ECLI:NL:GHARL:2025:3208

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
200.339.386/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderalimentatie en zorgregeling in co-ouderschap na nader onderzoek door de raad

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie en de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen. De beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2024, die de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken regelt, wordt in deze procedure opnieuw beoordeeld. De man is verplicht om aan de vrouw kinderalimentatie te betalen van € 166 per maand voor de oudste en € 50 per maand voor de jongste. Het hof heeft in een eerdere beschikking van 6 augustus 2024 vastgesteld dat er onvoldoende informatie was om een definitieve beslissing te nemen over de zorgregeling en heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om nader onderzoek te doen. Dit onderzoek heeft geleid tot het advies om de bestaande zorgregeling van co-ouderschap in stand te houden, wat het hof heeft gevolgd. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2025 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, en ook vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de raad. Het hof heeft vastgesteld dat er risico's zijn in de communicatie tussen de ouders, maar dat de kinderen momenteel geen hinder ondervinden van de verschillende visies van de ouders. De ouders zijn aangemoedigd om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren, met ondersteuning van de GI. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, zonder wijziging van de kinderalimentatie, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.339.386 en 200.339.387
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 538994 en 542443)
beschikking van 27 mei 2025
inzake
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
verzoeker in het principaal hoger beroep
verweerder in het incidenteel hoger beroep
verder te noemen: de man
advocaat: mr. N.J. Hos
en
[verweerster]
die woont in [woonplaats2]
verweerster in het principaal hoger beroep
verzoekster in het incidenteel hoger beroep
verder te noemen: de vrouw
advocaat: mr. M.T. Maanicus
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland
belanghebbende in het incidenteel hoger beroep
gevestigd in Utrecht
verder te noemen: de GI

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 6 augustus 2024 verwijst het hof naar zijn
tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 3 januari 2025;
- een journaalbericht van mr. Maanicus van 1 april 2025 met bijlage.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2025 plaatsgevonden. Partijen waren in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Ook waren aanwezig een vertegenwoordiger van de GI en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Arnhem (hierna: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
In de beschikking van dit hof van 6 augustus 2024 heeft het hof bepaald dat de man vanaf 29 december 2023 aan de vrouw aan kinderalimentatie voor [de minderjarige1] € 166 per maand dient te betalen en voor [de minderjarige2] € 50 per maand, totdat nader zal zijn beslist over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de daarmee samenhangende verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de school waar zij naar toe gaan. Daarnaast heeft het hof overwogen dat het zich op grond van de beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen over die verzoeken.
Het hof heeft daarom de behandeling van de zaak aangehouden en de raad verzocht een nader onderzoek in te (doen) stellen en het hof nader te informeren over de vraag of de ouders voldoen en kunnen blijven voldoen aan de voorwaarden die nodig zijn om de huidige regeling, ook op de langere termijn, goed te laten functioneren en welk alternatief het meest in het belang van de kinderen is in geval de huidige regeling niet (langer) gehandhaafd kan worden.
2.2
De moeder heeft (aanvullend) verzocht:
- het (reguliere) wisseltijdstip na school te bepalen op het tijdstip dat de school uitgaat, waarbij de ouder bij wie de kinderen volgens de (reguliere) regeling verblijven de kinderen uit school ophaalt;
- het tijdstip van de wisselmomenten die vallen op een schoolvrije-, roostervrije- en/of op een vakantiedag te bepalen op 17.30 uur;
- indien het wisselmoment plaatsvindt op een schoolvrije-/roostervrije-/vakantiedag, te bepalen dat de kinderen door de ouder bij wie ze het laatst verbleven naar de woning van de ontvangende ouder worden gebracht;
- met betrekking tot de zomervakantie te bepalen dat de moeder in de oneven jaren de eerste voorkeur mag aangeven voor de gewenste weken en de vader in de even jaren en voorts te bepalen dat de kinderen in de zomervakantie 2025 in de weken 1, 2 en 5 bij de moeder zijn.
2.3
Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat partijen het eens zijn over de inschrijving van de kinderen op hun school in [woonplaats2] , zodat het hof daarover niet hoeft te beslissen.
2.4
De raad heeft in het op 3 januari 2025 uitgebrachte rapport zijn eerder gegeven advies gehandhaafd en het hof geadviseerd de bestaande zorgregeling (co-ouderschap) in stand te laten. De raad heeft ter zitting geen aanleiding gezien van dit advies af te wijken. De GI heeft ter zitting gezegd achter dit advies te staan om de regeling te laten zoals deze nu is.
2.5
Het hof volgt het advies van de raad (gesteund door de GI) en zal de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de daarbij vastgestelde zorgregeling bekrachtigen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
2.6
Uit de rapportage van de raad en hetgeen is besproken ter zitting komt naar voren dat er risico’s zijn (wat betreft de communicatie tussen de ouders en hun verschil in visie), maar dat voldoende wordt voldaan aan de voorwaarden die nodig zijn om de huidige regeling goed te laten functioneren. Er bestaat geen reden om van die regeling af te wijken. De kinderen hebben het fijn bij beide ouders. De ouders willen vanuit hun visie het beste doen, maar de dynamiek tussen hen is wel zorgelijk; het vertrouwen in elkaar is beschadigd. Weliswaar lukt het de ouders nog onvoldoende om tot overeenstemming te komen, zowel met betrekking tot de opvoeding van de kinderen als met hun wensen over hun communicatie en de zorgregeling, maar vanuit [naam1] en onder begeleiding van de GI worden stappen gezet. De spanningen en communicatieproblemen tussen de ouders bestaan nog steeds en het lukt beide ouders niet altijd neutraal op elkaar te reageren, maar zij zetten zich in om dat te verbeteren en er is vooruitgang geboekt; de communicatie tussen hen lijkt consequenter en neutraler te worden.
2.7
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de kinderen (nog) niet veel hinder lijken te ondervinden van de verschillende visies van de ouders en hun moeizame communicatie. Het is aan de ouders om met beide handen de mogelijkheden aan te grijpen om de onderlinge verstandhouding en samenwerking als ouders zo goed mogelijk te maken en te houden, zodat de kinderen er ook geen last van gaan krijgen. In elk geval is er opvoedondersteuning in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen – die is verlengd tot januari 2026 – om hun belangen te behartigen en kan de nodige hulpverlening worden ingezet. Zo nodig kan de GI in dat kader aanwijzingen geven met betrekking tot (de uitvoering van) de zorgregeling of die regeling aanpassen.

3.De slotsom

3.1
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen (de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de zorgregeling), bekrachtigen. Omdat de bestreden beschikking in zoverre wordt bekrachtigd en dus in de (woon)situatie van de kinderen geen wijziging wordt gebracht, volgt dat ook de kinderalimentatie zoals vastgesteld in de beschikking van het hof van 6 augustus 2024 niet hoeft te worden gewijzigd.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure (de gevolgen van) hun echtscheiding betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 december 2024 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
bepaalt dat de man vanaf 29 december 2023 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen voor [de minderjarige1] € 166 per maand en voor [de minderjarige2] € 50 per maand dient te betalen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, S. Kuijpers en L. Hamer, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, is getekend door mr. Kuijpers en is op 27 mei 2025 uitgesproken in het openbaar.