ECLI:NL:GHARL:2025:3450

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
200.347.151/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbreiding omgangsregeling voor ouder zonder gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling van een moeder met haar twee kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. De kinderen verblijven sinds 2017 in een pleeggezin en gezinshuis, en de moeder had tot 8 februari 2022 alleen het gezag over hen. De rechtbank had eerder de omgangsregeling beperkt tot één keer per maand, maar de moeder wilde deze regeling uitbreiden. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2025 gaven de kinderen aan de moeder meer te willen zien, wat het hof aanleiding gaf om de huidige regeling te heroverwegen. Het hof oordeelde dat de omgangsregeling goed verliep en dat er geen zorgelijke signalen waren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de regie van de omgang bij de gecertificeerde instelling (GI) blijft, met de verplichting om binnen zes maanden de omgangsregeling verder uit te breiden, tenzij er contra-indicaties zijn. De nieuwe regeling houdt in dat de kinderen één keer per maand samen met de moeder zijn, en dat [de minderjarige1] na het vertrek van [de minderjarige2] nog twee uur alleen bij de moeder blijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.151
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 534172)
beschikking van 5 juni 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.R.G. Drenth,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] ,
en
[de gezinshuisouders],
verder te noemen: de gezinshuisouders van [de minderjarige2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 februari 2022, 8 november 2022 en 9 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 9 juli 2024 wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 oktober 2024;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Op 19 mei 2025 heeft de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] , buiten afwezigheid van partijen, met een raadsheer en griffier van het hof gesproken over het verzoek van de moeder
2.3
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige2] heeft bij brief van 15 april 2025 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 mei 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (verder: de vader) zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
De vader heeft de kinderen erkend. Tot 8 februari 2022 was de moeder alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds de tweede helft van 2017 in een pleeggezin respectievelijk gezinshuis. De plekken waar de kinderen verblijven zijn perspectief biedend. Dit betekent dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in principe bij hun pleeg-/ gezinshuisouders kunnen blijven wonen tot zij volwassen zijn.
3.3
Op 19 februari 2018 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende een beperking van de omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De schriftelijke aanwijzing luidt als volgt: "De GI stelt de volgende omgangsregeling vast: één keer per maand één uur begeleide omgang."
De rechtbank heeft in de beschikking van 23 maart 2018 het verzoek van de moeder om deze schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren voor wat betreft [de minderjarige2] afgewezen. Dit hof heeft de beschikking van de rechtbank in de beschikking van 22 januari 2019 bekrachtigd.
3.4
In de beschikking van 4 juni 2020 heeft dit hof de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] gewijzigd en bepaald dat: [de minderjarige1] één keer per maand één uur omgang met de moeder heeft op neutraal terrein onder begeleiding van de pleegouders en een vaste professional en [de minderjarige1] één keer per maand - precies tussen de fysieke omgangsmomenten in - Skypecontact heeft met de moeder.
3.5
De raad heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen.
3.6
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. Daarnaast heeft de moeder zelfstandige verzoeken geformuleerd. De moeder heeft de rechtbank ten aanzien van de omgangsregeling verzocht om te bepalen dat de moeder en de kinderen (in aanvulling op de maandelijkse Skypecontacten met [de minderjarige1] ) één keer per twee weken, althans één keer per drie weken, althans één keer per vier weken een dagdeel contact met elkaar hebben, althans een regeling vast te stellen die de rechtbank juist oordeelt.
3.7
Bij beschikking van 8 februari 2022 heeft de rechtbank:
  • het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd;
  • de GI tot voogd benoemd;
  • als informatieregeling vastgesteld dat de GI de moeder één keer per maand schriftelijk op de hoogte stelt van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de kinderen, met name betreffende hun gezondheid, de gang van zaken op school en hun hobby’s, waarbij de GI steeds een recente foto van de kinderen zal meesturen; en
  • de beslissing van de moeder ten aanzien van de omgangsregeling aangehouden.
3.8
In de beschikking van 8 november 2022 heeft de rechtbank het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling aangehouden met het verzoek aan de GI om de rechtbank schriftelijk te informeren over de stand van zaken betreffende de omgang en met het verzoek aan de moeder om de rechtbank schriftelijk te informeren over:
  • de stand van zaken betreffende de omgang;
  • de vraag of zij haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt;
  • de gewenste voortzetting van de procedure.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter beslist dat de regeling zoals die nu wordt uitgevoerd blijft gelden, namelijk:
  • de moeder ziet [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één keer per maand samen, gedurende twee uur op een neutrale locatie in aanwezigheid van de pleeg-/ gezinshuis ouders;
  • [de minderjarige1] heeft één keer per maand onbegeleide omgang bij de moeder thuis, gedurende twee uur, waarbij [de minderjarige1] wordt gebracht en gehaald door zijn pleegouders of de pleegzorgwerker.
Daarnaast heeft de kinderrechter de regie voor uitbreiding van het contact, met inachtneming van de draagkracht van de kinderen, bij de GI gelegd en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de volgende omgangsregeling vast te stellen:
  • [de minderjarige2] heeft tweemaal per maand omgang bij de moeder thuis voor de duur van twee uur; en
  • [de minderjarige1] heeft elke twee weken een weekend van vrijdagavond tot zondagmiddag omgang bij moeder thuis, dan wel
  • een ruimere omgangsregeling dan vastgelegd in de bestreden beschikking vast te stellen die in het belang van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] is.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is te lezen dat een kind het recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
5.2
In artikel 1:377e lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Invulling omgangsregeling
5.3
Het hof overweegt dat de moeder en de kinderen al lange tijd uitvoering geven aan de huidige omgangsregeling. Deze omgangsregeling verloopt goed en liefdevol. De kinderen genieten tijdens de omgang van elkaar en van de moeder. De kinderen lijken ook geen last te hebben van de omgang met de moeder; er is in ieder niet gebleken van zorgelijke signalen voorafgaand aan of na afloop van de omgangsmomenten. De GI heeft in dit kader tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat er geen concrete zorgen zijn over de kinderen en dat het goed met hen gaat. Daarnaast zeggen beide kinderen dat zij de moeder meer willen zien. [de minderjarige2] wil het liefst een kleine uitbreiding van de omgang, waarbij hij niet vaker naar de moeder wil, maar wel een uurtje langer. [de minderjarige1] heeft bij het hof verteld dat hij de moeder meer wil zien. [de minderjarige1] wil liever een uitbreiding van de omgangsregeling in tijd en niet in frequentie, omdat hij ook druk is met school en met vrienden. Daarom zou [de minderjarige1] de moeder ook het liefst zien in het weekend.
5.4
Het hof is van oordeel dat de hiervoor geschetste omstandigheden ruimte bieden voor een uitbreiding van de huidige omgangsregeling. Zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige1] heeft de wens uitgesproken om de omgang in elkaars aanwezigheid te laten plaatsvinden. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat deze omgang niet bij de moeder thuis kan plaatsvinden. Het hof zal daarom bepalen dat het omgangsmoment van [de minderjarige1] bij de moeder thuis zal worden uitgebreid. Tijdens dit omgangsmoment zal [de minderjarige2] de eerste twee uur aanwezig zijn, waarbij [de minderjarige2] door de gezinshuisouders, een pleegzorgwerker of de voogd naar de moeder wordt gebracht en daar weer wordt opgehaald. Als [de minderjarige2] is opgehaald, blijft [de minderjarige1] nog twee uur alleen bij de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [de minderjarige1] zelfstandig naar de moeder reist en ook weer zelfstandig naar huis gaat. Het hof zal dit in stand laten. Uit het voorgaande volgt dat het hof de moeder niet volgt in haar verzoek om een weekendregeling tussen haar en [de minderjarige1] vast te stellen. Het hof wijst dit in verband naar overweging 5.6.
Regie bij de GI
5.5
Het hof overweegt dat de moeder al in oktober 2021 heeft verzocht om uitbreiding van de omgang met de kinderen. De GI heeft vanaf dit moment steeds verweer gevoerd tegen deze uitbreiding.
In de beschikking van 8 november 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat het door omstandigheden binnen de organisatie van de GI langere tijd niet is gelukt om een jeugdbeschermer aan te wijzen als voogd voor de kinderen. De GI heeft toen toegezegd dat er uiterlijk 8 februari 2023 een plan van aanpak zou worden opgesteld met betrekking tot de omgangsregeling. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat er nog steeds en nog meer onderzoek gedaan moet worden naar de draagkracht van de kinderen en welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is. Op dat moment had de GI nog geen plan van aanpak opgesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2025 heeft de GI verklaard dat nader onderzoek naar de vraag welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is sinds de bestreden beschikking van 9 juli 2024 enige tijd heeft stil gelegen, maar dat de nieuwe voogd sinds oktober 2024, dus na het indienen van het verzoek in hoger beroep, met de moeder in gesprek is gegaan. Er is echter nog steeds geen plan van aanpak opgesteld, zodat de moeder nog steeds niet weet waar zij aan toe is.
5.6
Het hof overweegt op grond van het voorgaande dat de GI bij herhaling tekortschiet in haar taak om het contact tussen de moeder en de kinderen te bevorderen. De GI gaat in haar werkwijze onvoldoende voortvarend te werk. Zo is er inmiddels meer dan twee jaar verstreken sinds de toezegging dat een plan van aanpak voor de invulling van de omgangsregeling zou worden opgesteld. Het hof heeft onder deze omstandigheden begrip voor de onvrede en het gebrek aan vertrouwen van de moeder in de werkwijze van de GI. Het hof sluit ook niet uit dat de GI uitsluitend met de moeder in gesprek is gegaan over de invulling van de omgangsregeling, omdat zij het onderhavige verzoek in hoger beroep heeft ingediend. Dit ondanks de concrete opdracht van de rechtbank aan de GI om uitbreiding van de omgangsregeling te blijven onderzoeken.
Nu de GI evenwel de voogd is van de kinderen, is zij verantwoordelijk voor de invulling van de omgangsregeling. Het hof zal daarom bepalen dat de regie van de omgang bij de GI blijft, met dien verstande dat de omgangsregeling binnen zes maanden verder wordt uitgebreid. Dit kan uitsluitend anders zijn indien sprake is van aantoonbare contra-indicaties aan de zijde van de kinderen.
5.7
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de bestreden beschikking geheel vernietigen en beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 juli 2024 en, opnieuw beschikkende:
stelt de volgende omgangsregeling vast:
  • de moeder ziet [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één keer per maand samen, gedurende twee uur op een neutrale locatie in aanwezigheid van de pleeg-/ gezinshuisouders;
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben één keer per maand op zaterdag onbegeleide omgang bij de moeder thuis, eerst gedurende twee uur samen, waarna [de minderjarige1] na het vertrek van [de minderjarige2] nog twee uur langer bij de moeder blijft;
  • [de minderjarige1] gaat zelfstandig naar de moeder en gaat daarna zelfstandig weer terug naar de pleegouders;
  • [de minderjarige2] wordt door de gezinshuisouders, een pleegzorgwerker of de voogd naar de moeder gebracht en daar weer opgehaald;
verstaat dat de regie van verdere uitbreiding van de omgangsregeling bij de GI ligt, met dien verstande dat de omgangsregeling binnen zes maanden verder wordt uitgebreid. Dit kan uitsluitend anders zijn indien aan de zijde van de kinderen sprake blijkt te zijn van aantoonbare contra-indicaties;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Hermsen, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 5 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.