ECLI:NL:GHARL:2025:304

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
21-003224-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake medeplegen van voorbereiding van moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor medeplegen van voorbereiding van moord. Het hof heeft de verdachte, die in de penitentiaire inrichting verblijft, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van het voorarrest. De uitspraak volgt op een proces waarin de verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, aanwezig waren en waarin procesafspraken zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Deze afspraken zijn op 14 december 2024 ondertekend en zijn door het hof beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met de procesafspraken, die zijn gemaakt in het kader van de afdoening van de strafzaak. De verdachte heeft geen nadere onderzoekswensen ingediend en heeft afstand gedaan van de betwisting van de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf van zeven jaren passend is. De verdachte heeft samen met anderen een moord voorbereid, waarbij hij een actieve rol heeft gespeeld in de uitvoering van het plan. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de straf en de motivering daarvan, maar het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003224-23
Uitspraak d.d.: 20 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 juli 2023 met parketnummer 05-268236-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans gedetineerd in P.I. [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 mei 2024 (op welke datum het onderzoek is onderbroken tot 3 juni 2024, zodat in de zaken van verdachte en zijn medeverdachten gelijktijdig tussenarrest kon worden gewezen) en 20 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit - medeplegen van voorbereiding van moord - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en goede gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het de aan verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan betreft. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Procesafspraken

In hoger beroep hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging overeenstemming bereikt over de wijze van afdoening van deze strafzaak. Dit heeft geresulteerd in een overeenkomst die op 14 december 2024 is getekend door verdachte, op 30 december 2024 door diens raadsman en op 17 januari 2025 namens het Openbaar Ministerie.
Het gezamenlijke afdoeningsvoorstel houdt, kort gezegd, het volgende in.
  • Verdachte zal geen nadere onderzoekswensen indienen of (inhoudelijke) verweren voeren. Het in deze zaak ingediende klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering wordt door de verdediging op of in de aanloop naar de (eerstvolgende) zitting ingetrokken.
  • Verdachte is niet verplicht een bekennende verklaring af te leggen.
  • De verdediging ziet af van de betwisting van de feiten en kwalificatie zoals door de rechtbank bij vonnis van 4 juli 2023 vastgesteld.
  • Verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken en zal, indien het hof de in de procesafspraken opgenomen straf oplegt, geen cassatie instellen.
  • Het Openbaar Ministerie zal ter zitting rekwireren tot:
  • bewezenverklaring van het primair aan verdachte tenlastegelegde feit en
  • oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek van het voorarrest.
Beoordeling van de procesafspraken
Ter terechtzitting van 20 januari 2025, waarbij verdachte en zijn raadsman aanwezig waren, zijn de procesafspraken en de totstandkoming daarvan door beide partijen bevestigd en toegelicht. Daarbij heeft het hof zich ervan vergewist dat verdachte met inachtneming van de concrete omstandigheden van de voorliggende zaak vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het voorliggende afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Nu de procesafspraken op basis van vrijwilligheid en op basis van wederkerigheid tot stand zijn gekomen en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in aanwezigheid van zijn raadsman ondubbelzinnig heeft aangegeven zich volledig te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en daarmee akkoord te gaan, komen deze afspraken voor een beoordeling van het hof in aanmerking. In deze zaak is geen sprake van benadeelde partijen of aangiften van slachtoffers die belang hebben bij de wijze van afdoening.
In het navolgende zal het hof beoordelen of de overeengekomen afdoening in het voorliggende geval passend is.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft, conform de procesafspraken, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de advocaat-generaal en daarmee de procesafspraken te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft samen met anderen een moord voorbereid. Hij heeft gedurende circa anderhalve maand opdrachten uitgevoerd ten behoeve van een beoogde liquidatie. Hij fungeerde zodoende als spotter, haalde voertuigen op die bij de liquidatie gebruikt zouden worden, verplaatste die voertuigen en vervoerde de voorbestemde uitvoerders van de liquidatie, waarbij deze regelmatig vuurwapens bij zich hadden. Het plan, waarvan de voorbereiding zich in een zeer vergevorderd stadium bevond, was om het beoogde slachtoffer in de openbare ruimte dood te schieten. Aldus zou een daadwerkelijke uitvoering van het plan niet alleen tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, maar tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg hebben gebracht. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven een stuitend gebrek aan respect voor een mensenleven te hebben. Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Het hof heeft rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 17 december 2024, waaruit blijkt verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel een passende en geboden reactie vormt. Het hof is echter van oordeel dat ook afdoening van de zaak in lijn met de procesafspraken zou leiden tot een uitkomst die in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak. In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken en de inhoud van de procesafspraken, ziet het hof redenen om aan te sluiten bij de procesafspraken. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 46, 47, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van ten aanzien van de straf en de motivering hiervan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. M.J. Vos, voorzitter,
mr. R.M. Maanicus en mr. J.M. Rowel-van der Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en op 20 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.