ECLI:NL:GHARL:2025:3498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.346.791/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke gezagskwesties en zorgregeling na scheiding van ouders met een conflictueuze relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk ouderlijk gezag van twee minderjarige kinderen, geboren in 2016 en 2017, na een conflictueuze scheiding tussen de ouders. De vader had verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag en een zorgregeling, terwijl de moeder zich hiertegen verzette, met als argument dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. De rechtbank had eerder een voorlopige regeling vastgesteld, maar de moeder had in hoger beroep grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft de feiten en de eerdere beslissingen van de rechtbank in overweging genomen, evenals het advies van de raad voor de kinderbescherming. Het hof oordeelde dat, ondanks de heftige strijd tussen de ouders, het in het belang van de kinderen is dat de vader betrokken blijft in hun leven. Het hof heeft een onbegeleide zorgregeling vastgesteld, omdat uit het dossier niet bleek van objectieve bezwaren tegen deze regeling. Tevens is er een dwangsom opgelegd aan de moeder voor het geval zij de zorgregeling niet nakomt. De uitspraak benadrukt het belang van betrokkenheid van beide ouders bij de opvoeding van de kinderen, ondanks de conflicten tussen hen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.791/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 129993)
beschikking van 5 juni 2025
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont op een geheim te houden adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.R.P. Ossentjuk te Groningen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 juli 2020, 26 november 2021, 28 maart 2023 en
10 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 10 juli 2024 wordt hierna ook aangeduid als de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 8 oktober 2024;
- een journaalbericht namens de moeder van 15 oktober 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 5 november 2024 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht namens de moeder van 21 januari 2025 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 3 april 2025 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 24 april 2025 met bijlage(n).
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft haar mening over de zaak aan het hof kenbaar gemaakt in een kindgesprek op 6 mei 2025.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 mei 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Ook is een vertegenwoordiger van de raad ter zitting aanwezig geweest.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017.
3.2
De vader heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift op 7 februari 2020, voor zover in hoger beroep nog van belang, verzocht om haar tezamen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en een zorgregeling vast te stellen.
3.3
Bij de beschikking van 1 juli 2020 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep nog van belang, de raad verzocht te adviseren over het ouderlijk gezag en de zorgregeling tussen de vader en de kinderen.
3.4
Bij de beschikking van 26 november 2021 heeft de rechtbank – conform het advies van de raad in zijn rapport van 5 februari 2021 – de beslissing ten aanzien van het gezag en de omgang aangehouden in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject van partijen bij [naam1] ter verbetering van de onderlinge communicatie en het vertrouwen tussen partijen en het opstarten van (begeleide) omgang tussen de vader en de kinderen.
3.5
Bij de beschikking van 28 maart 2023 heeft de rechtbank een voorlopige begeleide omgangsregeling vastgesteld tussen de kinderen en de vader en de beslissing ten aanzien van het gezag en de omgang opnieuw aangehouden in afwachting van het (verdere) verloop van het hulpverleningstraject van [naam1] en het aanvullende rapport van de raad voor de kinderbescherming.
3.6
De raad heeft de rechtbank bij rapport van 25 oktober 2023 aanvullend geadviseerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- bepaald dat de vader voortaan tezamen met de moeder is belast met het ouderlijk
gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
- een zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , inhoudende dat onder de regievoering van de al dan niet vrijwillige hulpverlening binnen een jaar wordt toegewerkt naar een weekendregeling van eens in de veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondag 18.30 uur.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissingen over het ouderlijk gezag en de zorgregeling, en opnieuw beschikkende het verzoek van de vader tot het gezamenlijk gezag af te wijzen en de moeder opnieuw met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten en het verzoek van de vader om een omgangs- dan wel zorgregeling vast te stellen af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer in het principaal hoger beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vader komt op haar beurt in incidenteel hoger beroep van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof in het principaal hoger beroep om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vader het hof om de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat niet wordt meegewerkt aan de vastgestelde zorg- dan wel omgangsregeling, met een maximum van € 20.000,-, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag en maximum.
4.4
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep en zij verzoekt het hof het verzoek van de vader in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissingHet gezag

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de vader en de moeder samen met het gezag over de kinderen te belasten. Er is volgens de moeder sprake van een zodanig ernstig verstoorde relatie tussen partijen, dat de kinderen bij gezamenlijk gezag klem of verloren raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat daar binnen afzienbare tijd verbetering in zal komen. Dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren maakt dat zij geen beslissingen over de kinderen kunnen nemen. De vader is daarvoor volgens de moeder bovendien onvoldoende bij de kinderen betrokken. De moeder vindt dat de rechtbank ten onrechte de oorzaak van het ontbreken van het contact bij haar heeft gelegd. Zij stelt altijd open te hebben gestaan voor contact tussen de vader en de kinderen, maar dat moet wel veilig kunnen plaatsvinden. Het vroegkinderlijk trauma van [de minderjarige1] staat volgens de moeder op dit moment aan contact met de vader in de weg en de moeder heeft ook zorgen over het gebruik door de vader van verdovende middelen en over zijn draagkracht. Het verzoek tot gezamenlijk gezag moet volgens de moeder dan ook worden afgewezen.
5.3
De vader is het eens met de beslissing van de rechtbank. Het is volgens de vader telkens de moeder die de hulpverlening om beter met elkaar te leren communiceren stopzet. Zij is tot geen enkele toenadering bereid en verschuilt zich steeds achter ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van de vader. Er is volgens de vader geen reden om te veronderstellen dat de kinderen klem of verloren tussen de ouders zullen raken als partijen gezamenlijk met het gezag zijn belast. Ook als wel aan het klem- of verlorencriterium zou zijn voldaan, moeten partijen volgens de vader toch gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, om op die manier tegemoet te komen aan het recht op family life tussen de kinderen en de vader.
5.4
De raad heeft ter zitting, evenals in eerste aanleg, geadviseerd om de ouders gezamenlijk te belasten met het gezag over de kinderen. De raad heeft verder naar voren gebracht dat op korte termijn een onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel door de raad zal worden opgestart.
5.5
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt die gronden na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Volgens de raad is uit onderzoek meermaals gebleken dat de zorgen die de moeder over de vader heeft ongegrond zijn. Het hof wijst in dit verband ook naar wat hierna onder het kopje ‘De zorgregeling’ wordt overwogen. De moeder biedt onvoldoende opening aan de vader om betrokken te zijn in het leven van de kinderen. Het hof is niet gebleken van enig aanknopingspunt of vooruitzicht dat de opstelling van de moeder op dit punt zal veranderen. Evenmin is gebleken dat de moeder hulp heeft ingeschakeld om haar weerstand tegen contact met de vader, ook als dit alleen het contact met betrekking tot de kinderen betreft, weg te nemen. De moeder veronachtzaamt hierdoor haar verplichting de ontwikkeling van de banden tussen de kinderen en de vader te bevorderen. Zij handelt daarmee zo duidelijk tegen het belang van de kinderen, dat het onverantwoord zou zijn dat zij als enige het gezag over de kinderen heeft. Dat de vader onvoldoende meewerkt aan beslissingen die de ouders nu samen moeten nemen, zoals over de verlenging van de paspoorten van de kinderen, is onvoldoende vast komen te staan. Het is juist de moeder die de vader onvoldoende bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag betrekt. Zo is ter zitting gebleken dat zij de vader niet heeft ingelicht over het hulpverleningstraject van [de minderjarige1] bij [naam2] .
5.6
Alles overziend is het hof van oordeel dat er gelet op de heftige strijd tussen de ouders en de gevolgen daarvan weliswaar een risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, zonder dat daarin binnen afzienbare tijd verbetering valt te verwachten, maar dat dat risico aanvaardbaar is gezien het belang van de vader en de kinderen bij betrokkenheid van de vader in het leven van de kinderen en de uitoefening van het recht op family life. Om die reden is het in weerwil van dat risico in het belang van de kinderen dat de ouders samen het gezag hebben en houden. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen voor zover de ouders daarin tezamen met het ouderlijk gezag over de kinderen zijn belast.
De zorgregeling
5.7
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.8
De moeder stelt zich op het standpunt dat er op dit moment geen omgang tussen de vader en de kinderen kan plaatsvinden. Volgens de moeder staat het vroegkinderlijk trauma van [de minderjarige1] aan elke vorm van omgang met de vader in de weg. Ter zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat [de minderjarige1] daarvoor onder behandeling is bij [naam2] . Op 14 mei 2025 staat een evaluatie gepland en zal worden bekeken welke vervolghulp voor [de minderjarige1] nodig is. De moeder vindt dat er pas na afronding van de traumabehandeling voor [de minderjarige1] weer kan worden bekeken in hoeverre een zorgregeling met de vader tot de mogelijkheden behoort. Voor [de minderjarige2] kan op dit moment ook geen zorgregeling worden bepaald, omdat het volgens de moeder traumatiserend kan werken als er onderscheid wordt gemaakt in de zorgregeling van de beide kinderen. De moeder stelt verder dat de veiligheid en het welzijn van de kinderen tijdens verblijf bij de vader nog altijd onvoldoende gewaarborgd is, omdat de vader volgens haar nog steeds af ten toe verdovende middelen gebruikt. Uit de verklaring van de maatschappelijk werkster van de vader blijkt volgens de moeder bovendien dat er zorgen zijn over de draagkracht van de vader. De moeder stelt dat zij altijd heeft opengestaan voor contact tussen de vader en de kinderen, maar dat dit wel veilig moet zijn. Op dit moment is dat niet het geval. Het verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling moet daarom worden afgewezen.
5.9
De vader stelt dat voor zover [de minderjarige1] al trauma’s heeft, deze niet zijn ontstaan op het moment dat de vader nog onderdeel uitmaakte van haar leven en dat dit daarom niet aan het vaststellen van een zorgregeling in de weg hoeft te staan. Het door de moeder overgelegde verslag van [naam3] is van maart 2023 en volgens de vader komt een behandelplan maar niet van de grond. De zorgen die de moeder opnieuw heeft benoemd over het gebruik van verdovende middelen en over de draagkracht van de vader zijn volgens de vader al voldoende weerlegd. De raad heeft daar onderzoek naar gedaan en geconcludeerd dat de zorgen van de moeder ongefundeerd zijn.
5.1
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het in het belang van de kinderen is dat er omgang is met de vader. [naam1] heeft volgens de raad tijdens de begeleide omgangsmomenten gezien dat deze goed verliepen. [naam1] zag echter ook dat de kinderen erg werden belast door de moeder. Er zijn volgens de raad voldoende instanties die de omgang kunnen begeleiden, maar de moeder houdt de begeleiding af. De zorgen die de moeder heeft zijn door de raad uitvoerig onderzocht, waarbij ook onderzoek is gedaan in het gezin van de vader, en de conclusie is dat niets aan omgang tussen de vader en de kinderen in de weg staat. De raad heeft het hof geadviseerd om de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling in stand te laten, al dan niet met daaraan gekoppeld een dwangsom. Voor dat laatste aspect refereert de raad zich aan het oordeel van het hof.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het hof gebleken dat er op dit moment geen uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld. De moeder gaat niet langer akkoord met het begeleiden van de omgangsmomenten door [naam1] , omdat [naam1] volgens haar niet meer onafhankelijk is. De moeder stelt dat er zich tijdens de omgangsmomenten incidenten hebben voorgedaan, die door [naam1] niet in de verslaglegging zijn verwerkt en waarbij [naam1] ten onrechte heeft aangegeven dat de omgang goed is verlopen. Zij heeft de casemanagers van de gemeente daarom verzocht om een andere begeleidende instantie aan te wijzen. De vader heeft daarop vervolgens medegedeeld dan geen medewerking meer te verlenen aan de begeleide omgang in het vrijwillig kader en [naam1] heeft de omgang toen opgeschort. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij graag wil dat de omgang weer wordt opgestart en dat zij bereid is elke vorm van hulpverlening daarbij te accepteren.
5.12
Het hof is, alles overziend, met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat er weer op structurele basis omgang komt tussen de vader en de kinderen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de zorgen die de moeder over de vader heeft door de raad zijn onderzocht en dat de raad heeft geconcludeerd dat deze zorgen niet aan de omgang in de weg staan. Weliswaar wordt [de minderjarige1] op dit moment bij [naam2] behandeld naar aanleiding van de door [naam3] gestelde diagnose van een mogelijk vroegkinderlijk trauma, maar niet valt in te zien waarom dit aan omgang met de vader in de weg zou staan. Voor zover de moeder stelt dat dit mogelijke trauma door de vader zou zijn veroorzaakt, is dat op grond van de stukken onvoldoende vast komen te staan. Het hebben van een structureel en onbelast contact met beide ouders is belangrijk voor een evenwichtige ontwikkeling van een kind en de vorming van zijn identiteit. Het is dan ook van belang dat de kinderen de kans krijgen de vader te leren kennen, een band met de vader op bouwen en vanuit hun eigen ervaringen een beeld van de vader te vormen. In dat kader is de weerstand en het wantrouwen van de moeder met betrekking tot het contact tussen de vader en de kinderen zorgelijk. Het lukt haar niet om op een positieve of neutrale wijze over de vader te praten. In hoeverre daarbij een rol speelt dat de vader in transitie is en nu door het leven gaat als vrouw, kan in het midden blijven. Uit het dossier komt een patroon naar voren van de moeder die de omgang tussen de vader en de kinderen probeert af te houden. Het hof vindt het belangrijk dat dit patroon wordt doorbroken. Dat is tot op heden niet gelukt. De door de rechtbank vastgestelde opbouwende zorgregeling is inmiddels beëindigd, omdat de moeder geen vertrouwen meer heeft in [naam1] , terwijl naar het oordeel van het hof onvoldoende vast is komen te staan dat [naam1] onjuist heeft gehandeld tijdens de begeleide omgangsmomenten of onjuiste verslaglegging daarvan heeft gedaan. Tijdens de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen zijn geen zorgelijke signalen over de houding en vaardigheden van de vader waargenomen. Tijdens het eerste traject heeft [naam1] gezien dat het de vader goed lukt aan te sluiten bij de kinderen. Tijdens het tweede traject heeft [naam1] gezien dat de vader haar gedrag afstemt op de kinderen en aansluiting bij hen zoekt in het tempo dat zij aangeven. De vader geeft open antwoord op de vragen die de kinderen stellen, merkt onrust bij de kinderen alert op en probeert er een draai aan te geven waardoor ze positief verder kunnen. Daarbij komt dat door [naam1] wordt gezien dat de kinderen plezier beleven aan het contact met de vader. Doordat het de moeder onvoldoende lukt om haar weerstand richting de vader opzij te zetten, plaatst zij de kinderen in een ingewikkelde situatie, die mogelijk schadelijk is voor hun ontwikkeling. Het ligt op haar weg om hiervoor hulpverlening in te schakelen. Dat heeft zij tot op heden onvoldoende gedaan. Nu gebleken is dat de omgang met begeleiding onvoldoende van de grond komt, ziet het hof aanleiding om een onbegeleide zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit het dossier niet blijkt van objectieve bezwaren daartegen. Niet in te zien valt waarom de omgang onder begeleiding zou moeten plaatsvinden, temeer nu de raad ter zitting heeft verklaard dat ook onderzoek is gedaan in de thuissituatie van de vader en die niet als onveilig is beoordeeld.
5.13
Het hof ziet aanleiding om een duidelijke en gedetailleerde zorgregeling tussen de vader en de kinderen te bepalen, zoals in het dictum van deze beschikking is vermeld. In deze zorgregeling wordt de omgang tussen de vader en de kinderen stapsgewijs steeds meer opgebouwd, van in eerste instantie eenmaal per twee weken 1,5 uur omgang op zaterdagmiddag op locatie, naar uiteindelijk eenmaal per twee weken een heel weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur. Het is alleen mogelijk om af te wijken van de door het hof vastgestelde tijden en locaties als beide partijen daarmee instemmen. Het hof zal verder bepalen dat de overdracht van de kinderen voor de omgangsmomenten plaatsvindt op de parkeerplaats bij [naam4] in [plaats1] en dat het de moeder niet is toegestaan om zich tijdens de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen in de nabijheid te bevinden van de locatie waar de omgang plaatsvindt.
Dwangsom
5.14
Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder haar medewerking zal (blijven) verlenen aan de regeling die het hof oplegt en zal daarom aan de nakoming van de regeling een dwangsom verbinden. Ten aanzien van de hoogte van de dwangsom sluit het hof aan bij het verzoek van de vader, nu de moeder daartegen geen verweer heeft gevoerd.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 10 juli 2024, voor zover het de daarbij vastgestelde zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de volgende zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast:
- met ingang van zaterdag 14 juni 2025 zal de vader drie keer om de twee weken gedurende 1,5 uur omgang hebben met de kinderen op zaterdagmiddag van 13.00 uur tot 14.30 uur op de kinderboerderij [adres] in [plaats1] , en bij slecht weer in het nabij gelegen [naam5] in [plaats1] ; het gaat daarbij dus om zaterdag 14 juni 2025, zaterdag 28 juni 2025 en zaterdag 12 juli 2025;
- met ingang van zaterdag 26 juli 2025 zal de vader drie keer om de twee weken gedurende 3 uur omgang hebben met de kinderen op zaterdagmiddag van 13.00 uur tot 16.00 uur in [naam6] te [plaats1] , dan wel een andere door de vader aan te wijzen geschikte locatie in [plaats1] ; het gaat daarbij dus om zaterdag 26 juli 2025, zaterdag
9 augustus 2025 en zaterdag 23 augustus 2025;
- met ingang van zaterdag 6 september 2025 zal de vader drie keer om de twee weken gedurende 4 uur omgang hebben met de kinderen op zaterdagmiddag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de vader thuis of omgeving; het gaat daarbij dus om zaterdag
6 september 2025, zaterdag 20 september 2025 en zaterdag 4 oktober 2025;
- met ingang van zaterdag 18 oktober 2025 zal de vader drie keer om de twee weken gedurende een dag omgang hebben met de kinderen op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader thuis of omgeving; het gaat dan dus om zaterdag 18 oktober 2025, zaterdag 1 november 2025 en zaterdag 15 november 2025;
- met ingang van vrijdag 28 november 2025 zal de vader drie keer om de twee weken omgang hebben met de kinderen van vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur bij de vader thuis of omgeving, waarbij de kinderen bij de vader overnachten; het gaat daarbij om vrijdag 28 november 2025 op zaterdag 29 november 2025, vrijdag 12 december op zaterdag 13 december 2025 en vrijdag 26 december 2025 op zaterdag 27 december 2025;
- met ingang van vrijdag 9 januari 2026 zal de vader omgang hebben met de kinderen om de twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur;
- de overdracht van de kinderen voor de omgangsmomenten vindt vanaf 6 september 2025 op de door het hof hiervoor genoemde aanvangstijd en eindtijd plaats op de parkeerplaats bij [naam4] in [plaats1] ; de moeder brengt de kinderen daar voorafgaand aan de omgangsmomenten en de vader brengt ze daar na afloop weer terug;
- het is de moeder niet toegestaan om zich tijdens de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen binnen gezichts- en gehoorafstand te bevinden van de locatie waar de omgang plaatsvindt;
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere keer dat zij de deze
zorgregeling niet of niet volledig nakomt, met een maximum van € 20.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
10 juli 2024 voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, M.A.F. Veenstra en M.A.L.M. Willems,
bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 5 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.