ECLI:NL:GHARL:2025:3130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
200.347.042
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en vergoedingsrechten in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen twee partijen die in 2011 zijn getrouwd. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2024, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de wijze van verdeling van de gezamenlijke woning werd bepaald. De man verzocht om een vergoeding van € 185.272,79 van de vrouw, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep verzocht om inzage in de financiële gegevens van de man met betrekking tot cryptocurrencies. Het hof heeft vastgesteld dat de man recht heeft op een vergoeding van € 170.571,30 van de vrouw, en dat bij verkoop van de woning binnen een jaar na toedeling, de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde boven een bedrag van € 485.000. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw om inzage in de cryptocurrencies afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat deze bestaan. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, maar de compensatie van proceskosten is gehandhaafd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.042
zaaknummers rechtbank Gelderland: 426662 en 433011
beschikking van 22 mei 2025
inzake
[verzoeker] (de man)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker
en
[verweerster] (de vrouw)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. P.G.J. van den Boom

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), op 19 juli 2024 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 oktober 2024
  • een journaalbericht van mr. Leijendekker van 19 november 2024 met producties
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 17 april 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben in december 2009 gezamenlijk, ieder voor de helft, een woning in [woonplaats1] (hierna: de woning) gekocht voor de koopsom van € 294.000 (en roerende zaken voor € 4.000). Zij hebben de koopsom betaald met een hypothecaire geldlening van € 240.000 en eigen middelen van de man van € 30.066,74 en € 65.000. In de voorhuwelijkse periode heeft de man op de hypothecaire geldlening afgelost en ook tijdens het huwelijk. Op 21 juni 2021 hebben partijen een nieuwe hypothecaire geldlening van € 50.000 gesloten. De oorspronkelijke hypothecaire geldlening is dan al geheel afgelost. De hypothecaire schuld bedroeg op 31 december 2023 € 42.194 en blijkens het verweerschrift van de man in eerste aanleg van 11 juni 2024 op die datum € 41.655,84.
2.2.
Partijen zijn [in] 2011 met elkaar getrouwd. Voorafgaand aan het huwelijk hebben partijen op 17 juni 2011 huwelijkse voorwaarden gemaakt. Daarin hebben zij elke gemeenschap van goederen uitgesloten (artikel 2), een regeling voor de draagplicht van de kosten van de huishouding opgenomen (artikel 4), periodieke verrekening van gespaard inkomen uitgesloten (artikel 4) en een finaal verrekenbeding bij echtscheiding (of scheiding van tafel en bed) opgenomen in die zin dat bij echtscheiding wordt verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan (artikel 6 met vier subleden), een regeling voor vergoedingsrechten getroffen, en wel nominaal (artikel 10), een regeling ter zake van de gezamenlijk bewoonde woning (artikel 11 met twee subleden) en een regeling die de echtgenoten verplicht de ander inlichtingen te geven over zijn inkomens- en vermogenspositie (artikel 12). Tot slot hebben partijen ten aanzien van het tussen hen geldende huwelijksvermogensrecht en voor de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk en de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze gemaakt voor toepassing van Nederlands recht en maakt een staat van aanbrengsten onderdeel uit van de huwelijkse voorwaarden.
2.3.
In de ‘lijst van aanbrengsten’ is het volgende opgenomen:

[verzoeker]
  • Mini Cooper met kenteken [kenteken]
  • schilderij Christiaan Lieverse Wet2
  • aandeel in het huis 95.000,00 euro
Getekend te [plaats1] op 17 juni 2011.
2.4.
De vrouw heeft op 17 oktober 2023 de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken en – voor zover in hoger beroep nog van belang – te bepalen dat partijen moeten overgaan tot afwikkeling van de woning en tot vaststelling van de verrekening van de banksaldi, primair per 1 juni 2023 en subsidiair per datum indiening verzoekschrift en te bepalen welk bedrag partijen ter zake van deze verrekening over en weer aan elkaar verschuldigd zijn. De man heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat, in het kader van de afwikkeling van de eenvoudige gemeenschap, de woning en de gehele overwaarde aan hem toekomt en de vrouw moet meewerken aan de overschrijving van de woning op naam van de man.
2.5.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de wijze van verdeling van de woning gelast en bepaald dat de man recht heeft op een vergoeding van € 185.272,79 van de vrouw, te voldoen vanuit haar aandeel in de overwaarde van de woning op het moment van overdracht van de woning aan een van partijen (in dit geval aan de man) of een derde.
2.6.
De echtscheidingsbeschikking is op 22 oktober 2024 ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijk stand.
2.7.
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof de uitkering op de polis van [naam1] van € 100.433,60 en het bedrag van € 95.000, dat hij ten huwelijk heeft aangebracht geheel aan de man toedeelt, zonder dat hij gehouden is dit met de vrouw te delen met instandhouding van de bestreden beschikking voor het overige, kosten rechtens.
2.8.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de man. De bedoeling van haar hoger beroep is dat het hof in het incident bepaalt dat de man gehouden is gegevens over te leggen over de door hem aangehouden accounts of cryptocurrencies bij [naam2] BV, [naam3] BV en [naam4] BV van december 2017 tot heden en verder, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, bepaalt dat de bestreden beschikking voor een deel wordt vernietigd en dat het hof beslist dat:
a. indien de man binnen één jaar na toedeling van de woning, de woning in verkoop zal brengen, de verkoopopbrengst boven een bedrag van € 485.000 na aftrek van verkoopkosten, bij helfte zal worden gedeeld;
b. de omvang van het vergoedingsrecht van de man ten laste van de vrouw vaststelt op € 151.788,36 (€ 185.272,79 minus € 9.782,94 plus € 5.000 plus € 18.701,49), of een bedrag zoals het hof juist meent;
c. de man de waarde van de accounts of cryptocurrencies aangehouden bij [naam2] BV, [naam3] BV en [naam4] BV en/of derden aan de vrouw verbeurt op grond van artikel 3:194 lid 2 BW, dan wel dat de man de helft van de nader te bepalen waarde aan de vrouw moet voldoen.
2.9.
De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep dan wel tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
2.10.
Het hof beslist dat de vrouw aan de man een vergoeding moet betalen van
€ 170.571,30 (en niet van € 185.272,79 zoals de rechtbank heeft bepaald). Het hof beslist ook dat bij verkoop van de woning binnen één jaar na toedeling de vrouw deelt in de overwaarde, maar ook de onderwaarde mee moet dragen. Het hof licht dat hierna toe.

3.De toelichting van het hof

verdeling van de eenvoudige gemeenschappen
de woning (grief 1 ♀)
3.1.
Vaststaat dat partijen de woning zullen toedelen aan de man tegen de getaxeerde waarde van € 485.000. De vrouw verzoekt het hof daarnaast nog te bepalen dat, indien de man binnen een termijn van één jaar na toedeling de woning in de verkoop brengt, zij gerechtigd is tot de helft van de overwaarde boven een bedrag van € 485.000, na aftrek van kosten. Omdat de man inhoudelijk geen bezwaren tegen het verzoek van de vrouw heeft aangevoerd, zal het hof het verzoek van de vrouw toewijzen. Het hof acht het –zoals op de mondelinge behandeling is besproken –billijk tevens te bepalen dat de vrouw gelijkelijk is gehouden bij te dragen aan een eventuele waardevermindering bij verkoop binnen de genoemde termijn van één jaar.
aanvullende verzoeken van de vrouw: vordering in het incident en waarde cryptocurrencies
3.2.
De vrouw stelt dat de man in 2017 over cryptocurrencies beschikte. Vanaf de rekening van de man hebben diverse transacties plaatsgevonden met betrekking tot cryptocurrencies en wel op 6, 11, 12, 12 en 22 december 2017. De man heeft zijn accounts bij [naam2] BV, [naam3] BV en [naam4] BV dus verzwegen. De man moet inzage verlenen. De man voert verweer. Hij betwist dat hij nog in het bezit is van bitcoin-/cryptocurrencies. Deze zijn al geliquideerd en de opbrengsten van de liquidaties zijn door partijen gezamenlijk gebruikt. Wat er niet is kan hij niet aantonen, aldus de man.
3.3.
Door de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht is artikel 843a Rv met ingang van 1 januari 2025 vervallen. Op basis van het overgangsrecht blijft dit artikel van toepassing in een procedure die vóór deze datum is gestart totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. Deze procedure is gestart vóór 1 januari 2025 en ook het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep om inzage wat betekent dat het hof het verzoek zal beoordelen aan de hand van artikel 843a Rv.
3.4.
Artikel 843a Rv stelt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk van drie cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser (1) een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en (2) moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. De eis van bepaaldheid brengt mee dat met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld dat het stuk waarvan inzage, afschrift of uittreksel wordt verlangd, bestaat. Het moet voldoende duidelijk zijn om welke bescheiden het gaat en om welke reden zij van belang zijn en dat de verzochte inzage niet verder strekt dan noodzakelijk is.
3.5.
De vrouw stelt dat zij vermoedt dat de man nog over cryptocurrencies beschikt. Met haar vermoeden voldoet de vrouw niet aan de eis dat met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld dat de stukken waarvan zij inzage vraagt bestaan. Bovendien betwist de man dat hij beschikt over stukken waarvan de vrouw vermoedt dat hij ze moet hebben en heeft dat ook toegelicht. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om inzage dan ook af en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van haar primaire en subsidiaire verzoek dat het hof beslist dat de man de waarde aan haar heeft verbeurd dan wel dat hij de helft van de waarde aan haar moet voldoen.
afwikkeling huwelijkse voorwaarden: vergoedingsrechten
3.6.
De man heeft recht op vergoeding voor vermogensverschuiving tussen zijn eigen vermogen en het eigen vermogen van de vrouw. Op grond van artikel 10 huwelijkse voorwaarden betreft het een zogeheten ‘nominaal’ vergoedingsrecht.
aflossingen (grieven I en II ♂ en grieven 2 en 3 ♀)
3.7.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van bepaalde vergoedingen van de man. De man meent dat hij recht heeft op vergoeding van 100% voor de betaling uit eigen vermogen van € 95.000 voor de woning in 2009 en de aflossing van € 100.433,60 op de hypothecaire lening die is gedaan met de uitkering op 4 maart 2016 van € 100.433,60 op de polis levensverzekering bij [naam1] . Hij kan de motivering van de rechtbank dat hij slechts recht heeft op vergoeding van de helft van deze bedragen niet volgen. De vrouw meent dat vergoeding van de helft van € 95.000 niet klopt, omdat de rechtbank ten onrechte ervan uitgaat dat de aflossing is voldaan met gelden uit schenkingen aan de man. Ook is van het bedrag van € 95.000 een bedrag van € 14.565,88 door de notaris terugbetaald.
3.8.
Het hof stelt vast dat de man met eigen vermogen heeft betaald:
  • een deel van de koopsom voor de gezamenlijke woning van € 95.000;
  • een aflossing op de gezamenlijke hypothecaire lening van € 100.433,60.
Omdat de vrouw de schuld tot betaling van de koopsom en de schuld uit hypothecaire geldlening voor de helft moet dragen is sprake geweest van vermogensverschuivingen tussen het eigen vermogen van de man en dat van de vrouw en is voor de man een recht op vergoeding ontstaan
voor de helftvan de genoemde bedragen en niet zoals de man meent voor het geheel. De vergoeding voor de aflossing op de hypothecaire geldlening van € 100.433,60 is tijdens huwelijk gedaan met de uitkering die man heeft gehad op zijn polis bij [naam1] in 2016; de grondslag voor die vergoeding is artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden. Partijen zijn het er over eens dat ook de vermogensverschuiving vóór hun huwelijk vanwege de betaling door de man van € 95.000 in 2009 leidt tot een vergoeding van de man.
Gebleken is dat het bedrag van € 14.565,88, dat door de notaris is terugbetaald, ten goede is gekomen aan beide partijen en is gebruikt voor het huwelijksfeest van partijen. Dat bedrag tast dan ook de vermogensverschuiving van de helft van het bedrag van € 95.000 en de daardoor ontstane vergoeding niet aan. De man heeft op 18 januari 2013 een bedrag van € 10.000 op de gezamenlijke hypothecaire lening afgelost. Anders dan de vrouw meent is niet van belang of de vader van de man dat bedrag aan de man heeft geschonken. Vaststaat immers dat de man de aflossing heeft gedaan uit zijn eigen vermogen. De vrouw voert nog aan dat dit bedrag (en ook andere bedragen) valt onder het finaal verrekenbeding zodat geen vergoeding is ontstaan. Dat is volgens het hof niet juist. Niet is gebleken dat partijen op enigerlei wijze uitvoering hebben gegeven aan het finaal verrekenbeding. De vrouw legt ook niet uit dat de afspraak over het finaal verrekenbeding verhindert dat bij vermogensverschuivingen vergoedingen ontstaan.
3.9.
Het vorenstaande betekent dat de beslissing van de rechtbank onder rechtsoverweging 4.27 in stand blijft, behoudens een door het hof toe te passen correctie van € 5.000 op het totaalbedrag aan aflossingen en dus een correctie van € 2.500 op het bedrag dat de vrouw aan de man moet vergoeden. In de opsomming heeft de rechtbank namelijk ten onrechte een aflossing van € 70.000 op 9 oktober 2009 opgenomen. Op 9 december 2009 is € 65.000 naar de notaris overgemaakt. Beide partijen erkennen dat sprake is van een foutief opgenomen bedrag. Dat betekent dat de vrouw aan de man € 113.854,50 (in plaats van € 116.354,50) moet vergoeden. Rechtsoverweging 4.31, de beslissing van de rechtbank ter zake van het recht op vergoeding van de man van € 50.216,80, blijft in stand.
3.10.
Het hof passeert het bewijsaanbod van de man. Dat bewijsaanbod is niet specifiek genoeg, omdat de man niet concreet aangeeft op welke stellingen zijn aanbod betrekking heeft.
3.11.
De slotsom is dat de grieven 1 en 2 van de man en de grieven 2 en 3 van de vrouw falen, behoudens de correctie van € 5.000 (rov. 3.9).
investeringen (grief 4 ♀)
3.12.
De vrouw klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de man recht heeft op een vergoeding van € 18.701,49, dat is de helft van € 37.402,98, die hij heeft betaald voor de uitgaven voor kozijnen en de nieuwe keuken. Ten onrechte merkt de rechtbank deze uitgaven aan als ‘investering’ en niet, zoals de vrouw meent, kosten van de huishouding omdat het normaal onderhoud betreft. De man voert verweer.
3.13.
Het hof is van oordeel dat door de betaling van deze kosten geen sprake is van vermogensverschuivingen waardoor vergoedingen ontstaan, omdat dit kosten van de huishouding zijn, waarvoor een andere regeling geldt. Dat is alleen anders voor de betaling van de kosten voor de tweede vervanging van de kozijnen in 2018 van € 17.802,98 (€ 3.175 + € 14.627,98), die grotendeels zijn gedaan met een lening van € 13.000 van de man bij de vader (zie productie 6 van de zijde van de man in eerste aanleg). Met schenkingen van zijn vader heeft de man de lening aan zijn vader terugbetaald. Voor de overige gemaakte kosten was, zo verklaarden partijen ter zitting, steeds budget beschikbaar. Omdat die kosten uit de lopende inkomsten konden worden betaald merkt het hof die kosten aan als kosten van de huishouding. Het hof zal dan ook bepalen dat de kosten voor de tweede vervanging van de kozijnen die met geleende gelden zijn betaald geen kosten van de huishouding zijn. De man heeft die kosten, die voor rekening van partijen samen zijn, geheel betaald uit eigen vermogen. Er is sprake van een vermogensverschuiving tussen zijn eigen vermogen en dat van de vrouw voor de helft van dat bedrag, dat is € 6.500. De overige kosten schaart het hof onder de kosten van de huishouding. De man heeft recht op een vergoeding van de vrouw van de (geleende en daarna) geschonken gelden, dus recht op € 6.500.
conclusie
3.14.
Het hoger beroep van de man faalt en het hoger beroep van vrouw slaagt voor een deel en faalt voor een deel. Met inachtneming van het hiervoor overwogene onder 3.9 en 3.13 bedraagt het vergoedingsrecht van de man € 170.571,30 (€ 113.854,50 + € 50.216,80 + € 6.500). Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (vermogensrechtelijke afwikkeling tussen gewezen echtgenoten).

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst het verzoek af.
in het principaal en incidenteel hoger beroep
4.2.
vernietigt de slotzin van de beslissing onder 5.6.1 van de beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man recht heeft op een vergoeding van € 170.571,30 van de vrouw, te voldoen vanuit haar aandeel in de overwaarde van de woning op het moment van overdracht van de woning aan een van partijen of een derde;
4.3.
bepaalt dat, indien de man binnen een termijn van één jaar na toedeling aan hem de woning in de verkoop brengt, de vrouw gerechtigd is tot de helft van de overwaarde boven een bedrag van € 485.000, na aftrek van kosten, dan wel gelijkelijk gehouden is bij te dragen bij een waardevermindering;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en A.T. Bol, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 22 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.