ECLI:NL:GHARL:2025:342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
200.337.561/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheer-commissaris mr. J. Smit in civiele procedure tegen Staatsloterij B.V.

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.A. Heukers, een wrakingsverzoek ingediend tegen raadsheer-commissaris mr. J. Smit van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het wrakingsverzoek volgde op een mondelinge behandeling op 5 december 2024, waarbij verzoeker niet werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. Raaijmakers, die door een paniekaanval niet op de zitting kon verschijnen. Verzoeker stelde dat de raadsheer-commissaris de zitting niet had aangehouden, wat volgens hem de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht. Het hof heeft het wrakingsverzoek op 21 januari 2025 afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de raadsheer-commissaris. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen, zoals het niet aanhouden van een zitting, geen grond voor wraking kunnen vormen. Verzoeker had ook niet expliciet om aanhouding gevraagd, en de raadsheer-commissaris had geen reden om aan te nemen dat er een aanhoudingsverzoek was gedaan. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen objectieve schijn van vooringenomenheid wekten, en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
zaaknummer gerechtshof 200.337.561/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9670757)
beslissing van 21 januari 2025
op het verzoek van:
[verzoeker],
die woont in [woonplaats] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. S.A. Heukers te Assen,
dat strekt tot wraking van:
mr. J. Smit,
raadsheer-commissaris in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van dit hof is onder zaaknummer 200.337.561/01 een procedure aanhangig tussen verzoeker en Staatsloterij B.V., gevestigd in Rijswijk.
1.2
Op 5 december 2024 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden voor de civiele kamer van dit hof. Aanwezig waren verzoeker in persoon, vergezeld van [naam1] , en namens Staatsloterij B.V., [naam2] , CEO, en [naam3] , bedrijfsjurist, bijgestaan door mrs. J.W. Leedekerken en M.P.R. Ekering. Verzoeker heeft tijdens deze mondelinge behandeling de raadsheer-commissaris mr. J. Smit gewraakt. De raadsheer-commissaris heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.3
Op 17 december 2024 is het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker binnengekomen op de griffie van het hof.
1.4
De raadsheer-commissaris heeft bij e-mail van 19 december 2024 laten weten dat hij niet in de wraking berust en dat hij ter zitting aanwezig zal zijn. De raadsheer-commissaris heeft ter zitting van 10 januari 2025 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 10 januari 2025 behandeld door de wrakingskamer. Verschenen zijn:
  • mr. Heukers namens verzoeker,
  • de raadsheer-commissaris,
  • als toehoorders: [naam3] , mr. Leedekerken en mr. Ekering namens de wederpartij van verzoeker.

2.De beoordeling van het verzoek

De gronden van het wrakingsverzoek
2.1
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat ten aanzien van de raadsheer-commissaris de volgende feiten en omstandigheden bestaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden:
er is in strijd met artikel 6 EVRM gehandeld door de zitting niet aan te houden;
er is ter zitting bezijden de waarheid door de raadsheer-commissaris verklaard dat het hof niet op de hoogte was van de reden van afwezigheid van mr. Raaijmakers;
de wederpartij, Staatsloterij B.V., is gevraagd om haar mening aangaande het wrakingsverzoek.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.2
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder – voor zover hier van belang – recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.3
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet ook objectief gerechtvaardigd zijn.
2.4
Verder is van belang dat procedurele beslissingen als zodanig in beginsel geen grond voor wraking kan vormen: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing of over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dat geldt ook indien het gaat om de motivering van een (tussen)beslissing die de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier acht of wanneer een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. [1]
2.5
Verzoeker heeft de raadsheer-commissaris gewraakt, omdat deze de zaak niet heeft aangehouden en voorbij gegaan is aan het redelijke belang van verzoeker (in deze procedure met verplichte procesvertegenwoordiging) en zijn wens om te worden bijgestaan door een advocaat.
Niet in geschil is dat verzoekers toenmalige advocaat, mr. Raaijmakers, kort voor de zitting telefonisch heeft laten weten dat hij onderweg naar het hof een paniekaanval had gekregen, waardoor hij niet verder kon rijden en niet op de zitting kon komen om verzoeker bij te staan. Het recht op rechtsbijstand en de verplichte procesvertegenwoordiging in hoger beroep in civiele zaken brengen niet mee dat aanwezigheid van een advocaat vereist is voor het door laten gaan van de zitting en evenmin dat een partij zelf niet het woord kan voeren en desgewenst om aanhouding kan vragen. Het enkele feit dat de afwezigheid van mr. Raaijmakers niet heeft geleid tot een aanhouding, geeft als zodanig daarom objectief gezien geen aanleiding om te vrezen dat er sprake is van vooringenomenheid van de behandelend raadsheer.
2.6
Niet is gebleken dat voorafgaande of tijdens de mondelinge behandeling verzocht is om aanhouding van de behandeling van de zaak. Dat er een schriftelijk verzoek voor of ten tijde van de zitting is ingediend, is gesteld noch gebleken. Weliswaar is er een e-mail van mr. Raaijmakers van 5 december 2024, de dag van de zitting, overgelegd, maar dat betreft een e-mail aan verzoeker en de wederpartij, die overigens is verstuurd ná de zitting, te weten in de middag terwijl de zitting in de ochtend was. In die e-mail staat niet dat mr. Raaijmakers een aanhoudingsverzoek heeft gedaan bij het hof. Verzoeker heeft gesteld dat mr. Raaijmakers toen hij vóór de zitting belde, om aanhouding heeft verzocht. De raadsheer-commissaris heeft bij de zitting van de wrakingskamer laten weten dat hij niet bekend was met een aanhoudingsverzoek en dat er niet over aanhouding is gesproken. Ook uit het e-mailbericht van 10 december 2024 van mr. Raaijmakers aan verzoeker blijkt niet dat mr. Raaijmakers een concreet aanhoudingsverzoek heeft gedaan, toen hij het hof belde om te laten weten dat hij niet aanwezig zou zijn. Overigens is, anders dan verzoeker in zijn toelichting op wrakingsgronden 1 en 2 heeft gesteld, namens verzoeker bij de zitting van de wrakingskamer erkend dat mr. Raaijmakers niet expliciet om aanhouding heeft gevraagd. Verzoeker heeft evenmin zelf ter zitting om aanhouding gevraagd. De raadsheer-commissaris kan reeds daarom niet worden verweten dat hij niet op een dergelijk verzoek heeft gereageerd en dat het proces-verbaal geen aanhoudingsverzoek vermeldt. De wrakingskamer ziet daarin dan ook geen aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid.
2.7
Zelfs als er wel een aanhoudingsverzoek voorgelegd zou zijn geweest, is de beslissing om door te gaan met de mondelinge behandeling een procedurele beslissing als hiervoor onder 2.5 bedoeld, die als zodanig geen grond vormt voor toewijzing van de wraking. Omstandigheden waardoor naar objectieve maatstaven gemeten de motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven, ontbreken.
2.8
Namens verzoeker is ter toelichting op zijn wrakingsgronden nog naar voren gebracht dat hij niet begreep wat er gebeurde en waarom de raadsheer-commissaris op de zaak inging en sprak over nadere stukken en de proceskostenveroordeling. Hij had daardoor het gevoel dat hoor en wederhoor niet werden toegepast en dat de raadsheer-commissaris vooringenomen was. Weliswaar had [naam1] , die verzoeker vergezelde op de zitting van 5 december 2024, aangegeven de raadsheer-commissaris te gaan wraken, maar hij is geen partij of advocaat namens een partij in de procedure. Verzoeker had zelf op dat moment de raadsheer-commissaris nog niet gewraakt. Een aanhouding was niet (uitdrukkelijk) verzocht. Onder die omstandigheden kan de wrakingskamer uit het spreken over de nadere stukken en de proceskostenveroordeling door de raadsheer-commissaris als zodanig – objectief bezien – evenmin een aanwijzing afleiden voor vooringenomenheid of de gerechtvaardigde vrees daarvoor.
2.9
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsheer-commissaris bevestigd dat hij, zoals de verzoeker bij wrakingsgrond 3 heeft gesteld, de wederpartij van verzoeker heeft gevraagd om haar reactie op het wrakingsverzoek. Hoewel dit niet noodzakelijk was, levert dat evenwel geen grond op om aan te kunnen nemen dat de vrees van partijdigheid van de raadsheer-commissaris jegens verzoeker objectief gerechtvaardigd was.
2.1
Nu ook overigens de door verzoeker aangevoerde feiten of omstandigheden noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, blijk geven van enige vooringenomenheid of die objectief gezien die schijn wekken, kan het wrakingsverzoek niet slagen. De wrakingskamer zal het hof verzoek daarom afwijzen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mr. Smit af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. Anjewierden, R.F.C. Spek en C. Coster en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 september 2018,