ECLI:NL:GHARL:2025:3373

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
21-002966-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis inzake vuurwapenbezit, cocaïne en vernieling door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 9 juli 2024. Het hof bevestigt de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie, het voorhanden hebben van 2,67 gram cocaïne en het vernielen van een oogdouche van de politie. De verdachte heeft verklaard het vuurwapen in 2019 te hebben gekocht uit angst na een beroving. Het hof legt een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast wordt een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de Politie Midden-Nederland. Het hof overweegt dat de verdachte zijn leven een andere wending heeft gegeven en dat hij hard werkt, wat aanleiding geeft om af te wijken van de eerder opgelegde straf. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2025, waarbij het hof ook kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002966-24
Uitspraak d.d.: 2 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 9 juli 2024 met parketnummer 16-244336-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
  • veroordeling van de verdachte ter zake van de aan hem tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 9 juli 2024, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • de verdachte ter zake van de aan hem tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest;
  • de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen tot een bedrag van € 610,58, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de door de rechtbank opgelegde straf en het niet opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre wordt het vonnis dan ook vernietigd.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 2,67 gram cocaïne en het vernielen van een oogdouche van de politie.
Het vuurwapen is – met een patroonmagazijn voorzien van patronen en derhalve vrijwel schietklaar – aangetroffen in het dashboardkastje van de auto van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen in 2019 heeft gekocht. Naar eigen zeggen verkeerde verdachte in grote angst nadat hij in 2019 slachtoffer was geworden van een beroving, waarbij met een vuurwapen is geschoten. Verdachte heeft naar eigen zeggen het wapen sinds 2019 voornamelijk bij zich in de buurt gehouden. Verdachte wilde het vuurwapen niet gebruiken, hooguit laten zien ter afschrikking, aldus verdachte.
Zelfs al zou worden aangenomen dat deze verklaring juist is, dan blijft het alsnog een ernstig feit dat verdachte is overgegaan tot het verkrijgen van een vuurwapen en hij dit vuurwapen vervolgens jarenlang voorhanden heeft gehad in onder meer de openbare ruimte. Dit geldt temeer nu verdachte heeft verklaard dat hij het wapen meenam naar een afspraak om verdovende middelen te kopen.
Daarnaast is bij verdachte een hoeveelheid wikkels bevattende cocaïne aangetroffen. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. Bovendien is algemeen bekend dat de handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving, welke situatie een koper van drugs helpt in stand te houden.
Tot slot heeft verdachte zich na zijn aanhouding zeer vervelend gedragen door een oogdouche te vernielen. Verdachte is doorgegaan met het buigen van de oogdouche, terwijl verbalisanten hem hebben bevolen hiermee te stoppen. Verdachte heeft hiermee respectloos gedrag richting de verbalisanten getoond en door de vernieling inbreuk gemaakt op het eigendom van anderen en hen financiële schade toegebracht.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 17 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke en andersoortige feiten.
In beginsel acht het hof een straf zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, voor onderhavige feiten passend en geboden.
Het hof ziet echter bij hoge uitzondering in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte reden om af te wijken van de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf.
De verdachte heeft zijn leven een andere wending gegeven, waarbij hij hard werkt en zijn gezin en familie wil kunnen onderhouden en ondersteunen. Daarnaast is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verdachte een aanbod heeft gekregen voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte na de onderhavige feiten volgens het uittreksel van de Justitiële Documentatie niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op al het hiervoor overwogene is het hof alles afwegende van oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Het hof wenst de verbeterde leefsituatie van de verdachte niet te ontregelen, maar acht een forse voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst weer een strafbaar feit zal begaan.

Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De Politie Midden-Nederland mag als onderdeel van de nationale politie op zichzelf in staat worden geacht als benadeelde partij om de veroordeling van verdachte tot vergoeding van de schade, te (doen) executeren, zodat het in dat licht niet noodzakelijk is om die reden de invordering van de schadevergoeding uit handen van de benadeelde partij te nemen.
Een ander belangrijk voordeel van de schadevergoedingsmaatregel is gelegen in het feit dat het openbaar ministerie over de bevoegdheid beschikt om in het geval dat noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, te bevelen dat gijzeling zal worden toegepast. De bedreiging die van dit dwangmiddel uitgaat vormt, naar de wetgever in de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 345, nr. 3, pag. 17 e.v.) heeft opgemerkt, een daadwerkelijke stimulans voor de betalingsbereidheid van de veroordeelde, temeer daar de toepassing van de gijzeling de verplichting ingevolge de maatregel tot voldoening van de schadevergoeding aan het slachtoffer niet opheft.
Naar het oordeel van het hof geldt dit voor alle benadeelde partijen, niet alleen voor natuurlijke en kleine rechtspersonen, maar ook voor rechtspersonen en overheidsinstellingen als benadeelde partij.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij Politie Midden- Nederland
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, te weten Politie Midden Nederland, ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 610,58 (zeshonderdtien euro en achtenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2023 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Beveelt de opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.

Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Dijkman, griffier,
en op 2 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.