ECLI:NL:GHARL:2025:2942

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.349.371
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging ouderschapsplan en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van een ouderschapsplan en de kinderalimentatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 oktober 2024 te vernietigen. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, waarbij de zorgregeling en de kinderalimentatie aan de orde waren. De moeder stelde dat het ouderschapsplan onder druk tot stand was gekomen en dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de afspraken rechtvaardigde. De vader, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en vroeg de verzoeken van de moeder af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat het ouderschapsplan onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Het hof oordeelde dat er geen wijziging van omstandigheden was die de afspraken in het ouderschapsplan wijzigde. De moeder had ook geen relevante gegevens overgelegd met betrekking tot de kinderalimentatie, waardoor het hof de verzoeken van de moeder afwees. De vader werd in het gelijk gesteld en de moeder werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de moeder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.371
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 576780)
beschikking van 13 mei 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. du Bois,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.G. Ton.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 december 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Ton van 1 april 2025 met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De zitting was op 3 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met mr. I.P. van Rossum (die waarneemt voor kantoorgenoot mr. Du Bois),
- de vader met zijn advocaat.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2024 in [plaats1] ,
over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
De vader is [in] 2002 gehuwd met mevrouw [naam1] . Zij hebben samen vier kinderen waarvan twee inmiddels meerderjarig zijn.
3.3
De moeder en de vader zijn een ouderschapsplan overeengekomen dat door hen is ondertekend op 4 april 2024 (verder: het ouderschapsplan) waarin zij over de zorgregeling met elkaar hebben afgesproken dat de kinderen om het weekend vanaf vrijdagmiddag 15.00 uur tot en met zondagmiddag 15.00 uur bij de vader verblijven. In dat ouderschapsplan zijn zij ook overeengekomen dat de vader € 100,- per kind per maand aan de moeder voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (verder te noemen: de kinderen) en de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
ten aanzien van de vakanties de volgende zorgverdeling vastgesteld:
- voorjaarsvakantie: de kinderen verblijven in de oneven jaren bij de vader en in de
even jaren bij de moeder;
- meivakantie: de kinderen verblijven in de oneven jaren de eerste week bij de moeder
en de tweede week bij de vader en in de even jaren andersom. Indien de meivakantie één week telt zijn de kinderen in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren
bij de vader;
- zomervakantie: de zomervakantie zal bij helfte worden verdeeld, waarbij de kinderen in de oneven jaren de eerste drie weken bij de moeder en in de laatste drie weken bij de vader zullen verblijven en in de even jaren andersom;
- herfstvakantie: de kinderen verblijven in de oneven jaren bij de vader en in de even
jaren bij de moeder;
- kerstvakantie: de kinderen verblijven in de oneven jaren de eerste week en de kerstdagen bij de moeder en de tweede week inclusief oud en nieuw bij de vader en
in de even jaren andersom,
en de verzoeken van de ouders over en weer met betrekking tot de reguliere zorgregeling en de kinderalimentatie afgewezen.
4.3
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen op de in haar verzoekschrift genoemde onderdelen en opnieuw beschikkende haar verzoeken toe te wijzen en te bepalen dat de vader ervoor zorgt dat de kinderen worden gehaald en gebracht, kosten rechtens.
4.4
De vader voert verweer en hij vraagt de verzoeken van de moeder af te wijzen, althans de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder te veroordelen in de proceskosten van dit geding.

5.De motivering van de beslissing

Verdeling zorg- en opvoedingstaken
5.1
De moeder stelt dat er geen ouderschapsplan tot stand is gekomen omdat zij dat ouderschapsplan niet vrijwillig heeft ondertekend. De moeder wilde verhuizen. De woningcorporatie stelde als voorwaarde voor het sluiten van de huurovereenkomst dat een getekend ouderschapsplan kon worden getoond. De vader wilde het ouderschapsplan pas tekenen wanneer daarin een contactregeling zou worden opgenomen waarbij de kinderen om de week van vrijdag 15.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de vader zouden zijn. Nu geen ouderschapsplan tot stand is gekomen, kan ook niet gesproken worden van een wijziging daarvan. De rechtbank had het verzoek van de moeder dan ook niet op die grond kunnen afwijzen, aldus de moeder.
De vader betwist dat en verwijst naar de feitelijke gang van zaken rondom de totstandkoming van het ouderschapsplan. Uit de gedragingen van de moeder kan worden opgemaakt dat zij heeft ingestemd met ondertekening. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de zorgregeling opnieuw zou moeten worden beoordeeld. Bovendien heeft de moeder tot nu toe invulling gegeven aan de gemaakte afspreken, aldus de vader.
5.2
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder, tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stellingen door de vader, onvoldoende heeft onderbouwd dat het ouderschapsplan onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder het in eerste aanleg aanvankelijk heeft doen voorkomen dat er in het geheel geen ouderschapsplan tussen haar en de vader bestond. In haar verzoekschrift in eerste aanleg heeft zij dit verzwegen. Bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de vader vervolgens het ouderschapsplan overgelegd. Daarnaast heeft de vader in hoger beroep een weergave van een WhatsAppgesprek tussen partijen van 3 april 2024 overgelegd waaruit blijkt dat het juist de moeder is die de vader vraagt om het bij dat gesprek gevoegde ouderschapsplan te ondertekenen. Nergens blijkt uit dat de vader de moeder heeft gedwongen om het ouderschapsplan te ondertekenen. Ook uit de overige stukken en hetgeen op de zitting is gezegd blijkt niet dat de moeder de in het ouderschapsplan opgenomen afspraken niet heeft gewild. Ook blijkt nergens uit dat partijen de afspraken niet voor langere tijd wilden uitvoeren. Het hof gaat daarom voor wat betreft de zorgregeling uit van de afspraken zoals partijen die in het ouderschapsplan zijn overeengekomen.
5.3
Nu het hof tot het oordeel komt dat sprake is van een zorgregeling die partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen, dient het vervolgens te beoordelen of de door de ouders onderling getroffen verdeling van de zorg- en opvoedtaken voor wijziging vatbaar is omdat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. [1]
5.4
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat niet gesteld of gebleken is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de afspraken in het ouderschapsplan kunnen worden gewijzigd. Ook de verhuizing van de moeder is geen wijziging van omstandigheden die maakt dat het ouderschapsplan voor wijziging vatbaar is. Weliswaar is door de verhuizing van de moeder de zorgregeling qua tijden en het halen en brengen gewijzigd, maar de verhuizing was juist de aanleiding voor het opstellen van het ouderschapsplan. In het ouderschapsplan is dan ook al rekening gehouden met deze wijzigingen. Feitelijk, zo hebben partijen verklaard bij de mondelinge behandeling, wordt deze regeling ook al geruime tijd uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder voor zover het de zorgregeling betreft afwijzen.
Kinderalimentatie
5.5
De moeder stelt dat ook de afspraak in het ouderschapsplan over de kinderalimentatie tot stand is gekomen zonder haar instemming. Er is geen sprake van wilsovereenstemming omdat het ouderschapsplan onder druk van de vader tot stand is gekomen. De moeder voelde zich gedwongen om te tekenen omdat zij anders de door haar beoogde woning niet kon betrekken. De rechtbank had moeten toetsen of het bedrag dat partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, aldus de moeder.
De vader betwist dat en stelt dat de moeder op geen enkele manier aantoont dat sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven, aldus de vader.
5.6
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder, tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stellingen door de vader, onvoldoende heeft onderbouwd dat het ouderschapsplan onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Het hof verwijst voor de motivering van dat oordeel naar hetgeen onder rechtsoverweging 5.2 is overwogen. Dat betekent dat het hof vindt dat het ouderschapsplan tussen partijen geldt. Het hof gaat daarom bij de verdere beoordeling van het verzoek van de moeder uit van de afspraak dat de vader aan de moeder € 100,- per kind per maand betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
5.7
Het hof dient vervolgens te beoordelen of de afspraak over de kinderalimentatie moet worden gewijzigd. Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Verder kan op grond van artikel 1:401 lid 5 BW een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
5.8
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen grond is om de eerdere afspraak over de kinderalimentatie te wijzigen. De moeder heeft niet gesteld dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Ook heeft zij onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De grief waarin (de advocaat van) de moeder stelt dat de rechtbank maar zelfstandig onderzoek had moeten doen naar de wettelijke maatstaven in het kader van de overeengekomen kinderalimentatie is zelfs onbegrijpelijk te noemen. Daargelaten dat een wettelijke grond tot het aannemen van een dergelijke verregaande verplichting voor de rechter ontbreekt, heeft de moeder zelf nagenoeg geen van de voor de berekening van kinderalimentatie vereiste gegevens overgelegd. De moeder heeft geen stelling ingenomen over hoe hoog de behoefte van de kinderen dan zou moeten zijn en ook haar eigen draagkracht heeft zij niet voldoende inzichtelijk gemaakt. Zij heeft geen berekeningen van de behoefte van de kinderen en van haar draagkracht en die van de vader overgelegd. Ook heeft zij niet de op grond van artikel 2.1.2 van het
Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshovenvoor de berekening van kinderalimentatie benodigde financiële stukken in het geding gebracht. Het hof zal het verzoek van de moeder met betrekking tot de kinderalimentatie dan ook afwijzen.
Proceskostenveroordeling
5.9
De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de proceskosten. De moeder geeft geen enkele onderbouwing van haar stellingen terwijl zij wel uitvoering geeft aan de door partijen in het ouderschapsplan overeengekomen afspraken. De moeder procedeert op toevoegingsbasis terwijl de vader zich geconfronteerd ziet met hoge kosten voor juridische bijstand. De vader krijgt door eerdere uitlatingen van de moeder de indruk dat zij de vader expres op kosten wil jagen. Daarom is een proceskostenveroordeling op zijn plaats, aldus de vader.
De moeder voert verweer.
5.1
In de omstandigheid dat de namens de moeder gedane verzoeken in hoger beroep iedere (relevante) onderbouwing missen, terwijl ook de rechtbank al had geoordeeld dat de moeder haar verzoeken onvoldoende had onderbouwd, ziet het hof aanleiding de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vader (salaris van de advocaat van de vader voor het verweerschrift en de mondelinge behandeling in het hoger beroep). Het hof vindt gezien de aanleiding voor deze kostenveroordeling – een kansloos hoger beroep – dat het de advocaat van de moeder zou sieren indien zij deze kosten voor haar eigen rekening neemt.
5.11
De kosten voor de onderhavige procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de vader vastgesteld op € 2.428,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief
(2 punten, tarief II) en op € 349,- voor griffierecht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Daarnaast zal het hof de moeder veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
2 oktober 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de moeder in de kosten aan de zijde van de vader van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking vastgesteld op € 349,- voor griffierecht en op € 2.428,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en
H. Phaff en is op 13 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW