ECLI:NL:GHARL:2025:332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
21-001779-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van brandstichting en poging daartoe met vuurwerkbom

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van brandstichting en een poging daartoe. De feiten vonden plaats op 2 en 3 juli 2022, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een vuurwerkbom bij een woning heeft geplaatst. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een lagere straf opgelegd. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte op de hoogte was van de plannen. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de feiten, wat leidde tot levensgevaar voor de bewoners van de woning. Het hof heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoeding is opgelegd aan de slachtoffers van de brandstichting. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001779-23
Uitspraak d.d.: 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2023 met parketnummer 16-188370-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.D.A. Stam, en de advocaat, mr. A.Y. Bleeker, van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 29 maart 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de rechtbank beslist tot onttrekking aan het verkeer van twee stuks verdovende middelen en tot teruggave aan verdachte van een HP computer, een Apple telefoon, een Apple computer, Apple tablet en een Apple communicatieapparatuur. Tot slot heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geheel toegewezen, te weten € 46.531,55 respectievelijk € 8.885,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft de rechtbank deels toegewezen, te weten beide tot € 1.500,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en ten aanzien van het overige gevorderde afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 6] geheel afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een enigszins andere bewijsbeslissing en beslissing over de straf en vorderingen van de benadeelde partijen komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 2 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of één of meer ontploffing(en) teweeg te brengen in/bij (de directe nabijheid van) een woning (gelegen aan [adres] ), met dat opzet met één of meer van zijn mededader(s), althans
alleen,
- naar voornoemde woning is/zijn gegaan en/of
- een gasbrander aan heeft/hebben gezet en/of
- voornoemde gasbrander naast een jerrycan gevuld met benzine, althans een brandbare stof, alwaar met ductape (zwaar) vuurwerk, althans explosief materiaal, met een (lang) lont aan was bevestigd heeft/hebben gelegd en/of
- met een (klauw)hamer een raam heeft/hebben ingeslagen,
in elk geval met dat opzet getracht heeft open vuur in aanraking te brengen met benzine en/of (zwaar) vuurwerk, althans met een brandbare stof en/of explosief materiaal, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of omliggende woning(en) en/of de zich in de (omliggende) woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in die (omliggende) woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of passanten, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of ineer in die (omliggende) woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of passanten, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 2 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157 sub 1 jo artikel 157 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten:
- een personenauto (BMW met [kenteken] ) en/of
- een gasbrander en/of
- een jerrycan gevuld met benzine, althans een brandbare stof, alwaar met ductape (zwaar) vuurwerk, althans explosief materiaal, met een (lang) lont aan is/was bevestigd en/of
- een klauwhamer,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft/hebben verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft/hebben gehad;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, brand heeft/hebben gesticht en/of één of meer ontploffing(en) teweeg heeft/hebben gebracht in/bij (de directe nabijheid van) een woning (gelegen aan [adres] ) door
- naar voornoemde woning te gaan en/of
- een jerrycan gevuld met benzine, althans een brandbare stof, en/of één of meer stuk(ken) (zwaar) vuurwerk, althans een (of meer) explosief/explosieve(n) (voorwerp(en)), aan te steken en/of tot ontploffing te (laten) brengen, ten gevolge waarvan die woning en/of de voorgevel is vernield en/of ramen beschadigd zijn geraakt, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of omliggende woning(en) en/of de zich in de (omliggende) woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in die (omliggende) woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of passanten, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die (omliggende) woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of passanten, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd ter zake van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ter zake van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de gedragingen van verdachte, te weten het (enkel) als chauffeur optreden, op de uitkijk staan en het leveren van benzine, van onvoldoende gewicht zijn om hem als medepleger aan te kunnen merken. Ter zake van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbar feit, maar die gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdragen van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is door [medeverdachte] benaderd voor een klus. Deze klus betrof het laten afgaan van een explosief bij een woning aan [adres] te [plaats] , om een waarschuwing af te geven aan de eigenaren van die woning. Daarbij hebben verdachte en [medeverdachte] met elkaar afgesproken dat laatstgenoemde het explosief bij de woning zou plaatsen en laten afgaan en dat verdachte tijdens de klus als chauffeur zou fungeren. Hiervoor zou verdachte een geldbedrag van € 600,00 ontvangen. Verdachte is hiermee akkoord gegaan.
Enkele dagen voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten op 2 en 3 juli 2022 is verdachte in zijn eentje met zijn auto naar de woning aan [adres] gereden om de omgeving te verkennen. Op 2 juli 2022 is verdachte samen met [medeverdachte] naar een tankstation gereden, waar verdachte een door medeverdachte gekochte jerrycan met benzine heeft gevuld. Aansluitend zijn zij samen richting de woning aan [adres] gereden. Daar hebben verdachte en [medeverdachte] samen een vuurwerkbom in elkaar gezet. Nadat medeverdachtes poging om de ruit van de woning kapot te slaan en de vuurwerkbom naar binnen te gooien was mislukt, zijn verdachte en [medeverdachte] er samen vandoor gegaan in de auto van verdachte.
[medeverdachte] en verdachte zijn de volgende dag op instructie van de opdrachtgevers teruggekeerd naar de woning aan [adres] om daar nogmaals een vuurwerkbom te plaatsen en te laten afgaan. Daarbij was het verdachte die zelf (zonder medeverdachte) een jerrycan met brandbare vloeistof kocht, fungeerde hij wederom als chauffeur en was het opnieuw [medeverdachte] die een vuurwerkbom bij de woning plaatste. Nadat de vuurwerkbom tot ontploffing kwam, zijn verdachte en [medeverdachte] samen gevlucht in de auto van verdachte.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Uit het voorgaande blijkt immers dat verdachte op de hoogte was van de klus. Hij heeft deze klus ook aangenomen. Er was sprake van een duidelijke taakverdeling, waarbij verdachte zijn auto heeft gebruikt. Ook heeft verdachte een rol gehad in de voorbereiding door in zijn eentje op verkenning te gaan, voor de tweede aanslag zelf een jerrycan met benzine te kopen en samen met [medeverdachte] de vuurwerkbom in elkaar te zetten. Daar komt bij dat beide verdachten een gelijk geldbedrag van € 600,00 voor de klus hebben gekregen, wat duidt op een gelijkwaardig aandeel aan de aanslag. Naar het oordeel van het hof was de bijdrage van verdachte aan het delict van zodanig gewicht, dat de rollen van verdachte en [medeverdachte] inwisselbaar waren.
Het hof verwerpt derhalve het verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 2 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in een woning gelegen aan [adres] , met dat opzet met zijn mededader,
- naar voornoemde woning is gegaan en
- een gasbrander aan heeft gezet en
- voornoemde gasbrander naast een jerrycan gevuld met benzine, alwaar met duct tape zwaar vuurwerk, met een lont aan was bevestigd heeft gelegd en
- met een hamer een raam heeft ingeslagen,
in elk geval met dat opzet getracht heeft open vuur in aanraking te brengen met benzine en zwaar vuurwerk, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in de woning bevindende goederen en levensgevaar voor in die woning aanwezige personen te duchten
was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 3 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in de directe nabijheid van een woning gelegen aan [adres] door
- naar voornoemde woning te gaan en
- een jerrycan gevuld met benzine, en een stuk zwaar vuurwerk, aan te steken en tot ontploffing te laten brengen,
ten gevolge waarvan de voorgevel is vernield en ramen beschadigd zijn geraakt, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in de woning bevindende goederen en levensgevaar voor in die woning aanwezige personen, te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een lagere straf dan de door de rechtbank opgelegde straf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting en brandstichting. In de nacht van 2 juli 2022 zijn verdachte en zijn medeverdachte in opdracht naar [plaats] gereden om bij een woning een vuurwerkbom te plaatsen en te laten afgaan. Nadat dit mislukte omdat een persoon in de woning wakker werd en alarm sloeg, zijn verdachte en zijn medeverdachte de volgende nacht teruggekeerd naar de woning om nogmaals een vuurwerkbom bij de woning te plaatsen. Ditmaal lukte het verdachte en zijn medeverdachte wel om de vuurwerkbom te laten afgaan, hetgeen veel schade aan de voorgevel van de woning heeft veroorzaakt. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte het risico genomen dat de aanwezige personen in de woning zouden komen te overlijden. Juist het terugkeren naar de woning nadat de eerste poging kennelijk niet het gewenste effect had, heeft voor veel angst bij de bewoners van de woning gezorgd. Het uitblijven van volledige openheid over de opdrachtgevers maakt dat die angst bij de bewoners voortduurt. Daar komt bij dat, los van de enorme impact en schade die dergelijke feiten voor de direct betrokkenen veroorzaken, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen, dergelijke feiten ook zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het hof rekent dit verdachte zeer aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 9 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Verder heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verder heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht en zoals deze ook blijken uit de rapportage die over verdachte is opgesteld.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg, conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest. In de motivering van de straf heeft de rechtbank de nadruk gelegd op de generale preventie en daarmee met deze straf een duidelijk signaal naar anderen willen afgeven.
Naast de generale preventie zijn er andere strafdoelen en daarmee ook andere belangen die de rechter dient af te wegen bij de vraag welke straf passend en geboden is, zoals de speciale preventie en de persoonlijke omstandigheden van een verdachte. Het hof houdt daar in de oplegging van de straf en ook in de duur van de straf rekening mee. Het hof komt, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de schade die is toegebracht en de hoogte van de opgelegde straffen in soortgelijke zaken (die het hof anders inschat dan de rechtbank), in het onderhavige geval tot een lagere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Daarbij hecht het hof al met al minder belang aan de omstandigheid die de rechtbank ertoe heeft gebracht een hoge(re) gevangenisstraf op te leggen, en kent het hof ook gewicht toe aan de andere mee te wegen belangen. Daarmee overweegt het hof niet dat het de door verdachte gepleegde feiten minder ernstig inschat dan de rechtbank en ook wil het hof niets afdoen aan de invoelbare angst en dreiging die van het bewezenverklaarde voor de bewoners is uitgegaan.
Alles afwegende en overziend, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
Verdachte is op 16 augustus 2022 aangehouden en in verzekering gesteld. Bij de politie en de rechtbank heeft verdachte (veelal) ontkennend verklaard. Op 29 maart 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Namens verdachte, die preventief gehecht zit, is op 11 april 2023 hoger beroep ingesteld. Op 3 juli 2024 vond er een regiezitting plaats bij het hof, waarbij verdachte heeft aangegeven alsnog een verklaring te willen afleggen. Dit vond plaats op 5 september 2024. De inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025, waarbij verdachte een aanvullende verklaring heeft afgelegd. Op 22 januari 2025 heeft hof arrest gewezen. Derhalve is de behandeling in hoger beroep niet binnen zestien maanden afgerond. Gezien de proceshouding van verdachte in eerste aanleg echter en de wijziging daarvan in hoger beroep, waardoor er een nader verhoor diende plaats te vinden, acht het hof deze behandelingsduur niet onredelijk. Er is weliswaar sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, maar aan deze overschrijding zal het hof geen consequenties verbinden en volstaan met de constatering ervan.

Beslag

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter zake van de beslissing omtrent de inbeslaggenomen goederen aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van het hof
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven verdovende middelen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 primair en 2 begane feit aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven elektronica zal het hof gelasten dat deze aan verdachte worden teruggegeven.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 46.531,55. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.885,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 en voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het gehele bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 en voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het gehele bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partijen [benadeelde 5] en I.J.M Leyds hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met ieder een vordering tot schadevergoeding van elk € 2.000,00 aan immateriële schade. Deze vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor hetzelfde bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] geheel worden toegewezen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 3] ieder worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] verzocht om zowel de materiële schade als de immateriële schade te matigen. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman, na een zoekslag op het internet, aangevoerd dat de opgevoerde schade aan de woning aan de hoge kant is. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat deze schade voor een groot deel ziet op het feit dat er nog steeds sprake is van een dreiging richting de benadeelde partij, terwijl deze dreiging niet van verdachte uitgaat maar van de onbekend gebleven opdrachtgever(s).
Voor wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 4] , [benadeelde 3] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] heeft de raadsman verzocht om deze vorderingen conform de beslissing van de rechtbank toe te wijzen, af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van het hof
[benadeelde 1]
Voor wat betreft de materiële schade overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, nu de verdediging deze kostenpost onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Voor wat betreft de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gezien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van het hof sprake van een aantasting in de persoon van de benadeelde partij zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om de hoogte van de immateriële schade te matigen en zal het gevorderde bedrag derhalve toewijzen. Dat verdachte zelf niet de opdrachtgever is geweest, maakt niet dat hij niet verantwoordelijk is voor de angst die bij de benadeelde partij leeft voor een eventuele nieuwe aanslag. Doordat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd, is die angst ontstaan en doordat hij zelfs een tweede keer naar de woning is gegaan, is het heel begrijpelijk dat de benadeelde partij de angst voor een nieuwe herhaling nog steeds voelt.
Gelet op het feit dat verdachte de strafbare feiten samen met zijn mededader heeft begaan, zal de schadevergoeding hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, alsmede dat zij daardoor in haar persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden. Het hof verwijst daarvoor naar zijn overwegingen bij de benadeelde partij [benadeelde 1] . Het hof is van oordeel dat de gevorderde schade kan worden toegewezen, nu de schade voldoende is onderbouwd en de vordering niet is betwist door de verdediging.
Gelet op het feit dat verdachte de strafbare feiten samen met zijn mededader heeft begaan, zal de schadevergoeding hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde 4]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte in zijn persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij bevond zich ten tijde van de poging brandstichting onder het raam waar de mededader voornemens was de vuurwerkbom naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan de benadeelde partij (direct) angst voor zijn leven heeft ervaren. Ook tijdens de brandstichting was de benadeelde partij in de woning aanwezig. Anders dan de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is de benadeelde partij [benadeelde 4] geen bewoner van de woning en lijkt de aanslag niet tegen hem te zijn gericht. Gezien het voorgaande overweegt het hof dat de benadeelde partij de hoogte van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 voldoende heeft onderbouwd en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Het hof zal de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaren, nu het aanhouden van deze strafzaak om hem toe te laten tot een nadere onderbouwing daarvan een onevenredige belasting van dit strafproces zal opleveren. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige aan de civiele rechter voorleggen.
Gelet op het feit dat verdachte de strafbare feiten samen met zijn mededader heeft begaan, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte in zijn persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden. Nu de benadeelde partij zich ten tijde van de poging brandstichting en brandstichting (anders dan de benadeelde partij [benadeelde 4] ) aan de achterzijde van de woning bevond en het hof niet gebleken is dat hij nog een vaste bewoner van de betreffende woning is, acht het hof een immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 voldoende onderbouwd en zal de vordering tot dit bedrag worden toegewezen. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren nu een nadere onderbouwing van de overige schade een onevenredige belasting van dit strafproces oplevert. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige aan de civiele rechter voorleggen.
Gelet op het feit dat verdachte de strafbare feiten samen met zijn mededader heeft begaan, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde 5] en [benadeelde 6]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden in de zin van een aantasting in hun persoon, nu de benadeelde partijen zich ten tijde van de poging tot brandstichting en de brandstichting niet in de woning bevonden en voor het overige onvoldoende onderbouwd is dat sprake is van dusdanig psychisch letsel dat zij op die wijze in hun persoon zijn aangetast, waarbij het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat gevoelens van angst op zichzelf daarvoor onvoldoende is. Het hof zal de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 stuks verdovende middelen, in ladekast op kamer moeder, wit (PL0900-2022190576-G3032309);
- 1 stuks verdovende middelen, zwart doosje met poeder op kast woonkamer (PL0900-2022190576-G3032315).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een computer (Notebook), merk: HP, zilverkleurig (PL0900-2022190576-3032261);
- een telefoon, merk: APPLE, kleur: zwart, scherm kapot (PL0900-2022190576-3032268);
- een communicatieapparatuur, merk: APPLE, kleur: zwart, kapot scherm (PL0900-2022190576-3032273);
- een computer (Notebook), merk: APPLE, zilverkleurig, zonder oplaadsnoer (PL0900-2022190576-3032278);
- een computer (Tablet), merk: APPLE, meerkleurig wit/zilver (PL0900-2022190576-3032283).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 46.531,55 (zesenveertigduizend vijfhonderdeenendertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 38.031,55 (achtendertigduizend eenendertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 46.531,55 (zesenveertigduizend vijfhonderdeenendertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 38.031,55 (achtendertigduizend eenendertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 191 (honderdeenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.885,00 (achtduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.885,00 (achtduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 79 (negenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 22 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.