ECLI:NL:GHARL:2025:3367

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
21-002137-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot oplichting en meermalen in vereniging plegen van gekwalificeerde diefstal met bankhelpdeskfraude als kern

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van poging tot oplichting en meermalen in vereniging plegen van gekwalificeerde diefstal, specifiek in het kader van bankhelpdeskfraude. De feiten vonden plaats tussen 10 maart 2024 en 8 april 2024, waarbij de verdachte samen met anderen zich voordeed als bankmedewerker om slachtoffers te misleiden en hen te bewegen tot het afgeven van bankpassen en geld. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis vernietigd en een nieuwe straf opgelegd van 133 dagen gevangenisstraf, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. De rol van de verdachte in de fraude was cruciaal, maar hij werd ook als intellectueel bescheiden binnen de organisatie gezien. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak om het reclasseringstraject niet te verstoren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 4] is toegewezen, maar de vordering van [benadeelde 3] is afgewezen omdat deze geen vordering had ingediend. De uitspraak benadrukt de ernst van bankhelpdeskfraude en de impact op de slachtoffers, vooral oudere mensen die kwetsbaar zijn voor dergelijke misdrijven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002137-24
Uitspraak d.d.: 28 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 10 mei 2024 met parketnummer 16-122492-24 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
(volgens opgave ter terechtzitting in hoger beroep) wonende te [adres] .

Het hoger beroep

Namens de verdachte is tegen het hiervoor vermelde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voordracht aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.A.W. Dekker, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte wegens medeplegen van een poging tot oplichting (het onder 1 tenlastegelegde) en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd (het onder 2 tenlastegelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden verbonden: meldplicht bij reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, verblijf in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en openheid tonen ten aanzien van sociaal netwerk van vrienden en kennissen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het komt tot een andere strafoplegging, en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 8 april 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een bankpas en/of geld, - zich onder valse naam (te weten [naam] ) voor te doen als een bankmedewerker, en/of (vervolgens) - voornoemde [benadeelde 1] te vertellen dat zijn rekening was geblokkeerd omdat er een vreemde/verdachte afschrijving was gedaan van 480 euro en/of - te vertellen dat hij zou samenwerken met de politie en dat er een medewerker van de bank (te weten [naam] ) langs zou komen om de bankpas op te halen, en/of (vervolgens) - te vertellen dat [benadeelde 1] zijn oude en nieuwe pincode moest inspreken en/of - bij de woning van voornoemde [benadeelde 1] langs te gaan en/of zich voor te doen als medewerker van de bank en/of daar om afgifte van de bankpas te vragen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 maart 2024 tot en met 8 april 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, - een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 850 euro, althans enig geldbedrag, althans enig goed, toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), - een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 480 euro, althans enig geldbedrag, althans enig goed, toebehorende aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of - een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 1.000 euro, althans enig geldbedrag, althans enig goed, toebehorende aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel door zonder toestemming gebruik te maken van de betreffende bankpas(sen) en/of de (bij de bankpas(sen) behorende) pincode(s) en/of daarmee geld te pinnen, in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat bewezenverklaarde feit waarop het blijkens zijn inhoud kennelijk betrekking heeft, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij opof omstreeks8 april 2024 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en/ofzijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zichen/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/ofeen valse hoedanigheiden/of door listige kunstgrepenen/ofdoor een samenweefsel van verdichtsels,[benadeelde 1] te bewegen tot de afgifte van enig goed,het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,te weten een bankpasen/of geld,
- zich onder valse naam (te weten [naam] ) voor te doen als een bankmedewerker,en/of(vervolgens)
- voornoemde [benadeelde 1] te vertellen dat zijn rekening was geblokkeerd omdat er een vreemde/verdachte afschrijving was gedaan van 480 euro en/of
- te vertellen dat hij zou samenwerken met de politie en dat er een medewerker van de bank (te weten [naam] ) langs zou komen om de bankpas op te halen,en/of(vervolgens)
- te vertellen dat [benadeelde 1] zijn oude en nieuwe pincode moest inspreken en/of
- bij de woning van voornoemde [benadeelde 1] langs te gaan en/ofzich voor te doen als medewerker van de bank en/ofdaar om afgifte van de bankpas te vragen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hijop een of meer tijdstippeninof omstreeksde periode van 10 maart 2024 tot en met 8 april 2024 te [plaats]en/of [plaats]en/of[plaats], althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een geldbedrag van in totaal(ongeveer)850 euro, althans enig geldbedrag, althans enig goed,toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- een geldbedrag van in totaal(ongeveer)480 euro, althans enig geldbedrag, althans enig goed,toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)en/of
- een geldbedrag van in totaal(ongeveer)1.000 euro, althans enig geldbedrag, althans enig goed,toebehorende aan [benadeelde 4], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), toebehoorde(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/ofzijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren)onderzijn/haar/hun bereikheeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel door zonder toestemming gebruik te maken van de betreffende bankpas(sen)en/ofde(bij de bankpas(sen)behorende)pincode(s)en/ofdaarmee geld te pinnen, in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van poging tot oplichting.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met algemene en bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd om de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 4] toe te wijzen conform de beslissing hierop in het vonnis met de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente. De door de politierechter ten behoeve van [benadeelde 3] opgelegde schadevergoedingsmaatregel dient niet te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht om aan de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overschrijdt. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat oplegging van dezelfde straf als de rechtbank heeft opgelegd ertoe zal leiden dat de verdachte zijn woning, werk en de inmiddels in gang gezette begeleiding op het gebied van cognitieve vaardigheden en schuldenbeheersing verliest.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot oplichting en het meermalen in vereniging plegen van gekwalificeerde diefstal. Er is sprake van zogeheten ‘bankhelpdeskfraude’. Dit soort fraude is bewust gericht op oudere mensen die in mindere mate vertrouwd zijn met internetbankieren en relatief veel vertrouwen hebben in bancaire instanties en daarom geneigd zijn hun vertrouwen te schenken aan mensen die zich presenteren als bankmedewerkers en hun hulp aanbieden ter voorkoming van gefingeerde dreigende frauduleuze afboekingen van hun rekeningen. Op hun verhoogde kwetsbaarheid wordt bewust ingespeeld om die vervolgens geraffineerd uit te buiten. De slachtoffers blijven niet alleen achter met financiële schade, maar ook met een gevoel van schaamte en een ernstig aangetast vertrouwen. Een beschadigd vertrouwen dat hen in hun verdere leven nog meer beperkt om noodzakelijke betalingstransacties te doen. Dat de verdachte met oudere slachtoffers van doen had (en maakte) heeft hij met eigen ogen gezien. De verdachte en zijn onbekend gebleven mededader(s) hebben zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven en uitsluitend gehandeld uit eigen financieel gewin. Er is sprake van ernstige strafbare feiten.
Het hof heeft ook gelet op de rol die de verdachte binnen het grotere geheel van bankhelpdeskfraude heeft gespeeld. Afgezien van een voorval waarbij de verdachte aan de deur van een slachtoffer is gekomen om een bankpas op te halen waarbij hij zich heeft voorgedaan als (behulpzame) bankmedewerker, heeft de verdachte driemaal gepind met bankpassen waarvan de afgifte op dezelfde wijze tot stand kwam, ter hoogte van ruim € 2.330,00 euro Hiervoor kreeg de verdachte naar eigen zeggen een vergoeding van 20%. Dit pinnen vond plaats op drie verschillende tijdstippen in een periode die ongeveer één maand duurde. De rol van de verdachte is aldus enerzijds cruciaal voor zijn opdrachtgevers om de beschikkingsmacht over het vermogen van de slachtoffers om te zetten in contante geldbedragen, maar intellectueel bescheiden in de gehele fraude-organisatie.
Daarnaast heeft het hof de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij de strafoplegging betrokken. Het oriëntatiepunt voor fraude waarbij sprake is van een benadelingsbedrag tot € 10.000,00, betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één tot acht weken dan wel een onvoorwaardelijke taakstraf.
Het hof heeft ook kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 10 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens vermogensdelicten. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee in de strafoplegging.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 8 mei 2025. De reclassering heeft hierin beschreven dat de verdachte sinds 21 juni 2024 onder schorsings-toezicht staat, waarbij hij recent is gestart met het volgen van een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, dat hij sinds kort woonachtig is bij een woon-voorziening van [instelling] en dat hij door het [buurtteam] wordt geholpen met zijn financiën. Door de reclassering wordt erop gewezen dat enkele bijzondere voorwaarden pas recent zijn aangevangen door de aanwezigheid van wachtlijsten. De reclassering acht voortzetting van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk ter bevordering van de stabilisatie van de verdachte.
Het hof heeft ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Naast de persoonlijke omstandigheden, zoals die naar voren komen uit het hiervoor vermelde reclasseringsrapport, heeft de verdachte verklaard dat alles wat hij de afgelopen 1,5 jaar aan het opbouwen was kwijtraakte door zijn detentie en dat hij sinds zijn schorsing een andere weg is ingeslagen. De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij bijna geen contact meer heeft met mensen in het criminele circuit en dat het niet beschikken over een woon- of verblijfplaats maakt dat hij sneller met hen in aanraking zal komen. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij sinds twee maanden werkzaam is in een nachtwinkel.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan één die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. Het hof acht het evenwel niet wenselijk en niet opportuun. dat de op te leggen straf erin resulteert dat de verdachte weer gedetineerd raakt en het ingezette reclasseringstraject vertraging zal oplopen. Het hof heeft er daarbij ook rekening mee gehouden dat de verdachte het bewezenverklaarde handelen heeft bekend en dat hij ter terechtzitting in hoger beroep de oprechte indruk heeft gewekt dat hij doordrongen is van de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten en een voorzichtig begin van motivatie heeft getoond om zijn leven een positieve wending te geven.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 133 dagen, met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende, tevens door de reclassering geadviseerde, bijzondere voorwaarden:
 Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling bij Reclassering Leger des Heils op het adres [adres] .
 Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
 Veroordeelde neemt actiefdeel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
 Veroordeelde verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
 Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van nuttige en controleerbare dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
 Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuidhulpverlening in het kader van de Wet Schuidsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in financiën en schulden.
 Veroordeelde toont openheid ten aanzien van zijn sociaal netwerk van vrienden/kennissen/contacten.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt de strafoplegging mede in dienst gesteld van het in de toekomst voorkomen van strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Inleiding
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.171,52 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering valt uiteen in een bedrag van € 1.001,52 aan pinopnames en een bedrag van
€ 1.1170,00 aan met de installatie van bewakingscamera’s gepaard gaande kosten.
De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.586,52 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overig gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsman van de verdachte heeft de vordering niet betwist.
Oordeel van het hof
Het hof zal de gevorderde schade aan pinopnames ter hoogte van € 1.001,52 euro toewijzen, nu deze schade door de raadsman van de verdachte niet is betwist en bewezenverklaard is
dat de verdachte en/of zijn mededader(s) dit (totaal)bedrag hebben gepind met de bankpas van de benadeelde partij. Ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde schade zal het hof de vordering afwijzen. Hoewel het hof het begrijpelijk acht dat het bewezenverklaarde handelen voor de benadeelde partij gevoelens van onveiligheid heeft teweeggebracht, is het van oordeel dat de schade die is gevorderd wegens de met de installatie van bewakingscamera’s gepaard gaande kosten in een onvoldoende rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde door de verdachte om te kunnen worden toegewezen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2024, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de overwegend in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met (een) andere(n), onbekend gebleven mededader(s), heeft gepleegd. Nu zij allen onrechtmatig jegens de benadeelde hebben gehandeld, zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele door de benadeelde geleden schade. Dat – op dit moment – (nog) niet bekend is wie deze mededaders zijn, doet aan de hoofdelijkheid niet af.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij dan ook hoofdelijk toewijzen: in die zin dat indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, ook de ander daardoor zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 4] is toegebracht tot een bedrag van € 1.001,52. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van € 1.001,52, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 20 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Inleiding
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 750,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsman van de verdachte heeft de vordering niet betwist.
Oordeel van het hof
Het hof zal vordering toewijzen, nu deze door de raadsman van de verdachte niet is betwist en bewezenverklaard is dat de verdachte en/of zijn mededader(s) dit (totaal)bedrag hebben gepind met de bankpas van de benadeelde partij.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2024, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met (een) andere(n), onbekend gebleven mededader(s), heeft gepleegd. Nu zij allen onrechtmatig jegens de benadeelde hebben gehandeld, zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele door de benadeelde geleden schade. Dat – op dit moment – (nog) niet bekend is wie deze mededaders zijn, doet aan de hoofdelijkheid niet af.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij dan ook hoofdelijk toewijzen: in die zin dat indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, ook de ander daardoor zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 750,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 15 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

Beslissing ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde 3]

Het slachtoffer [benadeelde 3] heeft geen vordering tot schadevergoeding ingediend. De politierechter heeft ten behoeve van hem de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 480,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot [benadeelde 3] de schadevergoedingsmaatregel niet dient te worden opgelegd. De raadsman van de verdachte heeft, indien het hof beslist dat vermelde bedrag bij de verdachte dient te worden weggenomen zonder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voorgesteld om aan de verdachte een geldboete op te leggen ter hoogte van hetzelfde bedrag.
Het hof stelt vast dat het slachtoffer [benadeelde 3] geen vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, ondanks dat hij hiertoe in de gelegenheid is gesteld. Het hof beschikt niet over informatie over mogelijke schadeloosstelling van dit slachtoffer door zijn bank als gevolg waarvan niet kan worden uitgesloten dat de toegebrachte schade, niet dan wel tot een lager bedrag, te zijnen laste is gebleven. Derhalve ziet het hof geen noodzaak om de schadevergoedingsmaatregel ambtshalve op te leggen.
Voor oplegging van een geldboete ziet het hof gelet op de bestraffende aard daarvan in dit verband geen plaats.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
133 (honderddrieëndertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd:
 Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling bij Reclassering Leger des Heils op het adres [adres] .
 Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
 Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
 Veroordeelde verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
 Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van nuttige en controleerbare dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
 Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in financiën en schulden.
 Veroordeelde toont openheid ten aanzien van zijn sociaal netwerk van vrienden/kennissen/contacten.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat geschorst is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.001,52 (duizend één euro en tweeënvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.001,52 (duizend één euro en tweeënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 maart 2024.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 april 2024.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. C.A. Baardman en mr. L.G.J.M. van Ekert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.G. Remmink, griffier,
en op 28 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.