ECLI:NL:GHARL:2025:276

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.348.067
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating in de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) wegens schending van de inlichtingenplicht en ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp). De rechtbank Gelderland had op 7 november 2024 de toepassing van de wsnp tussentijds beëindigd, omdat [appellant] nieuwe schulden had laten ontstaan en zijn inlichtingenplicht had geschonden. [appellant] had zijn inkomsten van Zwitserleven en Heraut niet doorgegeven aan de bewindvoerder, wat leidde tot een terugvordering van de gemeente Voorst en het stopzetten van zijn PW-uitkering. Het hof oordeelde dat [appellant] verwijtbaar had gehandeld, ondanks zijn bipolaire stoornis, en dat zijn gedrag niet verenigbaar was met de doelstellingen van de wsnp. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er onvoldoende vertrouwen was dat [appellant] in de toekomst aan zijn verplichtingen zou voldoen. De schending van de inlichtingenplicht en het ontstaan van nieuwe schulden waren voldoende redenen om de wsnp tussentijds te beëindigen. Het hof wees ook het verzoek van [appellant] om de looptijd van de wsnp te verlengen af, omdat er geen vertrouwen was dat hij in de toekomst aan zijn verplichtingen zou voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.348.067
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: R.05/23/267)
arrest van 21 januari 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellant]
advocaat: mr. T.E. van der Bent

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 21 december 2023 is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: wsnp). Hierbij is [de bewindvoerder] tot bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder) benoemd.
1.2.
Bij vonnis van de rechtbank van 7 november 2024 is, op verzoek van de bewindvoerder, de toepassing van de wsnp ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd zonder dat daarbij de zogenaamde schone lei is verstrekt. Het hof verwijst naar dit vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 14 november 2024 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 november 2024. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de toepassing van de wsnp ten aanzien van hem wordt voortgezet, eventueel met verlenging van de looptijd daarvan.
2.2.
Het hof heeft naast het beroepschrift met bijlagen kennisgenomen van de door mr. Van der Bent op 28 november 2024, 24 december 2024, 6 januari 2025 en 13 januari 2025 ingediende aanvullende stukken en het op 6 december 2024 binnengekomen verslag van de bewindvoerder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. S. van Beers (kantoorgenoot van mr. Van der Bent) en vergezeld door zijn neef [de neef] . Verder zijn de bewindvoerder en [de beschermingsbewindvoerder] (hierna: beschermingsbewindvoerder) verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Feiten en omstandigheden
3.1.
[appellant] is alleenstaand en woont in een huurwoning. Volgens hem is zijn schuldenlast ontstaan door zijn scheiding in 2009. Hij is een aantal jaar ontremd geraakt waardoor hij geen grip meer had op zijn financiën. Daar komt bij dat [appellant] lijdt aan een bipolaire stoornis, waardoor hij op een onverantwoorde wijze geld heeft uitgegeven en schulden zijn ontstaan. Momenteel is [appellant] in behandeling bij Dimence voor deze stoornis en krijgt hij medicatie.
3.2.
Sinds 2022 staat [appellant] onder beschermingsbewind. In december 2023 is [appellant] toegelaten tot de wsnp. [appellant] heeft geen baan en is afgekeurd wegens zijn psychische problematiek. Ten tijde van de toelating tot de wsnp ontving hij een PW-uitkering (een algemene en een bijzondere bijstandsuitkering).
Het verzoek tot tussentijdse beëindiging en het oordeel van de rechtbank
3.3.
De bewindvoerder heeft een verzoek tot tussentijdse beëindiging ingediend omdat [appellant] nieuwe schulden heeft laten ontstaan. De schulden zijn het gevolg van een terugvordering (ter hoogte van € 31.226,60) door de gemeente Voorst (hierna: de gemeente) voor de algemene en bijzondere bijstandsuitkering van [appellant] . De reden van de terugvordering is dat [appellant] heeft verzuimd inkomsten (van Zwitserleven en Heraut) door te geven aan de gemeente (en ook aan de bewindvoerder en beschermingsbewindvoerders). Als gevolg hiervan heeft de gemeente de PW-uitkering van [appellant] stopgezet. Hierdoor kunnen de vaste lasten van [appellant] niet meer betaald worden en zijn nieuwe schulden ontstaan. Verder is de bewindvoerder van mening dat [appellant] zich niet saneringsgezind gedraagt. Zo maakt hij regelmatig gebruik van het openbaar vervoer zonder geldig vervoersbewijs (waarvoor momenteel ook nog een schuld openstaat) en gaat hij eten in restaurants zonder te betalen. Daarnaast verloopt de communicatie tussen de bewindvoerder en [appellant] moeizaam en wordt deze door de bewindvoerder als onprettig ervaren. Tot slot wordt [appellant] verdacht van grooming en belediging. Of hier consequenties aan verbonden worden, is de bewindvoerder nog niet bekend.
3.4.
De rechtbank heeft de wsnp van [appellant] tussentijds beëindigd. Volgens de rechtbank heeft [appellant] zijn inlichtingenplicht geschonden door zijn inkomsten van Zwitserleven en Heraut niet aan de bewindvoerder, beschermingsbewindvoerders en aan de gemeente te melden en heeft hij deze inkomsten willens en wetens achtergehouden door deze te laten storten op een rekeningnummer van iemand anders. Hierdoor is zijn PW-uitkering ingetrokken en is een nieuwe schuld ontstaan. Ook al staat de beslissing van de gemeente nog niet onherroepelijk vast, feit blijft dat [appellant] de bewindvoerder, de beschermingsbewindvoerder en de gemeente had moeten inlichten, aldus de rechtbank. Daarnaast heeft [appellant] volgens de rechtbank telkens nieuwe verwijtbare schulden laten ontstaan door onder andere te eten in restaurants zonder te betalen en te reizen in de trein zonder geldig vervoersbewijs. Daardoor heeft [appellant] zich volgens de rechtbank schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Bovendien is [appellant] verdachte in twee strafzaken. Het is nog onbekend of daadwerkelijk een veroordeling volgt, maar het plegen van strafbare feiten is hoe dan ook niet verenigbaar met de strekking en doelstelling van de wsnp en getuigt niet van een saneringsgezinde houding, aldus de rechtbank.
Het standpunt van [appellant]
3.5.
[appellant] stelt voorop dat de hem gemaakte verwijten terug te voeren zijn op zijn psychische toestand, zodat deze tekortkomingen hem niet verweten kunnen worden. Hij wijst erop dat de gemeente in de lopende bezwaarschriftprocedure de terugvordering opnieuw gaat beoordelen. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat de uitkering niet had moeten worden ingetrokken, maar had moeten worden herzien waarbij rekening moet worden gehouden met het giftenbeleid zoals dat geldt binnen de gemeente. Volgens hem is verder geen sprake van een ernstige schending van de inlichtingenplicht en moet gelet op de bijzondere aard of geringe betekenis de tekortkoming op dit puntbuiten beschouwing gelaten worden. Verder meent [appellant] dat de rechtbank onterecht heeft overwogen dat hij verwijtbaar nieuwe schulden heeft laten ontstaan en zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Voor de boetes van de NS en de openstaande rekening van het restaurant geldt dat deze zijn betaald tot aan het moment dat zijn uitkering is beëindigd. Als het uitkeringsrecht wordt hersteld (waar zicht op is), kan ook de laatste rekening betaald worden. Verder kan volgens [appellant] niet aangenomen worden dat sprake is van een strafbaar feit ten aanzien van het eten in restaurants en is door de rechtbank niet meegenomen dat door betaling van een boete voor reizen zonder geldig vervoersbewijs het recht op strafvervolging vervalt. Voorts voert [appellant] aan dat in de twee lopende strafzaken tegen hem geen veroordelende vonnissen liggen. Deze zaken kunnen niet gebruikt worden om te komen tot een tussentijdse beëindiging, aldus [appellant] . Verder merkt [appellant] op dat hij wel degelijk een serieuze en saneringsgezinde houding heeft. Daarbij helpt volgens hem ook dat hij sinds november 2024 zijn medicatie maandelijks krijgt toegediend via een depot (injectie), zodat hij zijn medicatie goed blijft nemen. Tot slot voert [appellant] aan dat in zijn geval een tussentijdse beëindiging zonder schone lei een te zwaar middel is. Hij verzoekt het hof de duur van de wsnp zo nodig te verlengen in plaats van de wsnp tussentijds te beëindigen.
Beoordeling van het hof
3.6.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het niet verstrekken van inlichtingen een reden voor tussentijdse beëindiging van de wsnp kan zijn als dit een duidelijke aanwijzing vormt dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de wsnp ontbreekt. In het kader van de wsnp heeft de schuldenaar een actieve, spontane inlichtingenplicht, bestaande uit het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de wsnp. [1]
3.7.
Vaststaat dat [appellant] tekort is geschoten in zijn inlichtingenplicht. [appellant] erkent dat hij zijn bewindvoerder niet heeft geïnformeerd over de inkomsten van Zwitserleven en Heraut, maar stelt – zoals hij tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaarde – dat hij zich niet realiseerde dat hij de uitkering van Zwitserleven (een prepensioenuitkering) moest doorgeven als inkomsten. Het hof volgt [appellant] hierin niet. [appellant] heeft er bewust voor gekozen de inkomsten niet op zijn eigen bankrekening te laten bijschrijven, maar op een bankrekening van – zo kwam naar voren tijdens de mondelinge behandeling bij het hof – een bedrijf van zijn neef. Het is aannemelijk dat hij dit deed om de inkomsten buiten het zicht van de gemeente en de bewindvoerders te houden. Het moet voor [appellant] ook duidelijk zijn geweest dat informatie over deze inkomsten van belang was voor de gemeente om het recht op uitkering te kunnen vaststellen en voor de bewindvoerder met het oog op een doeltreffende uitvoering van de wsnp. Dat hij deze inkomsten niet heeft gemeld en buiten beeld heeft gehouden, is op zichzelf ernstig verwijtbaar.
3.8.
Het niet doorgeven van de inkomsten aan de bewindvoerder en de gemeente heeft ook een aanzienlijk financieel gevolg voor [appellant] gehad, nu de gemeente zijn PW-uitkering vanaf oktober 2022 heeft teruggevorderd. Gelet op het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit is op dit moment nog onzeker hoe hoog de terugvordering uiteindelijk zal zijn. Hoewel er zicht is op een herziening van de beslissing van de gemeente en de PW-uitkering mogelijk wordt hervat (gezien het bericht van de gemeente van 13 januari 2025 dat [appellant] voor de zitting bij het hof heeft overgelegd), is het onwaarschijnlijk dat er geen bovenmatig hoge schuld overblijft. Feit blijft namelijk dat [appellant] gedurende langere tijd inkomsten heeft ontvangen die in mindering gebracht hadden moeten worden op zijn PW-uitkering. Aannemelijk is dat hiervoor alsnog een bedrag teruggevorderd zal worden door de gemeente. Dit werd ook tijdens de mondelinge behandeling door [appellant] en de beschermingsbewindvoerder beaamd. Hoewel het hof niet over een berekening beschikt, gaat het ervan uit (met name gelet op de maandelijks betalingen van Zwitserleven van ongeveer € 110,- á € 120,- gedurende twee jaar) dat het om een substantieel bedrag zal gaan dat moet worden terugbetaald.
3.9.
Door de intrekking van zijn PW-uitkering heeft [appellant] de afgelopen vier maanden zijn vaste lasten, zoals de kosten voor de huur van zijn woning, gas, licht en water, niet kunnen voldoen en zijn dus (naast de schuld aan de gemeente) nieuwe schulden ontstaan. Daarnaast heeft [appellant] verwijtbaar nieuwe schulden laten ontstaan door te reizen zonder geldig vervoersbewijs. Volgens [appellant] en de beschermingsbewindvoerder kunnen de nieuwe schulden bij hervatting van de PW-uitkering voldaan worden voor het eind van de looptijd van de wsnp. Ook als dat zo is – [appellant] heeft geen berekening of plan overgelegd – neemt dat niet weg dat door verwijtbaar handelen van [appellant] nieuwe schulden zijn ontstaan. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, konden eerdere schulden uit ‘gratis’ reizen en dineren zonder betalen slechts worden voldaan doordat [appellant] een laag weekgeld ontving en de reservering voor onvoorziene uitgaven voor dat doel werd gebruikt. Er zijn tot in november 2024 nog weer nieuwe schulden wegens zwartrijden ontstaan. Het gaat hierbij hoe dan ook om bovenmatige schulden (afgemeten aan het vrij besteedbare inkomen van [appellant] ) en bovendien gaat het om gedrag dat zich niet verdraagt met de doelen van de wsnp.
3.10.
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven dat hij saneringsgezind is. Volgens hem is hij, naar aanleiding van de vermanende woorden van de rechter tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 24 oktober 2024, opgehouden met het reizen zonder geldig vervoersbewijs en heeft hij niet meer in restaurants gegeten zonder te betalen. De depotmedicatie draagt eraan bij dat hij stabieler is en zijn familie heeft hem ervan doordrongen dat hij zich in elk geval voor de resterende duur van de wsnp moet gedragen. Het hof ziet dit in elk geval voor een deel toch anders. Uit de overgelegde stukken (de boete van de NS voor het reizen zonder vervoersbewijs op 12 november 2024) volgt namelijk dat hij tot voor kort nog heeft gereisd zonder geldig vervoersbewijs en dat hij dit verwijtbare gedrag dus heeft voortgezet. Daar komt bij dat de communicatie van [appellant] met zijn bewindvoerder ernstig te wensen overlaat. Uit de overgelegde e-mails met de bewindvoerder kan worden afgeleid dat elk respect voor de bewindvoerder en haar werk ontbreekt. Enig inzicht in zijn laakbare gedrag lijkt niet aanwezig te zijn.
3.11.
[appellant] stelt nog dat de tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen in de wsnp hem niet kan worden toegerekend gelet op zijn bipolaire stoornis. Volgens hem kan hij door deze stoornis de gevolgen van zijn keuzes en beslissingen niet altijd overzien. Het hof twijfelt er niet aan dat de bipolaire stoornis van [appellant] effecten heeft op zijn gedrag, maar het ziet geen grond om aan te nemen dat iedere verwijtbaarheid van zijn handelen daardoor ontbreekt en dat de tekortkomingen hem daarom niet zijn toe te rekenen.
3.12.
Gelet op de schending van de inlichtingenplicht door het opzettelijk verzwijgen van inkomsten, het ontstaan van nieuwe schulden (door onder andere tot voor kort te reizen zonder geldig vervoersbewijs) en de problematische communicatie met de bewindvoerder die een goede uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert, zijn er voldoende redenen om de wsnp tussentijds te beëindigen. Hoezeer het hof ook begrip heeft voor de beperkingen van [appellant] , acht het deze maatregel ook gerechtvaardigd, gelet op de ernst van de tekortkomingen en het ontbreken van het vertrouwen dat het bij voortzetting van de wsnp tot een behoorlijke uitvoering van de regeling komt. De behandeling door Dimence, het beschermingsbewind en de inzet van zijn familie hebben – hoe positief ook – immers niet kunnen voorkomen dat [appellant] zichzelf telkens weer in de problemen brengt. Het hof heeft ter zitting niet de indruk gekregen dat dit wezenlijk is veranderd.
3.13.
[appellant] heeft (subsidiair) verlenging van de looptijd van zijn wsnp verzocht. Het hof overweegt dat een schending van de inlichtingenplicht in beginsel niet kan worden gerepareerd door middel van een verlenging van de looptijd. Daar komt bij dat voor een verlenging van de regeling voldoende vertrouwen aanwezig moet zijn dat de verplichtingen in de toekomst wel naar behoren zullen worden nagekomen. Dat vertrouwen ontbreekt, gelet op wat hiervoor is overwogen.
3.14.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis van 7 november 2024 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 november 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, B.J. Engberts en H.M.L. Dings, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2025.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD914.