ECLI:NL:GHARL:2025:3375

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
21-000033-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 mei 2020, waarbij de verdachte beschuldigd werd van het slaan van de aangever met een hamer. Tijdens de rechtszittingen is er een gebrek aan overtuigend bewijs vastgesteld. De verklaringen van de aangever en getuige werden als onbetrouwbaar beschouwd, en er was onvoldoende forensisch bewijs om de beschuldigingen te ondersteunen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd ook afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof heeft de zaak niet heropend voor aanvullend onderzoek, gezien de lange tijd die sinds het incident was verstreken en de beperkte gevolgen voor de aangever.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000033-22
Uitspraak d.d.: 2 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 januari 2022 met parketnummer 18-134981-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 november 2024 en 19 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
  • veroordeling van de verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de rechtbank;
  • opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.L.P. Fauser, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 3 januari 2022, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • de verdachte veroordeeld ter zake van de primair tenlastegelegde doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank meerdere bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke veroordeling;
  • het reeds geschorste bevel gevangenhouding opgeheven;
  • De vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.354,94.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2020, in de gemeente [pleegplaats] , ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een hamer, in elk geval met een hard voorwerp, op het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, met die hamer, in elk geval met dat hard voorwerp, in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 mei 2020, in de gemeente [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een hamer, in elk geval met een hard voorwerp, op het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, met die hamer, in elk geval met dat hard voorwerp, in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vrijspraak

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat verbalisanten hebben vastgesteld dat in een garagebox aan het [adres] te [pleegplaats] bloed op de grond en op een onkruidspuit aanwezig was. Ook op de kleding van de verdachte is vers bloed aangetroffen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een hamer heeft gepakt en aangever op zijn hoofd heeft geslagen. Daarnaast heeft getuige [getuige] verklaard dat hij in opdracht van de verdachte de camera’s van het garagebedrijf van de verdachte moest demonteren, waarna de verdachte de camera’s onklaar heeft gemaakt.
Voorts wordt door de advocaat-generaal aangevoerd dat door de forensische opsporing op de wasmachine in een doos een hamer is aangetroffen die positief is getest op de aanwezigheid van bloed, waarbij een slag om de arm moet worden gehouden in verband met aanwezigheid van roest. De aangetroffen hamer zou gelijk zijn aan de omschrijving van de hamer die volgens aangever zou zijn gebruikt door de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde. Daartoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat allereerst de verklaringen van aangever en getuige [getuige] onbetrouwbaar zijn en daarom niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Daarnaast voert zij aan dat het gevonden bloedspoor niet past bij een klap op het hoofd. Het bloedspoor zou wel passen bij een bloedneus van de verdachte en daarmee bevestigen wat door hem is verklaard. Verder is geen nader onderzoek verricht aan de aangetroffen bloedsporen, is een aantal vermeende bloedsporen niet veiliggesteld en is ook niet onderzocht van welke personen het aangetroffen bloed afkomstig is.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 19 mei 2020 in een bedrijfspand aan het [adres] te [pleegplaats] een incident heeft plaatsgevonden waarbij aangever een hoofdwond heeft opgelopen. Aangever en getuige [getuige] hebben verklaard dat de verdachte aangever met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen. Verdachte ontkent dat. Hij heeft verklaard dat aangever seksfoto’s -en filmpjes van zijn – verdachtes – ex-vrouw op diens telefoon had staan. Zijn vrouw zou op de ochtend van het incident bij de politie aangifte hebben gedaan van aangevers chantagepogingen. Verdachte wilde de telefoon van aangever afpakken en die foto’s wissen om te voorkomen dat zijn ex-vrouw in een schandaal te terecht zou komen. Er is toen een worsteling tussen beiden ontstaan, waarbij over en weer is geslagen. Verdachte liep daarbij een bloedneus op. Verdachte heeft geen hoofdwond bij aangever gezien. Het kan echter zijn dat aangever bij de val op de grond met zijn hoofd losliggend gereedschap heeft geraakt. Dat gereedschap heeft hij echter opgeruimd voordat de politie arriveerde. [getuige] was toen niet aanwezig; hij heeft hem in elk geval niet gezien tijdens het incident. Volgens verdachte is alles in scène gezet. Aangever en [getuige] spanden, met enkele anderen, samen om zijn restaurant te bemachtigen.
Het hof ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld, of de wettige bewijsmiddelen leiden tot de overtuiging dat de verdachte aangever met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen.
In de zich in het dossier bevindende stukken ziet het hof een mogelijke aanleiding voor een conflict tussen de verdachte en aangever. Wat er precies is voorgevallen op 19 mei 2020 en hoe de hoofdwond van aangever is ontstaan, is naar het oordeel van het hof echter niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen.
Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
De verklaring van verdachte roept in die zin vragen op dat hij, voordat de politie kort na het incident bij het bedrijfspand arriveerde, handelingen heeft verricht die er op kunnen wijzen dat hij bewijsmateriaal heeft weggemaakt. Zo heeft verdachte een deel van de bloedsporen verwijderd die in de garage aanwezig zijn geweest. Ook heeft hij toen een deel van zijn kleding direct in de aanwezige wasmachine gestopt en gewassen. Wel trof de politie nog mogelijke bloedsporen aan de werkbroek die verdachte droeg, en een hamer met bloedsporen, zij het met een ‘slag om de arm’ omdat volgens de politie door mogelijke roestvorming sprake was van een zogenaamde ‘vals-positief’.
Ook de verklaring van aangever en de verklaringen van [getuige] roepen echter vragen op. Opvallend is dat aangever tegenover de politie niets heeft verklaard over zijn eigen rol in de aanleiding van het incident. Vanwege de foto’s/‘screenshots’ van seksuele handelingen tussen aangever en verdachtes ex-vrouw die zich in het dossier bevinden, staat wel vast dat aangever ten minste niet volledig heeft verklaard over de aanleiding van het incident. Getuige [getuige] heeft weliswaar consistent verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte aangever met een hamer sloeg, maar in het dossier bevinden zich vertalingen van ‘screenshots’ die verdachtes verklaring kunnen ondersteunen dat aangever en [getuige] samenspanden, en hun verklaringen hebben afgestemd.
Forensisch onderzoek had de bewijskracht van de verklaringen van hetzij aangever hetzij verdachte kunnen ondersteunen. Maar dat onderzoek is zeer incompleet. Dit klemt temeer nu het een verdenking betreft van een zwaar geweldsdelict.
Het is zeer opmerkelijk dat de (bloed)sporen op de hamer die mogelijk als wapen zou zijn gebruikt bij een vermeende poging tot doodslag, kennelijk niet nader zijn onderzocht. Daarbij komt dat het dossier ook geen resultaten bevat van biologisch onderzoek naar van wie de overige (bloed)sporen in de werkplaats en op de kleding van verdachte afkomstig zijn.
De zich in het dossier bevindende letselverklaring van de GGD-arts acht het hof mede gelet op hetgeen van de zijde van de verdediging is aangevoerd over de mogelijke oorzaak van het letsel, eveneens ontoereikend. Hierbij slaat het hof in dit verband mede acht op de vastgestelde aard van de verwonding. Er was immers slechts sprake van een wond in de behaarde hoofdhuid van 2 bij 1 cm zonder onderliggend letsel zoals schedelbreuken en/of bloedingen in/rond de hersenen. Ook is niet vastgesteld dat sprake was van een hersenschudding. Mede hierdoor lijkt het scenario dat is geschetst door verdachte niet op voorhand onaannemelijk. De GGD-arts heeft, ondanks deze omstandigheden, slechts één scenario voorgelegd gekregen. Namelijk het scenario waarbij is uitgegaan van de toedracht die aangever heeft geschetst. Weliswaar heeft de GGD-arts kennelijk nog een ander scenario meegewogen, ‘bijvoorbeeld een val op een harde ondergrond’, maar onduidelijk is wie dat scenario heeft aangereikt en waarom dat scenario relevant was.
Het hof is van oordeel dat de letselverklaring weinig bewijskracht heeft.
Het hof concludeert dat nu er aanwijzingen zijn dat aangever en getuige hun verklaringen hebben afgestemd, terwijl deze verklaringen geen steun vinden in forensisch bewijs, bij deze stand van het onderzoek het verwijt dat verdachte wordt gemaakt niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of het onderzoek dient te worden heropend voor het verrichten van nader onderzoek teneinde het politiedossier te complementeren. Gelet op de betrekkelijk geringe gevolgen die het incident voor aangever lijken te hebben gehad en de lange tijd die inmiddels is verstreken sinds het incident heeft plaatsgevonden, acht het hof het niet opportuun om de zaak te heropenen. Het incident heeft vijf jaar geleden plaatsgevonden en dat tijdsverloop zal zoals redelijkerwijs is te verwachten aanzienlijke beperkingen meebrengen voor de mogelijkheden en te verwachten resultaten van aanvullend forensisch onderzoek.
Het hof spreekt de verdachte vrij van het hem tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.304,94, bestaande uit € 604,94 aan materiële schade en € 2.700,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.354,94, bestaande uit € 604,94 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartniet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Dijkman, griffier,
en op 2 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.