Uitspraak
1.Samenvatting
2.De feiten
3.De procedure bij de kinderrechter
4.De procedure bij het hof
- het beroepschrift
- het verweerschrift van de GI
- de vader met zijn advocaat
- twee vertegenwoordigers van de GI
- de moeder
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 6 januari 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die door het hof werd bekrachtigd. De vader van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de mogelijkheid om de kinderen bij hem te laten wonen. Hij beweerde dat zijn situatie stabiel was en dat hij openstond voor hulpverlening. De vader had echter geen contact met de kinderen en had in het verleden problemen met de samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI). De GI stelde dat de vader zich dreigend had uitgelaten en niet bereid was om samen te werken, wat de terugplaatsing van de kinderen bemoeilijkte. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht had geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was, gezien de omstandigheden en het gebrek aan samenwerking van de vader. De kinderen hadden behoefte aan stabiliteit en ondersteuning, en de vader had niet aangetoond dat hij in staat was om de zorg voor hen op zich te nemen. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing tot 28 juni 2025 moest worden voortgezet, om de veiligheid en het welzijn van de kinderen te waarborgen.