ECLI:NL:GHARL:2025:3365

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
21-001941-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van rijden onder invloed van lachgas en veroordeling voor het rijden door een fietstunnel met beperkte zichtbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden onder invloed van lachgas en voor het rijden door een fietstunnel, wat in strijd is met de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het rijden onder invloed van lachgas, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij onder invloed van deze stof de auto bestuurde. De verdachte had verklaard dat hij geen lachgas had gebruikt en het hof kon niet met de vereiste mate van waarschijnlijkheid vaststellen dat hij dat wel had gedaan.

Echter, het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor het rijden door de fietstunnel, waar hij niet mocht komen met een auto. De omstandigheden waren zodanig dat het zicht belemmerd was en de verdachte zich bewust was van het risico dat hij nam. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een geldboete van € 250,00 opgelegd, evenals een rijontzegging van twee maanden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om zich aan de verkeersregels te houden, vooral in situaties waar kwetsbare verkeersdeelnemers in gevaar kunnen komen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001941-24
Uitspraak d.d.: 28 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 26 april 2024 met parketnummer 96-004349-22 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

Namens de verdachte is tegen het hiervoor vermelde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Hoesenie, advocate te Rotterdam, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (het onder 1 tenlastegelegde) veroordeeld tot een geldboete van € 600,00, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast is de verdachte wegens overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (het onder 2 tenlastegelegde) veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt, en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2021 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [adres] , - niet de rijbaan heeft gebruikt, maar de [tunnel] inreed, zijnde een zone bestemd uitsluitend voor fietsers/snorfietsers/voetgangers, terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt en/of verhinderd, en/of; - (vervolgens) op de [adres] met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur reed, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, waarbij hij, de verdachte, geen richtingaanwijzers heeft gebruikt, en/of; - (vervolgens) op een groenstrook heeft gestuurd en/of gemanoeuvreerd, althans gereden om de [adres] op te draaien, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.hij op of omstreeks 29 december 2021 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lachgas, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. Daartoe heeft hij naar voren gebracht dat de verbalisanten hebben gerelateerd dat de verdachte warrig praatte, dat er in de kleding van de verdachte ballonnen werden aangetroffen, dat er een koude lachgastank werd aangetroffen in de auto, dat de verdachte heeft verklaard dat hij weleens lachgas gebruikt en dat zijn passagier heeft verklaard dat zij nooit lachgas gebruikt. Volgens de advocaat-generaal moet de lachgastank zijn opengedraaid ten behoeve van het gebruik door de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Naar het oordeel van het hof kan, anders dan door de advocaat-generaal aangevoerd, op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting niet met de vereiste mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat de verdachte lachgas uit de tank die zich bij de passagiersstoel bevond heeft gebruikt en aldus onder invloed daarvan de auto heeft bestuurd. In het bijzonder kan niet worden uitgesloten dat de lachgastank voorafgaand aan de staandehouding van de verdachte is opengedraaid, zonder dat daarbij door de verdachte lachgas uit die tank is geïnhaleerd. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij van het onder 2 tenlastegelegde.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. Volgens de advocaat-generaal kon het handelen van de verdachte, hierop neerkomend het onder een fietstunnel doorrijden alwaar de verdachte niets te zoeken en geen goed zicht had, terwijl hij naar de inschatting van de verbalisanten nadien met een te hoge snelheid reed, gevaar veroorzaken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit.
Daartoe heeft zij in de kern aangevoerd dat weliswaar vaststaat dat de verdachte met zijn voertuig door een fietstunnel is gereden, maar dat dit gedrag geen (potentieel) gevaar of hinder heeft opgeleverd in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat de tunnel een korte, rechte doorgang betrof, het zicht goed was en er geen overig verkeer was op het moment van passeren.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte is op een decemberavond omstreeks 20.33 uur vanuit de [adres] in [plaats] met zijn personenauto door een fietstunnel gereden, welke uitsluitend bestemd is voor (snor)fietsers en voetgangers. Door verbalisanten is gerelateerd dat vanaf de [adres] niet valt te zien wat er aan de andere kant van de fietstunnel gebeurt. Uit Google Maps blijkt dat het fietspad aan die andere kant van de tunnel scherp afbuigt naar rechts. De verbalisanten omschrijven het verkeersbeeld in de tunnel als ‘vaak druk’. Op het moment dat de verdachte door de fietstunnel reed was het donker en miezerde het. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bewust de keuze heeft gemaakt om het fietspad op te rijden en dat hij wist dat hij iets fouts deed.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat de verdachte bewust reed op een, naar het hof aanneemt, onoverzichtelijke plek die niet voor een auto, maar voor kwetsbare verkeersdeelnemers, bestemd en ingericht is. Dergelijke verkeersdeelnemers zijn niet bedacht op de aanwezigheid van een auto aldaar en voor de verdachte kon de mogelijke aanwezigheid van (snor)fietsers en voetgangs op het moment dat hij de tunnel inreed niet kenbaar zijn. De beschreven weersomstandigheden werken daarbij in hun algemeenheid bovendien zichtbelemmerend.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich dusdanig heeft gedragen dat gevaar op de weg kon worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg kon worden gehinderd. Het hof acht het tenlastegelegde daarom op de hieronder vermelde wijze wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte van het meer of anders tenlastegelegde vrij.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks29 december 2021 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [adres] ,-niet de rijbaan heeft gebruikt, maar de [tunnel] inreed, zijnde een zone bestemd uitsluitend voor fietsers/snorfietsers/voetgangers, terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd en beperkt was, en/of; - (vervolgens) op de [adres] met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur reed, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, waarbij hij, de verdachte, geen richtingaanwijzers heeft gebruikt, en/of; - (vervolgens) op een groenstrook heeft gestuurd en/of gemanoeuvreerd, althans gereden om de [adres] op te draaien,door welke gedraging(en)van verdachte gevaar op die wegwerd veroorzaakt, althanskon worden veroorzaakt,en/of het verkeer op die wegwerd gehinderd, althanskon worden gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de politierechter opgelegde straf de ernst van het bewezenverklaarde ruimschoots overstijgt en heeft het hof, indien het hof tot een strafoplegging mocht komen, verzocht om de door de politierechter opgelegde straf te matigen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Uit baldadigheid en stoerdoenerij voor zijn passagier is de verdachte door een fietstunnel gereden, een plek waar hij als autobestuurder niets te zoeken had. Hierdoor kon gevaar of hinder ontstaan voor de verkeersdeelnemers voor wie de fietstunnel uitsluitend bedoeld is. Het betreft hinderlijk gedrag, dat voor hen vervelende gevolgen had kunnen hebben. Het bewezenverklaarde feit dateert inmiddels van ongeveer 3,5 jaar geleden.
Het hof heeft ook kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 10 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten, zodat het hof verdachtes documentatie niet ten nadele van hem meeweegt in de strafoplegging.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft verklaard dat hij nog steeds werkzaam is als keukenmedewerker, dat hij hiermee een inkomen heeft en het beschikken over een rijbewijs voor dit werk niet noodzakelijk is. De verdachte heeft aangegeven dat hij geen schulden heeft en een geldboete kan voldoen.
Al het voorgaande afwegende, acht het hof oplegging van een geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. C.A. Baardman en mr. L.G.J.M. van Ekert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.G. Remmink, griffier,
en op 28 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.