ECLI:NL:GHARL:2025:3489

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
21-003009-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van opzetheling van twee kluizen na inbraak in horecagelegenheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzetheling van twee kluizen die bij een inbraak in een horecagelegenheid zijn weggenomen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van één maand. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs is voor de primaire tenlastelegging van diefstal, maar dat er wel voldoende bewijs is voor het subsidiair ten laste gelegde opzetheling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor het overige deel afgewezen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in die vordering. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003009-22
Uitspraak d.d.: 6 juni 2025
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2022 met parketnummer
18-820106-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres] ,
thans blijkens een mededeling van de raadsman uit anderen hoofde gedetineerd in Duitsland.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal vordert de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.171,33, mits het hof het in beslag genomen geldbedrag bij wijze van beslagbeslissing teruggeeft aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel dient de vordering tot schadevergoeding te worden afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J.G.M. Dassen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 14 juli 2022 voor het medeplegen van opzetheling veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.171,33, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde]
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij in of omstreeks de periode van 17 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) kluis (kleur wit) met inhoud (te weten (ongeveer) 4500,- euro en/of een hoeveelheid boekenbonnen) en/of een (kleine) kluis (kleur grijs) met inhoud (te weten een hoeveelheid kleingeld), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 17 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een (grote) kluis (kleur wit) met inhoud (te weten (ongeveer) 4500,- euro en/of een hoeveelheid boekenbonnen) en/of een (kleine) kluis (kleur grijs) met inhoud (te weten een hoeveelheid kleingeld) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan primair het plegen van diefstal in vereniging met braak/verbreking en subsidiair het medeplegen van opzetheling van twee kluizen met inhoud.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat een bewezenverklaring dient te volgen van het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de diefstal van de kluizen. Hij erkent samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de garagebox te zijn gegaan, omdat hij toevallig in de auto met hen meereed. Verdachte verklaart dat hij nog maar net in de garagebox was toen de politie al kwam. Verdachte betwist wetenschap te hebben gehad van de criminele herkomst van de kluizen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte. Verdachte was slechts enkele minuten in de garagebox toen de inval van de politie plaatsvond. Hoewel verdachte een groot vierkant voorwerp van ijzer heeft gezien, verklaart verdachte dat dit ook een ijzeren doos kon zijn. Na binnenkomst in de garagebox ging het licht direct uit en verdachte heeft tijdens zijn korte verblijf in de garagebox geen bijzonderheden gezien, zoals bijvoorbeeld het openslijpen van (één van) de kluizen. Verdachte heeft geen beschikkingsmacht gehad over de kluizen.
Oordeel van het hof
Vrijspraak primaire feit (diefstal)
Het hof is – met de rechtbank, advocaat-generaal en de raadsman – van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij de primair ten laste gelegde diefstal van de kluizen en spreekt hem daarvan vrij.
Opzetheling
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Feiten en omstandigheden
Op 18 maart 2019 krijgt de politie om 17:30 uur een melding van een verdachte situatie. De melder ziet vier à vijf personen een kluis vanuit een busje met ‘ [letters] ’ in het kenteken naar de garagebox [nummer] aan de [adres] in [plaats] tillen en bij de garagebox naar binnen gaan. De politie komt kort daarop ter plaatse bij deze garagebox en ziet medeverdachte [medeverdachte 3] met zijn Ford-bus met het kenteken dat begon met ‘ [letters] ’ pal voor de garagebox staan. De bus stond op ongeveer één tot anderhalve meter van de gevel af. De verbalisanten ruiken een branderige geur, die herkend wordt als de geur die vrijkomt bij het doorslijpen van metalen. De verbalisanten zien dat de deur van de garagebox op een kier staat. Bij het openen van de horizontale kanteldeur van de garagebox door de verbalisanten zien zij een aantal mannen gehurkt voor de opening zitten. Vanuit deze garagebox rennen deze mannen vervolgens met een behoorlijke snelheid weg. Dit blijken uiteindelijk medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en verdachte te zijn en zij worden kort daarna aangehouden door de politie. Medeverdachte [medeverdachte 3] is in de bus blijven zitten en is vervolgens ook aangehouden.
In de garagebox bevinden zich – onder andere – twee kluizen. Deze twee kluizen zijn in de nacht van 17 op 18 maart 2019 weggenomen bij een inbraak in de horecagelegenheid [naam] in [plaats] . In de grote kluis zat de omzet en in deze kluis zou volgens de administratie van [naam] € 5.590,- moeten zitten. In de kleine kluis zaten de fooien, boekenbonnen, vier enveloppen en zes zwarte portemonnees. Naast de twee kluizen bevindt zich contant geld en boekenbonnen in de garagebox. In de nabijheid van de kluizen ligt een slijpmachine/flex en een tas met daarin twee tangen, een zaag, een schroevendraaier en een stanleymes. In de garagebox staat naast de kluis een bak met muntgeld en papiergeld. Voor de kluis lagen een aantal zwarte portemonnees.
Bij de politie erkent verdachte dat medeverdachte [medeverdachte 2] , terwijl verdachte bij hem in de auto zat, werd gebeld en dat ze naar een opslag of garage reden. Ze gingen er met de auto naartoe en medeverdachte [medeverdachte 2] reed. Er zaten nog meer mensen in de auto. Toen de deur van de garage openging, zag hij een vierkant voorwerp op de grond staan. Vervolgens ging de deur dicht. Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart bij de politie dat het klopt dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en verdachte met een auto is gekomen en dat medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] met de bus zijn gekomen. Medeverdachte [medeverdachte 2] is gebeld en is toen naar de garage gegaan, zo verklaart hij bij de politie.
Voorhanden hebben kluizen
Het hof is van oordeel dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de gestolen kluizen voorhanden hebben gehad. Zeer kort voordat de politie hen in de garagebox dan wel vlak voor deze garagebox aantreft, is gezien dat vier à vijf personen een kluis vanuit een bestelbus met ‘ [letters] ’ in het kenteken de garagebox [nummer] in tillen. De politie ziet bij aankomst de bestelbus van medeverdachte [medeverdachte 3] direct voor de garagebox staan. Het kenteken van die bestelbus begint met ‘ [letters] ’. Bij de garagebox worden door de politie geen andere voertuigen gezien. Het hof komt op grond hiervan tot de conclusie dat de gestolen kluizen vanuit de bestelbus van medeverdachte [medeverdachte 3] door verdachte en zijn medeverdachten de garagebox [nummer] in getild zijn.
In deze garagebox worden vervolgens daadwerkelijk twee kluizen aangetroffen die diezelfde nacht zijn weggenomen bij een inbraak. De verbalisanten ruiken buiten de garagebox een brandgeur. In de garagebox wordt rondom de kluizen slijp- en breekgereedschap aangetroffen. Op grond van deze bevindingen stelt het hof vervolgens vast dat de verdachten in de garagebox bezig waren met het openslijpen dan wel openbreken van deze kluizen. Dat zij daarin al gedeeltelijk zijn geslaagd, volgt uit het feit dat naast de kluizen een bak met geld staat en dat er zwarte portemonnees voor de kluis liggen.
Het hof concludeert dat de verdachten feitelijk zeggenschap hadden over deze kluizen en deze voorhanden hebben gehad.
Wetenschap van de criminele herkomst van de kluizen
De verdachten wisten op het moment van voorhanden krijgen van deze kluizen dat deze kluizen van misdrijf afkomstig waren. Het ging om twee afgesloten kluizen die niet aan verdachte of zijn medeverdachten toebehoorden, waarvan zij niet over de sleutel of code beschikten en waarvan zij – gezien de moeite die verdachten hebben gedaan om de kluizen open te krijgen – de verwachting hadden daar waardevolle goederen en/of geld in aan te treffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het op een dergelijke wijze openen van kluizen slechts plaatsvindt wanneer de kluizen op illegale wijze zijn verkregen.
Het hof is, gelet hierop, van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de kluizen van een misdrijf afkomstig waren. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Medeplegen
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachten gezamenlijk in twee voertuigen – een personenauto en een bestelbus – naar de garagebox zijn gereden. Daar hebben zij de kluizen vanuit de bestelbus in de garagebox getild. Vier verdachten zijn de garagebox binnengegaan, hebben de deur grotendeels gesloten en zijn – gelet op het korte tijdsverloop tussen de melding van het tillen van één van de kluizen naar de garagebox en het aantreffen van de kluizen met een deel van de inhoud – vrijwel direct samen gestart met het proberen te openen van de kluizen met gereedschap. Medeverdachte [medeverdachte 3] stond ondertussen met de bestelbus direct voor de opening van de garagebox. Gelet op de plek waar die bus stond stelt het hof vast dat het de taak van medeverdachte [medeverdachte 3] was om de toegang tot de garagebox te blokkeren en om op de uitkijk te staan terwijl de andere verdachten de kluizen probeerden te openen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten om van medeplegen te kunnen spreken.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft geen afdoende alternatieve verklaring gegeven waarom hij zich op dat tijdstip in de garagebox bevond. Het hof gelooft verdachte dan ook niet in zijn verklaring dat hij in het geheel geen betrokkenheid heeft gehad bij de opzetheling van de kluizen en toevallig mee is gegaan naar de garagebox. Zou hij wel toevallig meegereden zijn en hiermee niet te maken hebben gehad, dan verklaart dat nog steeds niet waarom hij zich daadwerkelijk in de (bijna) gesloten garagebox bevond en hij niet op een andere plek is blijven wachten, bijvoorbeeld in de auto.
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij op 18 maart 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, een goed, te weten een grote kluis (kleur wit) met inhoud (te weten ongeveer 4500,- euro en een hoeveelheid boekenbonnen) en een kleine kluis (kleur grijs) met inhoud (te weten een hoeveelheid kleingeld) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling. Dit is een ergerlijk feit dat tot overlast en financiële schade leidt. Door zo te handelen heeft verdachte laten blijken geen respect te hebben voor andermans goederen en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen – schijnbaar – financiële gewin.
Verdachte heeft voor dit feit ook in hoger beroep geen verantwoordelijkheid genomen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gekeken naar het strafblad van verdachte van 24 april 2025, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot straffen voor soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Ook volgt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) veelvuldig van toepassing is.
Het hof houdt bij de strafoplegging verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte heeft in 2022 een ernstig auto-ongeluk gehad, waardoor hij sindsdien niet meer in staat was om te werken. Daarvoor werkte hij als brandwacht. Verdachte heeft een eigen woning en is recent vader geworden van zijn eerste kindje. Op dit moment is verdachte in het kader van een Duitse strafzaak gedetineerd in Duitsland.
Het hof constateert verder dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. Verdachte is op 19 maart 2019 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 14 juli 2022 vonnis gewezen. Op 21 juli 2022 is namens verdachte hoger beroep ingesteld en het arrest is op 6 juni 2025 uitgesproken. De overschrijding van de redelijke termijn is in eerste aanleg bijna twee jaren en in hoger beroep iets minder dan een jaar. Deze overschrijdingen zijn niet aan verdachte toe te rekenen.
Door de raadsman is in hoger beroep verzocht om – mocht het hof tot een bewezenverklaring komen – toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Het hof acht – anders dan de raadsman – toepassing van artikel 9a Sr echter, gelet op de ernst van het feit en het strafblad van verdachte, niet aan de orde. Wat door de raadsman op de zitting naar voren is gebracht over de persoonlijke omstandigheden van verdachte maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Met name gelet op de aard en ernst van het gepleegde feit acht het hof in beginsel de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand passend en geboden. Het hof zal echter de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging door in plaats daarvan een gevangenisstraf op te leggen van drie weken, met aftrek van voorarrest. Verdachte heeft deze straf al in het kader van het voorarrest in deze zaak uitgezeten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.238,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.171,33. De proceskosten heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 175,-. Voor het overige deel van de vordering heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Dit geldt ten aanzien van de gevorderde schadepost van de waarde van de kluis, nu verdachte met zijn medeverdachten de kluis onbruikbaar heeft gemaakt door deze open te slijpen. Hoewel de benadeelde partij deze schadepost niet nader heeft onderbouwd, acht het hof het aannemelijk dat deze schade is geleden en zal het hof de dagwaarde van deze kluis op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) schatten op het gevorderde bedrag van € 2.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de veroorzaakte schade. Het hof zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte(n) deze al heeft/hebben betaald, en andersom. Het hof ziet in wat door verdachte is aangevoerd geen aanleiding om ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid een andere verdeling te hanteren. Feit blijft dat verdachte als medepleger een significant aandeel heeft gehad in de opzetheling en daardoor aansprakelijk is voor de gevolgen hiervan.
De overige gevorderde schadeposten komen vanwege verschillende redenen naar het oordeel van het hof niet voor toewijzing in aanmerking. Het hof licht deze schadeposten als volgt toe.
Ten aanzien van de gevorderde schadeposten van de inbraakschade (€ 566,67) en de gestolen pinautomaat holsters (€ 171,33) is het hof van oordeel dat het verband tussen de door verdachte gepleegde opzetheling en de daaraan voorafgegane diefstal, waardoor deze schade is ontstaan, onvoldoende nauw is, zodat niet gesproken kan worden van rechtstreekse schade door de door verdachte gepleegde opzetheling. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof wijst verder de schadepost af van het gestolen contante geld dat in de kluis lag (€ 4.500,-). Het hof heeft hierbij betrokken dat in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] het weggenomen en het onder deze medeverdachte in beslag genomen geldbedrag zal worden teruggegeven aan de benadeelde partij.
Het hof is verder van oordeel dat de gevorderde proceskosten (€ 175,-) die de benadeelde partij gemaakt zou hebben onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof zal daarom de proceskosten op nihil stellen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 maart 2019.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 6 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.