ECLI:NL:GHARL:2025:3124

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
200.352.530
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De vader had hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter van 12 en 21 februari 2025, die een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder hadden verleend. Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, en dat deze maatregel leek te zijn ingezet om de vader te dwingen tot medewerking aan de ondertoezichtstelling. Het hof vernietigde de eerdere beschikkingen en wees de verzoeken van de gecertificeerde instelling tot uithuisplaatsing af. De vader had aangevoerd dat er geen onveilige situatie was bij hem en dat de GI onvoldoende rekening had gehouden met zijn autistische aandoening. Het hof concludeerde dat de GI niet had aangetoond dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was en dat de vader niet voldoende had meegewerkt aan de ondertoezichtstelling. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten betaalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.352.530/01 en 200.352.530/02
(zaaknummers rechtbank Overijssel 315709 en 316104)
beschikking van 22 mei 2025
inzake
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Versluis,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Zwolle,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.J.A. Eshuis-Nijmeijer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (verder te noemen: de kinderrechter), van 12 februari 2025 en 21 februari 2025, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 19 maart 2025;
- het verweerschrift van de GI met bijlagen;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 31 maart 2025,
inhoudende een afmelding van de raad voor de mondelinge behandeling.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft schriftelijk haar mening gegeven over het hoger beroep.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- mr. Eshuis-Nijmeijer namens de moeder.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben twee kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [plaats1] en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 te [plaats1] ,
over wie zij samen het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 6 december 2024 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 6 juni 2025. Bij beschikking van 18 februari 2025 heeft dit hof de beschikking van 6 december 2024 bekrachtigd.
3.3
Bij beschikking van 12 februari 2025 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen op het (verblijf)adres van de moeder voor de duur van twee weken, van 12 februari 2025 tot 26 februari 2025. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 21 februari 2025 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen op het verblijfadres van de moeder tot 6 juni 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 12 februari 2025 en 21 februari 2025. Hij heeft daarbij een verzoek tot het treffen van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend en verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de werking van de beschikking van 21 februari 2025 te schorsen en te bepalen dat, hangende het hoger beroep, de kinderen weer bij hem teruggeplaatst dienen te worden.
De vader verzoekt in de hoofdzaak, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikkingen van 12 februari 2025 en 21 februari 2025 te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de GI om (spoed)uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om de verzoeken van de vader tot het treffen van voorlopige voorzieningen en om de beschikkingen van 12 februari 2025 en 21 februari 2025 te vernietigen af te wijzen en de bestreden beschikking van 21 februari 2025 te bekrachtigen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en ook zij heeft gevraagd om alle verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Nu de vader tijdens de zitting zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingetrokken, hoeft dat onderdeel van zijn verzoek in hoger beroep niet meer door het hof te worden beoordeeld.
5.3
De vader stelt dat de kinderrechter de kinderen ten onrechte met een (spoed)machtiging uit huis heeft geplaatst bij de moeder in verband met zorgen over de kinderen in de thuissituatie van de vader. Volgens de vader heeft de GI negatieve verhalen die over hem worden verteld voor waar aangenomen, zonder dat daarover hoor en wederhoor is toegepast. De vader stelt dat er nooit sprake is geweest van een vruchtbare samenwerking tussen de GI en hem, maar dat dat niet alleen aan hem ligt, maar ook aan de GI, die onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn aandoening in het autistisch spectrum. Volgens de vader heeft de GI de uithuisplaatsing van de kinderen verzocht om hem met de GI te laten meewerken in het kader van de OTS, maar daarvoor had de GI andere, minder ingrijpende, maatregelen kunnen inzetten.
De kinderen worden van dit alles de dupe. Er was voor hen geen sprake van een onveilige situatie bij de vader. Zij zijn plotseling bij de vader, bij wie zij al twee jaar hadden gewoond, weggehaald en geplaatst bij de moeder, met wie zij daarvoor alleen begeleid contact hadden. De kinderen hebben nu geen contact meer met hem, met de grootouders, met school en met hun vrienden. De vader wil dat de uithuisplaatsing wordt beëindigd.
5.4
Volgens de GI heeft de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. De vader wil niet dat de GI met hem of met de kinderen in gesprek gaat. Afspraken worden door de vader afgezegd of niet nagekomen. Door de vader worden eisen gesteld waardoor het de GI niet lukt om goed zicht te krijgen op de thuissituatie van de kinderen en om uitvoering te kunnen geven aan haar taak: het zicht houden op de veiligheid van de kinderen en de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen wegnemen. Volgens de GI bestaan er veiligheidsrisico’s voor de kinderen in de thuissituatie bij de vader. De vader kan in zijn boosheid dreigend en intimiderend overkomen. Hij heeft nu geen contact met de kinderen, omdat hij weigerde akkoord te gaan met de door de GI gestelde voorwaarden voor dat contact.
5.5
Ook de moeder is van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht is verleend. De vader werkte niet mee aan de ondertoezichtstelling, waardoor er geen zicht kwam op de kinderen in de thuissituatie bij de vader. Er waren zorgen over de kinderen in die situatie. De kinderen zitten klem. De vader is erg bepalend. Volgens de moeder mochten de kinderen, die graag contact met haar wilden, vaak van de vader niet naar haar toe. Het is belangrijk dat de vader gaat samenwerken met de GI.
5.6
Het hof oordeelt als volgt. Dit hof heeft bij beschikking van 18 februari 2025 de beschikking van de kinderrechter van 6 december 2024, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld, bekrachtigd. Daarmee kan worden uitgegaan van het bestaan van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. In artikel 1:255 eerste lid onder a. BW is te lezen dat de ondertoezichtstelling kan worden ingezet als de zorg, die nodig is voor het wegnemen van die ernstige ontwikkelingsbedreiging, door de ouder met het gezag niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Nu nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging is het hof van oordeel dat die dreiging moet worden weggenomen. Noodzakelijk is dat de ouder bij wie de kinderen verblijven meewerkt aan de goede uitvoering van de OTS zodat het doel van die OTS kan worden behaald. Vast is komen te staan dat de vader niet, dan wel onvoldoende meewerkt aan de uitvoering van de OTS. Hieruit volgt dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling de haar ter beschikking staande middelen moet inzetten om ervoor te zorgen dat de vader wel gaat meewerken, zodat de ondertoezichtstelling wel uitvoerbaar is. Een mogelijkheid is het geven van een schriftelijke aanwijzing, waarin de GI de vader kan verplichten om iets te doen of te laten. Het hof begrijpt dat de GI de vader een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven, maar die aanwijzing uiteindelijk weer heeft ingetrokken. De GI heeft ter zitting verklaard dat de ondertoezichtstelling thans niet werkbaar is omdat de vader weigert daaraan mee te werken. Daarbij is niet gesteld of gebleken dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen of tot onderzoek van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Het hof is met de vader van oordeel dat de maatregel van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in dit geval enkel lijkt te zijn ingezet om bij de vader medewerking aan de ondertoezichtstelling af te dwingen, wat een oneigenlijk gebruik van deze ingrijpende maatregel is. Het hoger beroep slaagt. Het hof zal de bestreden beschikkingen vernietigen en beslissen zoals hierna volgt. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de vader vanaf nu wel gaat meewerken aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
5.7
Het hof zal, gelet op het familierechtelijk karakter van de procedure, de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten betaalt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening;
vernietigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 februari 2025 en van 21 februari 2025 en opnieuw beschikkende:
wijst de verzoeken van de GI tot het verlenen van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 22 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.