ECLI:NL:GHARL:2025:3368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
21-005208-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van poging tot doodslag, maar is wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De feiten vonden plaats op 6 augustus 2022, waarbij de verdachte een onbekend gebleven persoon heeft getackeld en vervolgens een andere persoon, die op de grond lag, met een krachtige schop tegen het hoofd heeft geschopt. Het hof heeft de gevolgen voor het slachtoffer, waaronder slaap- en concentratieproblemen, zwaar meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 7 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft echter een hogere straf opgelegd van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft geen bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel verbonden. De verdachte heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt in zijn leven, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005208-22
Uitspraak d.d.: 28 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 30 november 2022 met parketnummer 16-198684-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 16-274452-19 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

Namens de verdachte is tegen het hiervoor vermelde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voordracht aan het hof overgelegd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Plas, advocate te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft het hof gehoord wat de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] , mr. N.M.E. Verpaalen, heeft aangevoerd.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag (het onder 1 primair tenlastegelegde). De rechtbank heeft de verdachte wegens poging tot zware mishandeling (het onder 1 subsidiair tenlastegelegde) en openlijke geweldpleging tegen personen (het onder 2 tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de rechtbank de volgende bijzondere voorwaarden verbonden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, meewerken aan middelencontrole en actief deelnemen aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en geweld’ of een vergelijkbare gedragsinterventie. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en ten behoeve van deze de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de in de strafzaak onder parketnummer 16-274452-19 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt, en tot een andere beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 6 augustus 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet en/of met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 6 augustus 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet en/of met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij, op of omstreeks 6 augustus 2022 te [plaats] , openlijk, te weten, op de [locatie 1] en/of de [locatie 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon of meerdere personen te weten [slachtoffer] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen, door: - een onbekend gebleven persoon te tackelen, waardoor deze persoon is gevallen; en/of - (meermalen) een onbekend gebleven persoon in de buik, althans tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen; en/of - (meermalen) [slachtoffer] te stompen/slaan tegen zijn hoofd en/of; - [slachtoffer] te trappen/schoppen tegen zijn hoofd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde

Standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging
De advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat het de verdachte hiervan zal vrijspreken. Gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen standpunten behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

Bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat bewezenverklaarde feit waarop het blijkens zijn inhoud kennelijk betrekking heeft, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
subsidiairhij opof omstreeks6 augustus 2022 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen(terwijl die [slachtoffer] op de grond lag)met geschoeide voet en/ofmet krachtop/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij,opof omstreeks6 augustus 2022 te [plaats],openlijk, te weten,op de [locatie 1] en/ofde [locatie 2], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegeneen persoon ofmeerdere personen te weten [slachtoffer] en/ofeenof meerdereonbekend gebleven persoon, door:
- een onbekend gebleven persoon te tackelen, waardoor deze persoon is gevallen; en/of-(meermalen)een onbekend gebleven persoonin de buik, althanstegen het lichaam tetrappen en/ofte schoppen; en/of
-(meermalen)[slachtoffer] te stompen/slaantegen zijn hoofd en/of;
- [slachtoffer] tetrappen/schoppen tegen zijn hoofd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen waarvan onvoorwaardelijk deel de periode van voorarrest overschrijdt. Zij heeft in dat verband gewezen op het tijdsverloop en de positieve ontwikkelingen die zich in het leven van de verdachte hebben voorgedaan. De raadsvrouw herkent zich gelet daarop niet in het beeld dat de reclassering in haar advies heeft geschetst en acht oplegging van bijzondere voorwaarden niet nodig.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging tegen personen. In de vroege ochtend van 6 augustus 2022 raakte de verdachte betrokken in een ruzie, waarbij hij een onbekend gebleven persoon heeft getackeld en deze, nadat hij ten val kwam, tegen het lichaam heeft geschopt. Nadat de ruzie zich verplaatste, keerde het geweld zich tegen [slachtoffer] . Deze [slachtoffer] lag op dat moment op zijn buik op de grond en werd omringd door de verdachte en twee anderen. Hij bevond zich aldus in een kwetsbare positie. De verdachte heeft het slachtoffer een schop gegeven tegen het hoofd. Het hof stelt op basis van de beelden vast dat het hierbij ging om een krachtige schop. Dat betrof weliswaar een schop met een geschoeide voet, maar een schoen waarvan de bovenzijde en de neus van stof waren zonder dat sprake was van een neus met een verhard gedeelte. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting in eerste aanleg is overgelegd en die ter terechtzitting in hoger beroep is gehandhaafd blijkt dat het slachtoffer sinds het bewezenverklaarde handelen last heeft van onder meer slaap- en concentratieproblemen en angst- en paniekaanvallen ervaart, hetgeen grote invloed heeft op zijn sociale leven en tot gevolg heeft gehad dat hij moest stoppen met zijn werk als beveiliger. De advocaat van het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep meegedeeld dat het slachtoffer nog steeds last heeft van het geweldsincident en dat hij het niet aankon om bij de terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn. Het gewelddadig handelen van de verdachte heeft aldus grote gevolgen teweeggebracht voor het leven van het slachtoffer. De samenleving schrikt bovendien ook van zulk excessief geweld dat in de openbare ruimte plaats heeft. Dergelijk geweld draagt aldus bij aan gevoelens van angst en onveiligheid. Het betreffen dan ook buitengewoon ernstige feiten.
Daarnaast heeft het hof de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij de strafoplegging betrokken. Het oriëntatiepunt voor openlijke geweldpleging tegen personen met lichamelijk letsel als gevolg is een taakstraf voor de duur van 150 uren. Dat betreft omgerekend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2,5 maanden. Het oriëntatiepunt voor een poging tot zware mishandeling door middel van het schoppen tegen het hoofd is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Het hof heeft ook kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 10 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten eenmaal onherroepelijk is veroordeeld wegens openlijke geweldpleging. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee in de strafoplegging.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 12 mei 2025. De reclassering ziet een indicatie voor interventies, maar beschrijft dat de verdachte een negatieve houding heeft ten aanzien van begeleiding in de vorm van bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden om door toezicht of andere interventies aan gedragsverandering te werken en de beschreven risico’s te verlagen.
De reclassering heeft onder meer gesproken met de casusregisseur die voorafgaand aan de detentie van de verdachte frequent contact met hem had. Deze casusregisseur gaf aan dat de verdachte in zijn woonwijk bekend staat als een zachtaardig en totaal niet agressief persoon. De verdachte kwam in het verleden beïnvloedbaar over, maar zou in de maanden na zijn laatste detentie in mei 2022 een positieve ontwikkeling hebben laten zien in het behoud van zinvolle dagbesteding, het stoppen met softdrugsgebruik en het nemen van afstand van criminaliteit.
Het hof heeft ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft verklaard dat hij een opleiding heeft afgerond, dat hij sinds dit jaar met plezier in de crisisopvang in [provincie] werkt alwaar mensen met een beperking verblijven, de ambitie heeft om in de autohandel te gaan werken en mantelzorger is voor zijn vader die aan schizofrenie lijdt. De verdachte heeft verklaard dat hij geen toegevoegde waarde ziet in begeleiding door de reclassering.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van beide bewezenverklaarde feiten maar in het bijzonder gelet op de aard en ernst van feit 1, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan één die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Het hof is van oordeel dat dit onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarin gedurende een langdurige periode een positieve ontwikkeling valt te zien, acht het hof het niet wenselijk dat strafoplegging erin resulteert dat de verdachte weer gedetineerd raakt. Het hof acht daarom oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, in dit geval passend en geboden. Het hof verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel geen bijzondere voorwaarden, omdat het hierin vanwege het ontbreken van een motivatie aan de zijde van de verdachte enerzijds en zijn actuele persoonlijke omstandigheden anderzijds, onvoldoende meerwaarde ziet.

Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 5 november 2020 met parketnummer 16-274452-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte gedurende de proeftijd nieuwe strafbare feiten heeft begaan, acht het hof tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie geboden. Het hof acht – gelet op de proceshouding van de verdachte in hoger beroep en zijn actuele persoonlijke omstandigheden en de voorzichtig ingezette positieve ontwikkelingen op dat vlak– het aangewezen dat de verdachte in plaats daarvan een taakstraf zal verrichten. Het hof zal daarom op grond van artikel 6:6:29 Sv bepalen dat de ten uitvoer te leggen voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 60 dagen wordt vervangen door een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Inleiding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.879,83, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in een bedrag van € 1.879,83 aan materiële schade en een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk en hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil. De rechtbank heeft de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en de vordering wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunten partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat in hoger beroep op dezelfde wijze op de vordering van de benadeelde partij wordt beslist als eerder door de rechtbank.
De advocaat van de benadeelde partij heeft naar voren gebracht dat zij geen originele bonnen van de kleding kan overleggen, omdat de benadeelde partij hier niet over beschikt en heeft het hof verzocht om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade dient te worden afgewezen, omdat een onderbouwing daarvan ontbreekt. De raadsvrouw heeft het hof voorts verzocht om het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade sterk te matigen.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade stelt het hof vast dat enkel in de vordering tot schadevergoeding is gesteld dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft geleid tot schade aan één of meer kledingstukken van de benadeelde partij. Het is voor het hof op basis van het procesdossier niet herleidbaar dat er aan één of meer kledingstukken van de benadeelde partij schade is ontstaan, om welke kledingstukken dit precies gaat (anders dan de algemene omschrijving van het type kledingstuk) en waaruit de schade bestaat. Het vergt nader onderzoek om over deze punten meer informatie te verkrijgen en dat vormt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt het hof vast dat het bestaan daarvan niet is betwist. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en de bedragen die in vergelijkbare gevallen, waaronder de inmiddels onherroepelijk strafzaak van [medeverdachte] , worden toegekend op € 1.000,- en wijst de immateriële schade in zoverre toe. De vordering van de benadeelde partij zal ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met twee anderen heeft gepleegd. Nu zij allen
onrechtmatig jegens de benadeelde hebben gehandeld, zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele door de benadeelde geleden schade.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij dan ook hoofdelijk toewijzen: in die zin dat indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, ook de ander daardoor zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting. Het hof brengt daarbij in het toegewezen bedrag geen splitsing aan tussen de bewezenverklaarde feiten, nu sprake is geweest van één geweldscomplex waarbij het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen ook onderdeel uitmaakt van het onder 2 bewezenverklaarde handelen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 20 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 augustus 2022.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 5 november 2020 met parketnummer 16-274452-19, te weten een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
60 (zestig) dagenjeugddetentie.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. Baardman, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.G. Remmink, griffier,
en op 28 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.