ECLI:NL:GHARL:2025:3415

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
21-004915-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens bedreiging en poging tot moord met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot moord op zijn ex-vrouw. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zes jaren opgelegd, maar het hof heeft deze straf gematigd om de verdachte de mogelijkheid te geven voor behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte heeft zijn ex-vrouw bedreigd en heeft haar met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige psychische en lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid en de aanbevelingen van deskundigen. Daarnaast zijn er maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod ten aanzien van het slachtoffer, om haar veiligheid te waarborgen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor materiële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004915-24
Uitspraak d.d.: 3 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 november 2024 met parketnummer 18-254538-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1959,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd. Tevens heeft de advocaat-generaal oplegging, met dadelijke uitvoerbaarheid, van de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een gebiedsverbod voor haar woon- en werkadressen voor de duur van vijf jaren. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het inbeslaggenomen mes verbeurd wordt verklaard en dat de vordering van de benadeelde partij volledig wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.M. Veld, alsmede van hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde] door
[naam 1] , werkzaam bij Slachtofferhulp, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 november 2024 de verdachte ter zake van de onder
1 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) en 2 primair (poging tot moord) tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Verder is aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheids-beperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht (Sr), opgelegd en is aan verdachte een contactverbod en een gebiedsverbod, op grond van artikel 38v Sr, strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd, deze maatregel is direct uitvoerbaar verklaard. Tot slot heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van het beslag en heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] volledig toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof vernietigt in verband met de leesbaarheid van het arrest ook de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de beslissingen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en aan poging tot moord op zijn ex-vrouw. Verdachte heeft niet kunnen verkroppen dat zijn ex verder wilde met haar leven zonder hem, dat zij daartoe hun relatie had beëindigd en zij op een gegeven moment een vriend had. Nadat verdachte zijn ex-vrouw (aangeefster) eerst telefonisch en door het sturen van een whatsappbericht heeft bedreigd met de dood, heeft hij haar de dag daarna opgewacht bij haar woning. Totaal onverhoeds is aangeefster op straat door verdachte waarmee zij meer dan 40 jaren getrouwd is geweest meermalen met een mes gestoken. Aangeefster heeft daarbij doodsangsten uitgestaan en door haar eigen adequate verzet heeft zij een ernstiger afloop weten te voorkomen.
De verdachte heeft met zijn wraakzuchtige daad geprobeerd aangeefster met voorbedachten rade van het leven te beroven. Verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van aangeefster op ernstige wijze geschonden. Slachtoffers van dergelijk gewelddadig gedrag kunnen daarvan lange tijd negatieve psychische en lichamelijke gevolgen ondervinden. Dat dit ook het geval is bij aangeefster blijkt uit de door haar opgestelde slachtofferverklaring. Hieruit blijkt dat de psychische gevolgen voor aangeefster groot zijn en dat zij hiervoor zal worden behandeld.
Ook voor de kinderen van verdachte en aangeefster, hun verdere familie alsmede de tijdens het steken aanwezige omstanders moet dit een schokkende gebeurtenis zijn geweest.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 17 april 2025, waaruit blijkt dat de inmiddels 65-jarige verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Het hof houdt bij de strafoplegging verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van het hof en blijken uit het Pro Justitia rapport van psychiater [naam 2] van 10 oktober 2024 en het Reclasseringsrapport van 16 oktober 2024.
Uit het rapport van [naam 2] volgt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige en narcistische trekken. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment beïnvloed. In het bijzonder hebben de verminderde copingsvaardigheden ten gevolge van de persoonlijkheidsstoornis er zodanig aan bijgedragen dat verdachte de acute stress van de afwikkeling van de boedelscheiding en de nieuwe relatie van aangeefster onvoldoende kon hanteren, leidend tot klachten passend bij een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag, die zodanig invloed hebben gehad op de emoties, cognities en wilsvrijheid van verdachte dat de psychiater adviseert hem de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De psychiater schat verder het risico op nieuw delictgedrag bij een stabiele situatie als laag in, met dien verstande dat dit risico snel kan oplopen in stressvolle situaties omtrent bijvoorbeeld financiën en huisvesting.
Qua behandeling adviseert de psychiater om tezamen met verdachte een delictanalyse te
maken, als het ware om hem mee te nemen in het verkrijgen van inzicht in het recidiverisico en samenwerking te verkrijgen in het voorkomen van recidive. Voorts acht de psychiater het belangrijk om te werken aan het verbeteren van emotieregulatievaardigheden, waaronder het herkennen van gevoelens van onvrede of spanning. Onderdeel hiervan zal zijn om het reeds gemaakte signaleringsplan te updaten en hiermee te leren werken. Aangezien contextuele factoren ook belangrijk zijn bij het risico op recidive wordt geadviseerd hier nadrukkelijk aandacht aan te besteden, middels onder meer het verbeteren van dagstructuur en sociale steun.
Volgens de psychiater kan de behandeling uitgevoerd worden op een forensisch psychiatrische polikliniek, waarbij alleen in crisissituaties bij oplopende spanning een kortdurende klinische opname geïndiceerd kan zijn. De behandeling kan het beste uitgevoerd worden in het kader van een deels voorwaardelijk strafdeel, omdat het wenselijk is verdachte voor langere duur te volgen en te begeleiden. Verdachte heeft zich ten overstaan van de psychiater bereid verklaard zich aan de voorwaarden te houden en de inschatting van de psychiater is dat verdachte daartoe ook in staat is.
Het hof kan zich met deze conclusie verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat de bewezenverklaarde feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Uit het reclasseringsrapport van 16 oktober 2024 volgt dat de reclassering zich kan vinden in het voornoemde advies. De reclassering adviseert om aan verdachte – indien de strafmaat het toelaat – een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat de detentie hem erg zwaar valt. Het contact met zijn kinderen is inmiddels enigszins hersteld en zijn dochter is onlangs op bezoek geweest, waardoor hij zijn tweede kleinkind ook voor het eerst heeft kunnen zien. Verdachte heeft zich bereid verklaard zich aan de door de reclassering genoemde voorwaarden te zullen houden. Verdachte ziet het belang van een behandeling in en heeft verklaard dat hij gemotiveerd is om hieraan mee te werken.
Het hof is van oordeel dat met name gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde poging tot moord, uit het oogpunt van normhandhaving en preventie in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur op zijn plaats is. Daarbij weegt het hof in strafverzwarende zin mee dat verdachte zijn handelen steeds heeft gebagatelliseerd, daarvoor maar in zeer beperkte mate verantwoordelijkheid heeft genomen en zich ook in voorlopige hechtenis dreigend is blijven opstellen jegens aangeefster. Ook is ter zitting van het hof gebleken dat verdachte zich na het vonnis van de rechtbank waarbij hem een contactverbod is opgelegd dat dadelijk uitvoerbaar was verklaard hieraan niet heeft gehouden en aangeefster vanuit de gevangenis meerdere kaarten en brieven heeft gestuurd.
Hoewel de straf zoals opgelegd door de rechtbank in beginsel passend en geboden is, acht het hof het onwenselijk om verdachte zonder bijzondere voorwaarden af te straffen. Uit het rapport van de psychiater blijkt dat het van groot belang is dat verdachte wordt behandeld en dat de behandeling het beste uitgevoerd kan worden in het kader van een deels voorwaardelijk strafdeel, teneinde de verdachte voor langere duur te volgen en te begeleiden.
De duur van een gevangenisstraf waarbij volgens de wet een deel voorwaardelijk kan worden opgelegd beperkt zich tot maximaal vier jaren. Het hof ziet zich aldus voor een dilemma gesteld. Bij het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren - zoals door de rechtbank is gedaan - is het niet mogelijk om daarvan een deel voorwaardelijk op te leggen.
Gezien het advies van de psychiater zal het hof de opgelegde straf daarom matigen, zodat de geïndiceerde behandeling gekoppeld kan worden aan een voorwaardelijk strafdeel en verdachte voor langere tijd gevolgd en begeleid kan worden. Het hof heeft bij de overweging tot matiging tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, met de leeftijd van verdachte en het feit dat aangeefster in haar schriftelijke slachtofferverklaring van 21 oktober 2024 duidelijk te kennen heeft gegeven dat ze liever heeft dat verdachte een adequate behandeling krijgt, dan dat hij een langdurige gevangenisstraf moet ondergaan.
Alles overziend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
Het hof zal aan het voorwaardelijke deel de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Het hof legt één jaar voorwaardelijk op, omdat het hof een flinke stok achter de deur noodzakelijk acht die voor verdachte voldoende stimulans vormt om de bijzondere voorwaarden na te leven.
Gezien de ernst van de feiten acht het hof een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest zoals bepleit door de raadsvrouw geen recht doen aan de zaak.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Net als de rechtbank, en op de door haar in haar vonnis genoemde gronden, zal het hof het in beslag genomen mes verbeurd verklaren.

Maatregel artikel 38v Sr

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aan verdachte een contactverbod als maatregel in de zin van artikel 38v Sr moet worden opgelegd. Dit verbod zal gelden ten aanzien van aangeefster. Dit verbod moet voorkomen dat verdachte nog contact zal hebben, op welke wijze dan ook, direct of via anderen, met aangeefster. Voor zover de afwikkeling van de echtscheiding contact met aangeefster vergt, dient verdachte dit contact te laten verlopen via een derde.
Daarnaast zal aan verdachte een gebiedsverbod als maatregel in de zin van artikel 38v Sr worden opgelegd inhoudende dat hij zich niet zal ophouden binnen een straal van 100 meter rondom de adressen [adres 1] te [plaats 1] en [adres 2] te [plaats 2] . Het hof zal deze maatregel opleggen voor een periode van vijf jaren, met aftrek van de tijd die het contact- en locatieverbod reeds van kracht is geweest. Voor elke keer dat verdachte één van de voornoemde verboden overtreedt, zal een vervangende hechtenis voor de duur van twee weken worden opgelegd, met een maximum van (in totaal) zes maanden.
Het hof is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen tegenover aangeefster. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ter zitting van het hof heeft erkend dat hij na het vonnis van de rechtbank – waarbij hem een contactverbod was opgelegd dat dadelijk uitvoerbaar was verklaard – brieven en kaarten naar aangeefster heeft gestuurd en hij aldus contact is blijven zoeken met aangeefster. Het hof zal daarom, gelet op artikel 38v lid 4 Sr, de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. De bescherming van de veiligheid van aangeefster rechtvaardigt dat in dit geval wordt afgeweken van het uitgangspunt dat tenuitvoerlegging pas kan beginnen na het onherroepelijk worden van de veroordeling.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 458,73 aan materiële schade De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De vordering is niet door of namens verdachte betwist.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en maatregelen, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissingen met betrekking tot het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
1. zich zal melden bij Reclassering Nederland op het [adres 3] , zolang de reclassering dit nodig acht;
2. zich laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
3. zich inspant voor het vinden en behouden van werk en/of dagbesteding (rekening houdend met zijn beperkingen) met een vaste structuur;
4. de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden en dat hij bij eventuele schulden de hulp van de reclassering aanvaard.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1964 en zich niet zal ophouden binnen een straal van 100 meter rondom de adressen [adres 1] te [plaats 1] en [adres 2] te [plaats 2] ;
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt daarnaast dat de vervangende hechtenis die eventueel al is tenuitvoergelegd, eveneens bij een eventuele tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. keukenartikel (mes, goednummer: 1647381).
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een broek (kleur blauw, goednummer: 1647464), ondergoed (goednummer: 1647465) en een blouse (kleur zwart, goednummer: 1647466).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een GSM (kleur zwart, merk: Samsung, goednummer:1647382), een shirt (kleur blauw, goednummer: 1647391), een computer (merk: HP, goednummer: 1650523) en een GSM (merk: Samsung, goednummer: 1650524).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 458,73 (vierhonderdachtenvijftig euro en drieënzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 458,73 (vierhonderdachtenvijftig euro en drieënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 oktober 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 3 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.