ECLI:NL:GHARL:2025:3347

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
21-001813-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen, veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar is veroordeeld voor medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof oordeelt dat de verdachte, door een deel van zijn loods ter beschikking te stellen aan huurders zonder hun activiteiten te controleren, voorwaardelijk opzet heeft gehad op de illegale praktijken die daar plaatsvonden. De verdachte kreeg een taakstraf van honderd uren, waarvan vijftig uren voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij, een energiebedrijf, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 4.780,92. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001813-24
Uitspraak d.d.: 28 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 april 2024 met parketnummer 18-166206-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde feiten en veroordeling van verdachte ter zake van de subsidiair ten laste gelegde feiten tot een taakstraf van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis, waarvan vijftig uren, te vervangen door vijfentwintig dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij [energiebedrijf] niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 11 april 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte vrijgesproken ter zake van de primair ten laste gelegde feiten en hem ter zake van de subsidiair ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een (enigszins) andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3315 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020 te [plaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3315 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020 te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [energiebedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2. subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020, te [plaats] , een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [energiebedrijf] , in elk geval aan een ander dan aan die onbekend gebleven persoon/personen en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die onbekend gebleven persoon/personen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020 te [plaats] , meermalen, althans eenmaal, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen de woning/loods gelegen aan de [adres 2] voor die diefstal ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1 primair en feit 2 primair

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen ten aanzien van de primair ten laste gelegde feiten en dat de subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte heeft de handelswijze van zijn huurders op geen enkele wijze gecontroleerd en hiermee een groot risico genomen. Er waren aanwijzingen om te vermoeden dat sprake was van illegale praktijken, waardoor sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte dient te worden veroordeeld wegens medeplichtigheid aan hennepteelt door een deel van de loods ter beschikking te stellen. Verder dient verdachte te worden veroordeeld wegens medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is van opzet op de ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft een deel van zijn loods verhuurd aan een derde voor, naar zijn weten, de opslag van oldtimers. De verdachte is goedgelovig geweest en door professionele criminelen bewust uitgekozen om misbruik van te maken.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat – zoals ook uit de hiernavolgende bewijsmiddelen volgt – verdachte , als huurder van het perceel, een deel van zijn loods ter beschikking heeft gesteld voor hennepteelt en dat ten behoeve van die hennepteelt de stroom illegaal is afgenomen, terwijl verdachte daar opzettelijk gelegenheid toe heeft verschaft. Uit het dossier zijn echter geen aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte op enig andere wijze nauw en bewust heeft samengewerkt, dan wel betrokken is geweest bij het inrichten van de hennepkwekerij of het onderhoud en de verzorging daarvan, en bij de diefstal van elektriciteit. Evenals de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de door verdachte geleverde bijdrage onvoldoende is om te concluderen dat verdachte medepleger is van het telen van hennep en van diefstal van elektriciteit. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van de medeplichtigheid van verdachte stelt het hof voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Derhalve dient het hof de vraag te beantwoorden of bij verdachte minst genomen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Hiertoe moet vastgesteld worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in het door hem verhuurde deel van de loods hennepplanten werden geteeld en dat elektriciteit werd gestolen.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 april 2020 is een grote professionele hennepkwekerij aangetroffen in een loods die verdachte huurde van de gemeente. Verdachte woonde en werkte ten tijde van het ten laste gelegde in een deel van diezelfde loods. Verdachte is ingegaan op het voorstel van meerdere onbekend gebleven personen, die hijzelf ook niet kende, om een deel van zijn loods te huren, terwijl het door deze personen opgestelde huurcontract op vele vlakken incompleet was en was voorzien van een kopie van een paspoort van een persoon die zelf verklaart niet betrokken te zijn geweest bij de huurovereenkomst. Verdachte ging akkoord met contante betaling van de huur en heeft de huurder(s) toegestaan om krachtstroom ten behoeve van het gehuurde aan te leggen.
Als uitgangspunt geldt dat de bewoner van een perceel bekend pleegt te zijn met de op dat perceel plaatsvindende activiteiten, in het onderhavige geval de teelt van hennep en diefstal van stroom. Onder omstandigheden kan dit anders zijn, maar dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof in dit geval niet voor.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde meerdere appartementen en panden verhuurde en daarbij gebruik maakte van een professionele bemiddelaar, te weten [naam] . Bij de verhuur van het gedeelte van de loods waar de hennepkwekerij is aangetroffen heeft verdachte voor het eerst geen gebruik gemaakt van de bemiddeling van [naam] . Gelet op de ervaring die verdachte heeft als verhuurder en de meerdere huurcontracten die hij moet hebben getekend, is het opmerkelijk dat verdachte in dit geval akkoord is gegaan met contante betaling van de huur en een door de huurder(s) zelf opgestelde niet professionele huurovereenkomst, waarin veel gegevens (zoals de contactgegevens van de huurders) ontbreken en welke huurovereenkomst op naam is gesteld van een persoon die zelf verklaart niet bij de huurovereenkomst betrokken te zijn. Over het sluiten van dit (onder)huurcontract heeft verdachte ook geen contact gehad met de gemeente, wat op basis van zijn eigen huurcontract met de gemeente wel had gemoeten. De ingang van het deel van de loods waar de hennepkwekerij is aangetroffen was aan het zicht onttrokken.
Daarnaast blijkt dat door de huurder(s) – met toestemming van verdachte – in de loods krachtstroom is aangelegd naar het deel van de loods waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Verdachte heeft hiertoe de sleutel van de meterkast aan de huurder(s) gegeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat een hennepkwekerij of andere illegale drugsgerelateerde feiten veel elektriciteit verbruiken en dat voor dergelijke activiteiten grote ruimten nodig zijn, die aan het zicht van anderen worden onttrokken. Zeker nu de loods enkel voor de opslag van auto’s gehuurd zou zijn, had verdachte meer vragen moeten stellen over de noodzaak van het aanleggen van krachtstroom. Ook zijn er geen nadere afspraken gemaakt over de betaling van deze stroom, terwijl de huurprijs volgens verdachte inclusief de afname van elektriciteit was. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de aanleg van de krachtstroom niet heeft gecontroleerd.
Het hof is op grond van voormelde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – van oordeel dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat in het verhuurde deel van de loods illegale activiteiten zouden plaatsvinden, zoals het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans, door op deze wijze te handelen, zoals door het handelen van zijn huurder(s) op geen enkele wijze te verifiëren en te controleren, welbewust aanvaard. Het hof acht het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan – kort gezegd hennepteelt en diefstal van stroom – steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 29 april 2020, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022199130 d.d. 1 augustus 2022, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 28 april 2020 zijn wij gegaan naar de [adres 2] . De heer [verdachte] gaf aan dat de
panden van hem waren en dat hij de loods verhuurde aan iemand anders. In de afgetimmerde ruimte troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij. Met een sleutelbos, zijnde eigendom van [verdachte] en door [verdachte] afgegeven, hebben we de toegangsdeur geopend.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2020, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 28 april 2020 waren wij in perceel [adres 2] . Er werden meerdere ruimtes aangetroffen waar hennepplanten en hennep gerelateerde goederen stonden. Ruimte A: 624 hennepplanten (tussen de 40 en 50 centimeter hoog). Ruimte B: 796 hennepplanten. Ruimte C: 13 ‘moeder’ hennepplanten (tussen de 40 en 50 centimeter hoog). Ruimte E: 522 hennep stekjes (tussen de 10 en 15 centimeter hoog). Ruimte F: 680 hennepplanten (tussen de 40 en 50 centimeter hoog). Ruimte G: 680 hennepplanten (tussen de 40 en 50 centimeter hoog).
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 december 2021, opgenomen op pagina 165 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medewerker] namens [energiebedrijf] :
Op 28 april 2020 werd een hennepkwekerij met diefstal energie aangetroffen op het adres [adres 2] [plaats] . [verdachte] was contractant op genoemd perceel. Er was een illegale aansluiting voor de hoofdbeveiliging gemaakt, op de aansluitleiding in de hoofdaansluitkast. Er was een illegale elektriciteitskabel aangelegd die buiten de elektriciteitsmeter om liep en de elektrische installatie in het betreffende pand voorzag van elektriciteit. Om deze aftakking te realiseren is het noodzakelijk geweest de verzegeling van de aansluitkast te verbreken en de kast te openen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2020, opgenomen op pagina 44 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij de loods [adres 2] verhuurt aan iemand anders. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat er een huurcontract was. De huur betrof 900 euro per maand. [verdachte] zei dat de huur contant werd betaald. Ik zag dat er bij de huurovereenkomst een kopie zat van een paspoort van [persoon] . Ik zag dat [verdachte] een sleutel had van een hangslot welke aan een zijdeur hing van de loods.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een huurovereenkomst d.d. 1 februari 2019, opgenomen op pagina 233 e.v. van voornoemd dossier.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een huurovereenkomst d.d. 5 december 2018, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 december 2021, opgenomen op pagina 158 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [persoon] :
Het adres [adres 2] in [plaats] zegt mij niks. Ik heb geen huurcontract getekend of afgesloten met iemand. Ik heb wel eens gepoft bij een drugsdealer. Die drugsdealer heeft toen mijn paspoort meegenomen als onderpand. Ik denk dat ze een kopie hebben gemaakt van mijn paspoort en mijn gegevens hebben misbruikt.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 29 april 2020, opgenomen op pagina 111 tot en met 124 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
V: Over wie hebben we het als jij praat over ZE?
A: Ik weet ze [het hof begrijpt: de huurders] niet bij naam. Zij hadden een contract bij zich en een kopie van een paspoort. Ik heb dus zelf geen contracten opgemaakt of iets dergelijks. Zij hadden alles al klaar gemaakt voordat ze kwamen en ik heb het enkel getekend. Ik weet niet of degene van het paspoort ook degene is die mij dat contract gaf. Dit was het enige
contract.
V: Hoe kom je in contact met deze mensen?
A: Ze komen vanzelf. (…)Er kwam op een gegeven moment een man in de loods welke mij vroeg of ik wilde verhuren. Ik ben hier toen op ingegaan en
daarna kwamen er twee mannen waarvan één met het contract. Dit hebben we toen zo
afgehandeld. Dit was in februari 2019.
V: Waarom heb je die personen niet naar een legitimatie gevraagd?
A: Ja dat is achteraf.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 april 2020, opgenomen op pagina 125 tot en met 133 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
V: Door een fraude-inspecteur van energiebedrijf [energiebedrijf] is gebleken dat de
stroom voor de hennepkwekerijen illegaal werd weggenomen. Hoe kan dat?
A: (…) Die jongens vroegen mij toen of ze er krachtstroom konden
krijgen. Ik vond dat prima en dit hebben ze toen aangelegd vanaf de meter.
(…)
V: Hoe kunnen zij daar binnen komen dan?
A: Ik heb ze een sleutel gegeven en dat hebben ze op een vrijdag gedaan toen ik in de
winkel was.
(…)
V: Heb je dit ook gecontroleerd ‘s avonds?
A: Nee dat heb ik niet.
10. De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van de gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 16 mei 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik verhuurde destijds volgens mij 3 appartementjes en 2 panden via [naam] bemiddeling. De loods was het eerste pand dat ik niet via [naam] verhuurde. Ik heb de panden op het adres [adres 2] van de gemeente gehuurd en woonde zelf naast het deel van de loods dat ik heb verhuurd. Ik weet niet meer of ik van de huurder het originele paspoort heb gezien of een kopie. Mijn slaapkamer grensde aan de ruimte waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Ik heb destijds aan de zijkant van de loods een andere ingang voor de huurders van de loods gemaakt, zodat ze niet door mijn tuin zouden komen. Een andere ingang naar de loods vanuit mijn werkplaats was aan het zicht onttrokken. Ik heb de politie daarover niet meteen verteld omdat ik was geschrokken van hun komst. Ik heb er niet bij stilgestaan dat de opslag van auto’s een bestemmingswijziging betreft waarvoor ik op grond van het contract met de gemeente toestemming van de gemeente had moeten krijgen.

Bewezenverklaring

Door deze wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiair
onbekend gebleven personen op tijdstippen omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020 te [plaats] met elkaar opzettelijk hebben geteeld (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van ongeveer 3315 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op meer tijdstippen omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020 te [plaats] opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.subsidiair
onbekend gebleven personen op meer tijdstippen omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020 te [plaats] een hoeveelheid elektriciteit, die aan [energiebedrijf] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die onbekend gebleven personen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking, tot het plegen van welk misdrijf verdachte omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 28 april 2020 te [plaats] ,opzettelijk gelegenheid heeft geboden, door aan die onbekend gebleven personen de loods gelegen aan de [adres 2] voor die diefstal ter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is medeplichtig aan het – kortgezegd – aanwezig hebben van een enorme hennepkwekerij, door een deel van de loods die hij huurde ter beschikking te stellen aan degenen die de kwekerij aldaar hebben opgebouwd en onderhouden. Mede door zijn handelwijze wordt de handel in softdrugs in stand gehouden en daarbij komt dat verdachte zich enkel heeft laten leiden door een eigen financieel belang. Het betreft een handel die verboden is, omdat het gebruik van softdrugs de gezondheid van personen schade toebrengt en de handel niet zelden leidt tot andere vormen van criminaliteit.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij, waardoor het energiebedrijf schade heeft geleden. Bovendien kan een dergelijke illegale stroomvoorziening brandgevaar opleveren voor de omgeving.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft verder acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis, waarvan vijftig uren voorwaardelijk, te vervangen door vijfentwintig dagen hechtenis met een proeftijd van een jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
In de procedure in eerste aanleg is sprake geweest van onredelijke vertraging in de vervolging van verdachte. Op 28 april 2020 is verdachte in verzekering gesteld en op 11 april 2024 is einduitspraak gedaan door de politierechter. De als redelijk geachte termijn van twee jaren tussen het ontstaan van de zogenaamde ‘criminal charge’ en de einduitspraak in eerste aanleg is daarmee met bijna twee jaren overschreden. Nu het hof een taakstraf van honderd uren, waarvan vijftig uren voorwaardelijk zal opleggen, volstaat het hof met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

Vordering van de benadeelde partij [energiebedrijf]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.703,84 De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende schadeposten:
  • € 395,08 administratiekosten;
  • € 675,74 netwerkkosten elektriciteit;
  • € 22.973,39 verbruik elektriciteit;
  • € 300,00 uurtarief inspecteur;
  • € 359,63 kosten netmetingen.
Met betrekking tot de schadeposten ‘netwerkkosten elektriciteit’, ‘verbruik elektriciteit’ en ‘uurtarief inspecteur’ overweegt het hof als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij dan ook dient te worden toegewezen voor zover deze rechtstreekse schade betrekking heeft op de in de loods aangetroffen teelt. Uit de berekening van [energiebedrijf] blijkt dat de totale kosten voor het verbruik aan elektriciteit met betrekking tot de aangetroffen teelt € 4.352,88 bedragen, zodat het hof dit bedrag zal toewijzen. Van de bijbehorende netwerkkosten zal het hof een evenredig deel toewijzen, te weten een bedrag ter hoogte van € 128,04. Daarnaast zal het hof de gevorderde kosten van de inspecteur toewijzen, te weten een bedrag ter hoogte van € 300,00 nu sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde kosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag ter hoogte van € 4.780,92 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de schadepost ‘administratiekosten’ is het hof van oordeel dat dit deel van de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd is.. Ten slotte overweegt het hof ten aanzien van de schadepost ‘kosten netmeting’ dat onvoldoende duidelijk is gebleken dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde kosten. Het hof zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, waardoor de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 48, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [energiebedrijf]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [energiebedrijf] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.780,92 (vierduizend zevenhonderdtachtig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [energiebedrijf] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.780,92 (vierduizend zevenhonderdtachtig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 57 (zevenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 april 2020.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. A. Meester en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Krist, griffier,
en op 28 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.