Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
- bepaald dat de kinderen vanaf 1 november 2024 in de oneven weken van donderdag uit school tot maandagochtend naar school en in de even weken van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de vader verblijven, waarbij de vader [de minderjarige2] bij de moeder ophaalt en terugbrengt nadat hij [de minderjarige1] van/naar school heeft gehaald/gebracht en waarbij de vakanties bij helfte worden verdeeld en de kinderen hun verjaardagen in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader doorbrengen.
- [de minderjarige1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader en [de minderjarige2] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben;
- de verzoeken van de moeder in eerste aanleg dat de inboedelgoederen met gesloten beurzen worden verdeeld conform de door haar opgestelde inboedellijst (productie 6 in eerste aanleg), alsmede dat de vader de persoonlijke spullen van de moeder (productie 14 in eerste aanleg) aan haar terug dient te geven onder last van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 50.000 alsnog worden afgewezen en dat partijen over en weer geen vorderingen hebben ten aanzien van de verdeling van de inboedel en de persoonlijke spullen en ieder behoudt wat hij/zij thans in zijn/haar bezit heeft;
5.De motivering van de beslissing
6.De beslissing
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven in de oneven jaren de eerste week van de zomervakantie bij de moeder en vervolgens wordt iedere week wordt gewisseld op vrijdag om 16.00 uur;
- in de even jaren is dit andersom en verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de eerste week van de zomervakantie bij de vader en wordt vervolgens weer iedere week gewisseld op vrijdag om 16.00 uur;