In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 15 april 2024 vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 158.364,44 en hem verplicht tot betaling aan de Staat van dit bedrag. Het hof bevestigt dit vonnis, maar voegt aanvullende gronden toe aan de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte had in hoger beroep aangevoerd dat hij slechts als katvanger had opgetreden en dat er geen bewijs was dat hij eigenaar was van bepaalde horloges. Het hof oordeelt echter dat de verdachte op basis van zijn eigen verklaringen en de beschikbare bewijsstukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slechts als katvanger heeft gefunctioneerd. Het hof concludeert dat de verdachte de horloges daadwerkelijk heeft aangeschaft en dat de rechtbank terecht het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld. Het hof verwerpt alle verweren van de verdediging en bevestigt het vonnis van de rechtbank, zonder rekening te houden met de draagkracht van de verdachte, aangezien hier geen gemotiveerd verzoek voor is gedaan.