatnaam 1] te vervoeren en/of met die [medeverdachte 1] en/of een of meer ander onbekend gebleven perso(o)n(en) vanaf (de richting van) de [straatnaam 1] te rijden;

Vrijspraak

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit, te weten de medeplichtigheid bij brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar, terwijl het feit de dood van twee personen tot gevolg heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair, dan wel het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting. Het hof spreekt de verdachte hiervan vrij.
Net als de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, waarbij aan de verdachte verweten wordt dat hij behulpzaam is geweest bij de brandstichting.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) is gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van zo'n voldoende verband sprake is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In de regel zal echter kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat als het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, bijvoorbeeld bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Ook in andere gevallen kan sprake zijn van voldoende verband met het gronddelict. Daarbij zijn de aard van het gronddelict, de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte in de bewuste nacht van de brandstichting contact heeft gehad met de daders van de brandstichting. Ongeveer een kwartier voor de brandstichting rijdt de verdachte als bestuurder van zijn auto met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weg bij de [supermarkt] . Verder kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] korte tijd later met de pinpas van [medeverdachte 2] bij een tankstation een doorschijnend flesje voor 94 eurocent vult met benzine en dat [medeverdachte 1] vervolgens op [adres 2] in [plaats] de bewuste brand sticht. [medeverdachte 2] herkent zichzelf als een van de personen die daar ter plaatse was. Tenslotte kan worden vastgesteld dat de auto van de verdachte enkele minuten nadat de brand is gesticht door een ANPR-camera aan de [straatnaam 2] in [plaats] is geregistreerd en dat de verdachte hierna is herkend op camerabeelden van de [sporthal] , zijnde locaties in de omgeving van de [straatnaam 1] .
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat weliswaar is komen vast te staan dat de verdachte de daders van de brandstichting heeft vervoerd kort voor de brandstichting vanaf de [supermarkt] , maar niet dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte 1] het tenlastegelegde gronddelict, de brandstichting bij [adres 2] in [plaats] zou plegen. Uit de verklaring van de verdachte, noch uit de verklaringen die door de medeverdachten zijn afgelegd, noch uit enig ander bewijsmiddel blijkt dat de verdachte op de hoogte is geweest van het doel van de medeverdachten, te weten het plegen van een brandstichting.
Hiertoe overweegt het hof dat de verdachte bij de politie in beeld is gekomen via zijn voertuig – een rode Seat Ibiza – die kort voor en na de brandstichting in de buurt van de plaats delict op camerabeelden is vastgelegd. De verdachte heeft na zijn aanhouding – twee maanden na de brandstichting – bij de politie verklaard dat hij na zijn kapperswerkzaamheden die nacht enkele kennissen uit [plaats] bij de [supermarkt] heeft gezien en met hen heeft ‘gechild’. Hij heeft met zijn voertuig in de bewuste nacht mensen vervoerd in [plaats] . In dit verhoor heeft de verdachte zichzelf en enkele medeverdachten op de beelden herkend. De verdachte heeft consequent verklaard dat hij zich de details over welke personen hij naar welke bestemmingen al dan niet heeft vervoerd niet kan herinneren omdat het naar zijn verklaring een volgens zijn leefpatroon destijds normale
chillavond betrof.
Anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte aanwezig is geweest bij het [tankstation] . Weliswaar staat vast dat verdachte om 04:21 uur met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij de [supermarkt] wegrijdt, maar uit de beelden van het [tankstation] kan niet meer worden afgeleid dan dat om 4:22 uur een auto de rotonde [straatnaam 3] in de buurt van het tankstation oprijdt. De kleur, merk of type of kentekenplaat van dit voertuig kan het hof niet vaststellen. Evenmin kan op basis van wat de politie aan de hand van de verschillende camerabeelden heeft geverbaliseerd worden vastgesteld dat dit het voertuig van de verdachte betrof of dat de verdachte (één van de) inzittenden is geweest van dit onbekend gebleven voertuig.
Bovendien acht het hof – indien het voorgaande al het geval zou zijn geweest – dit onvoldoende om tot vaststelling van wetenschap van een geplande brandstichting bij de verdachte te concluderen. Hoogstens kan dan worden vastgesteld dat de verdachte [medeverdachte 1] in de buurt van een tankstation heeft afgezet. Anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd kan dat enkele feit, ook niet in samenhang met de door haar benoemde omstandigheden, te weten de afwijkende kledij bij [medeverdachte 1] (namelijk handschoenen en een afgeplakt logo) en de veronderstelde onmis(ken)bare benzinelucht, de conclusie niet rechtvaardigen dat het niet anders kan dan dat er wetenschap was bij verdachte van [medeverdachte 1] ’s plan tot brandstichting. Hoewel op camerabeelden van het [tankstation] een afveegbeweging door [medeverdachte 1] van het flesje met benzine is te zien, ontbreekt informatie over de aanwezigheid en hoeveelheid benzine aan de buitenzijde van het flesje. De door de rechtbank aangenomen onmis(ken)bare benzinelucht kan daarmee niet zonder meer worden aangenomen. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat er in de auto (hasj) werd gerookt en betrokkenen lachgas gebruikten, hetgeen van invloed kan zijn geweest op het wel of niet waarnemen van een eventuele benzinelucht.
Aldus ontbreekt zowel het bewijs voor elke vorm van opzet van de verdachte op het gronddelict, alsmede het bewijs voor enige vorm van opzet van de verdachte op de eigen bijdrage aan dat gronddelict, zodat de verdachte ook van het hem subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

Vorderingen benadeelde partijen

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.716,39. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissing onder parketnummer 16-326691-21;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde onder parketnummer 16-168513-21 heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. Th.C.M. Willemse en mr. D. Stikkelbroeck, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. van de Ruitenbeek, griffier,
en op 10 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 10 juni 2025.
Tegenwoordig:
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. J.W. Schouten, advocaat-generaal,
mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.