ECLI:NL:GHARL:2025:3492

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
21-003794-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een agent tijdens rellen in het kader van de avondklok

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van een agent, gepleegd tijdens rellen op 23 januari 2021 in [plaats] in het kader van de avondklokmaatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus. De verdachte heeft een kotterpijl afgeschoten in de richting van een groep agenten, waaronder de benadeelde partij, hoofdagent [benadeelde]. Het hof heeft de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] als voldoende geacht om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte heeft erkend aanwezig te zijn bij de ongeregeldheden en een kotterpijl te hebben afgeschoten, maar ontkent opzet te hebben gehad op het toebrengen van letsel. Het hof oordeelt dat de verdachte door het afschieten van de pijl bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de agenten, en specifiek [benadeelde], zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 140 uren, bij niet verrichten te vervangen door 70 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003794-23
Uitspraak d.d.: 6 juni 2025
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 augustus 2023 met parketnummer 16-290827-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering strekt tot vernietiging van het vonnis en bewezenverklaring van het primaire feit. De advocaat-generaal vordert oplegging van een taakstraf van 140 uren, bij niet verrichten te vervangen door 70 dagen hechtenis. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij moet geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.P.J. van der Meij, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis van de politierechter van 7 augustus 2023 is verdachte voor het primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, bij niet verrichten te vervangen door 70 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een gedeeltelijk andere bewezenverklaring komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg –
tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 januari 2021 te [plaats] , althans in Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [benadeelde] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een kotterpijl/lawinepijl, althans een stuk vuurwerk, heeft afgeschoten/afgevuurd richting het hoofd, althans het lichaam, van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 23 januari 2021 te [plaats] , althans in Midden-Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een kotterpijl/lawinepijl, althans een stuk vuurwerk, af te schieten/vuren richting het hoofd, althans het lichaam, van die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Sinds zaterdag 23 januari 2021 21:00 uur geldt er in Nederland vanaf 21:00 uur een avondklok in het kader van maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus. Op die zaterdagavond zijn er op [plaats] rellen uitgebroken tegen de ingevoerde avondklok. Verdachte wordt verweten dat hij tijdens deze ongeregeldheden een kotterpijl/lawinepijl heeft afgeschoten in de richting van verbalisant [benadeelde] die daar op dat moment tegenover een grote groep jongeren stond met zijn collega’s. Dit is ten laste gelegd als primair poging tot zware mishandeling, subsidiair als een bedreiging.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat het verdachte is geweest die de pijl heeft afgestoken richting [benadeelde] . Verdachte heeft hiermee voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde] .
Standpunt van de verdediging
Verdachte erkent op de zitting van het hof dat hij bij de ongeregeldheden aanwezig was en een kotterpijl heeft afgestoken. Verdachte ontkent dat dit in de richting van de politie is geweest en betwist dat het specifiek zijn pijl is geweest die [benadeelde] bijna heeft geraakt in zijn gezicht. Hij zou buiten het gezichtsveld van de politie hebben gestaan toen hij de pijl afstak.
De raadsman van verdachte bepleit vrijspraak van verdachte van het primaire feit, nu er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde] . Niet kan worden vastgesteld dat het projectiel waarover [benadeelde] verklaart daadwerkelijk een kotterpijl betreft en dat dit ook de pijl is die verdachte heeft afgestoken. Ook al zou dat vastgesteld kunnen worden, dan is nog niet gezegd dat dit projectiel daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken en dat verdachte dat risico bewust heeft aanvaard. Ook was geen sprake van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte een pijl in de richting van [benadeelde] heeft afgestoken. Hij moet ook hiervan vrijgesproken te worden.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Op basis van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 januari 2021 zijn ongeregeldheden ontstaan in het centrum van [plaats] . Daarbij is onder andere een corona teststraat van de GGD in brand gestoken. Verbalisant [benadeelde] vormde met zijn collega’s een linie om de brandweer die aan het blussen was te beschermen. [benadeelde] en zijn collega’s werden vanuit een groep van ongeveer 100 jongeren bekogeld met bakstenen, lege bierflesjes en zwaar vuurwerk. Zij moeten daarbij verschillende keren wegduiken om niet geraakt te worden. Op een gegeven moment ziet [benadeelde] vuurwerk recht op hem af komen; dit vuurwerk werd op ooghoogte op hem afgeschoten. [benadeelde] beschrijft dat het ging om een lawinepijl die zijn gezicht op nog geen tien centimeter afstand miste. Hij voelde de warmte en de vuurdeeltjes van deze pijl op zijn gezicht.
[getuige 1] verklaart als getuige bij de politie en bij de rechter-commissaris dat hij heeft gezien dat verdachte met een kotterpijl op de politie heeft geschoten, waarbij hij de politie op een haar na miste. Verdachte kwam aanlopen, tikte [getuige 1] aan en zei: ‘niks zeggen hoor’. [getuige 1] zag dat verdachte een kotterpijl in zijn handen had en dat hij deze met opzet richtte op de politiemensen die in de linie stonden tussen de viszaak [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aan de overkant (
het hof begrijpt: gelegen aan de [straat 1] ). Deze pijl ging volgens [getuige 1] binnen één meter afstand langs één van de agenten. [getuige 2] verklaart bij de rechter-commissaris dat verdachte hem heeft verteld dat hij een pijl heeft geschoten op een agent.
Verdachte erkent voor het eerst in hoger beroep dat hij in het centrum van [plaats] aanwezig was ten tijde van de ongeregeldheden. Hij erkent dan ook dat hij een kotterpijl heeft afgestoken toen hij in de straat [straat 2] stond. Hij stond samen met andere personen bij elkaar op dezelfde plek. Verdachte heeft ook gezien dat anderen vanuit die positie vuurpijlen afstaken.
Betrouwbaarheid verklaringen [getuige 1] en [getuige 2]
Het hof heeft – anders dan verdachte – geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] te twijfelen. [getuige 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris concreet, consequent en consistent verklaard. [getuige 2] verklaring ondersteunt de verklaring van [getuige 1] .
Verdachte oppert in hoger beroep dat [getuige 2] en [getuige 1] belastend over hem verklaren omdat zij in een werkconflict verwikkeld zijn geraakt. Meedenkend met dit vermoeden van verdachte, wil het hof nog wel geloven dat dit conflict heeft meegespeeld in de overweging bij [getuige 2] en [getuige 1] om überhaupt te spreken over wat er in de avond van 23 januari 2021 is gebeurd. Het hof gaat echter niet zover mee in deze gedachte dat het hof het aannemelijk acht dat dit conflict reden is geweest voor [getuige 2] en [getuige 1] om over deze avond een onjuiste verklaring af te leggen en verdachte ten onrechte te belasten.
Hierbij speelt voor het hof mee dat verdachte ten aanzien van de strekking van hun verklaringen gelijkluidend verklaart. Zo erkent verdachte dat hij in het bijzijn van anderen die avond een pijl heeft afgestoken en dat hij deze pijl van [getuige 2] heeft.
Locatie van verdachte
Het hof volgt verdachte niet in zijn verklaring dat hij niet recht tegenover de linie met agenten heeft gestaan, maar dat hij iets om de hoek stond en toen de pijl heeft afgestoken. Dit baseert het hof op de verklaring van [benadeelde] , de beschrijving van de bodycambeelden en de verklaring van [getuige 1] . Daaruit volgt namelijk dat de politie recht tegenover één grote groep stond en dat verdachte en [getuige 1] op een plek stonden die uitkeek op de [bedrijf 3] en het haventerrein waar de politielinie was. Dat verdachte om de hoek stond en niet heeft gezien dat er politie stond toen hij de pijl afstak, acht het hof dan ook niet aannemelijk.
Afsteken van een kotterpijl in de richting van de agenten
Het hof stelt vervolgens vast dat verdachte een kotterpijl heeft afgestoken in plaats van een lawinepijl. Verdachte en [getuige 1] spreken consequent en desgevraagd over een kotterpijl in plaats van een lawinepijl. Daarbij betrekt het hof dat een lawinepijl een harde knal afgeeft, terwijl een kotterpijl als noodsignaal voor op open zee een vuurbal afsteekt die lang in de lucht te zien is, waardoor de hulpdiensten de locatie van de boot in nood kunnen lokaliseren. In de getuigenverklaringen en beschrijving van de bodycambeelden wordt echter geen melding gemaakt van het horen van een harde knal bij de bewuste pijl die [benadeelde] bijna raakt.
Verder komt het hof op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, tot de conclusie dat het de kotterpijl die verdachte heeft afgestoken is geweest die [benadeelde] rakelings is gepasseerd. [benadeelde] verklaart weliswaar dat meerdere pijlen op hen zijn afgeschoten, maar dat slechts één hem bijna heeft geraakt. Het andere vuurwerk en de andere pijlen zagen [benadeelde] en zijn collega’s aankomen, waardoor ze die konden ontwijken. Er is slechts één pijl geweest die [benadeelde] bijna in het gezicht heeft geraakt. Dat deze pijl afkomstig is van verdachte blijkt met name uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] heeft zelf gezien dat de specifieke pijl van verdachte de agenten bijna raakte en [getuige 2] heeft verdachte horen zeggen dat hij een pijl heeft afgeschoten op een agent.
Daarnaast komt het hof tot de conclusie dat verdachte deze pijl gericht heeft afgeschoten in de richting van de agenten. Dit baseert het hof op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
Voorwaardelijk opzet
Het hof zal vervolgens moeten beoordelen of verdachte bij het gericht afschieten van een kotterpijl op een politielinie opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Een kotterpijl is ontworpen om in korte tijd op een hoogte van zo’n 300 meter te komen en om daarna langere tijd een rood signaal af te geven in de lucht. Om dat te bereiken geeft een dergelijke pijl na het afsteken een warmte af tot 3000 graden Celsius. [benadeelde] beschrijft ook dat hij de warmte en vuurdeeltjes van de pijl op zijn gezicht voelde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met name zwaar vuurwerk – na het ontsteken ervan – bij velen fysiek letsel veroorzaakt. De ziekenhuizen worden ieder jaar tijdens en na de jaarwisseling bezocht door velen die vanwege het gebruik van zowel legaal als illegaal vuurwerk ernstig fysiek letsel aan ogen, handen of andere lichaamsdelen hebben opgelopen, daarvoor behandeld moeten worden en in sommige gevallen blijvend ernstig letsel houden. Daarbij gaat het niet alleen om degenen die het vuurwerk zelf hebben afgestoken, maar ook om anderen die worden geraakt door het vuurwerk.
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte, door een kotterpijl gericht af te steken richting [benadeelde] en zijn collega’s, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij hen – en in dit geval specifiek [benadeelde] – zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Het hof acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde] door in zijn richting een kotterpijl af te schieten/vuren. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 23 januari 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [benadeelde] (hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een kotterpijl heeft afgeschoten/afgevuurd richting die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Om het aantal coronabesmettingen naar beneden te brengen, stelt het kabinet eind januari 2021 een avondklok in. Op 23 januari 2021 dient in beginsel heel Nederland vanaf 21.00 uur niet meer de straat op te gaan. Deze maatregel stuit in het land op weerstand, waaronder ook op [plaats] . Na het ingaan van de avondklok heeft zich veel jeugd verzameld op het haventerrein, onder wie ook verdachte. Op enig moment is de teststraat van de GGD, die daar op het haventerrein staat, in brand gestoken. Verdachte wordt niet verweten dat hij betrokkenheid heeft gehad bij deze brandstichting.
Verdachte heeft zich daarentegen wel schuldig gemaakt aan een ander ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft zich namelijk schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een kotterpijl af te schieten in de richting van een groep agenten. Deze pijl ging rakelings langs het gezicht van één van deze agenten. Uit zijn aangifte en zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij volgt dat hij, terwijl hij door zijn beroep gewend is aan het optreden in stressvolle situaties, bang was dat zijn leven daadwerkelijk in gevaar was. Het houdt hem bezig dat zijn gezin bijna zonder vader had kunnen achterblijven. De agent heeft aan dit voorval dan ook psychische klachten overgehouden waarvoor hij is behandeld.
Op de zitting van het hof heeft verdachte beperkt verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Verdachte heeft weliswaar verklaard “medeschuldige” te zijn en meermalen aangegeven te betreuren dat bij verbalisant [benadeelde] dit incident niet in zijn koude kleren is gaan zitten, tegelijkertijd heeft hij om de hete brei heen gedraaid als het gaat om zijn eigen specifieke aandeel op deze avond.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gekeken naar het strafblad van verdachte van 24 april 2025. Daaruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Daarnaast betrekt het hof de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door hem en zijn raadsman naar voren zijn gebracht op de zitting van het hof. Verdachte werkt als ZZP’er op de bouw, is bezig met het verbouwen van zijn eigen woning en verwacht met zijn vrouw binnenkort hun eerste kindje.
Het hof acht – alles overwegende – in wat door de raadsman en verdachte is aangevoerd over de straftoemeting onvoldoende reden om af te wijken van de door de politierechter opgelegde straf. Deze straf is volgens het hof gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte, passend en geboden. Het hof komt zodoende tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 140 uren, bij niet verrichten te vervangen door 70 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,- en bestaat uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof waardeert deze immateriële schade conform de vordering op € 2.500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en zal worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof heeft de omvang op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) naar maatstaven van billijkheid geschat, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding, en meer specifiek de medische stukken, genoegzaam volgt dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks in verband staat tot de hierna bij de benadeelde partij vastgestelde PTSS. Uit de medische stukken volgt immers duidelijk dat de benadeelde partij behandeling heeft ondergaan en afgerond voor de eerder bij hem vastgestelde PTSS. Daarna is de benadeelde partij weer als agent aan het werk gegaan en heeft hij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte wederom PTSS opgelopen. De benadeelde partij heeft daarmee voldoende onderbouwd dat hij door het handelen van verdachte ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Het hof verwerpt dit verweer van de verdediging.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
70 (zeventig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 januari 2021.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 6 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.