ECLI:NL:GHARL:2025:271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.347.570
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 13 september 2024 aangevochten, waarin de kinderrechter had besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) voor de duur van zes maanden. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad voor de kinderbescherming tot ondertoezichtstelling af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2024 werd duidelijk dat er sinds de ondertoezichtstelling positieve ontwikkelingen waren, maar dat deze nog te pril waren om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht had geoordeeld dat er grote zorgen waren over de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat de ouders onvoldoende meewerkten aan vrijwillige hulpverlening. De raad had in zijn rapport doelen geformuleerd waaraan gewerkt moest worden, en het hof onderschreef deze doelen. De ouders hadden weliswaar stappen gezet in de goede richting, maar er was nog veel onzekerheid en onrust in de opvoedsituatie van de moeder, wat een beëindiging van de ondertoezichtstelling op dat moment niet verantwoord maakte.

Het hof benadrukte dat de kinderrechter in maart 2025 opnieuw zal beoordelen of de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd, afhankelijk van de stabiliteit van de situatie en de medewerking van de ouders aan hulpverlening. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] vooralsnog in stand bleef.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.570
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 580573)
beschikking van 21 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Schiettekatte,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Bussum,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 oktober 2024;
  • het verweerschrift van de raad;
  • een brief van de GI van 16 december 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en haar begeleidster van [naam1] ,
  • de vader,
  • een vertegenwoordiger van de raad.
De ouders hadden tijdens de mondelinge behandeling geen oppas voor hun zoon [de minderjarige] . De vader zorgde tijdens de mondelinge behandeling buiten de zittingszaal voor [de minderjarige] . Op enig moment hebben de vader en de moeder elkaar daarin afgewisseld en heeft de vader in de zittingszaal verteld wat hij van de ondertoezichtstelling vindt.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2023. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 8 april 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van drie maanden en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend voor de duur van twee weken.
3.3
[de minderjarige] is op 8 april 2024 uithuisgeplaatst. Op 22 april 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlopen en [de minderjarige] is weer thuis geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
De raad heeft de kinderrechter verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van één jaar.
4.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 13 september 2024 tot 13 maart 2025 en de beslissing voor de overig verzochte zes maanden aangehouden.
4.3
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.4
De raad voert verweer en vraagt het hof om het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
5.2
De raad heeft in zijn raadsrapport van 27 juni 2024 doelen opgenomen waar volgens de raad binnen een uit te spreken ondertoezichtstelling aan gewerkt zou moeten worden. De kinderrechter heeft deze doelen onderschreven en ook het hof is het met deze doelen eens.
De doelstellingen van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] luiden als volgt:
  • [de minderjarige] heeft altijd een emotioneel- en fysiek beschikbare volwassene om zich heen;
  • [de minderjarige] groeit op in een veilig huishouden waarbij ouders voorspelbaar zijn en er sprake is van een stabiele situatie;
  • [de minderjarige] wordt niet blootgesteld aan alcohol en/of drugs en is niet in het bijzijn van ouders of andere volwassenen wanneer er sprake is van alcohol- en/of drugsgebruik;
  • [de minderjarige] is geen getuige van situaties waarbij er sprake is van verbaal of fysiek geweld tussen de ouders en/of gezinsleden en/of nauwe betrokkenen van het gezin;
  • er wordt gekeken naar mogelijkheden om [de minderjarige] meer in contact te laten komen met leeftijdsgenoten voor zijn ontwikkeling en hiermee ook ouders op momenten te kunnen ontlasten;
  • ouders werken mee aan de reeds ingezette ASH (
5.3
Duidelijk is dat [de minderjarige] twee liefdevolle en betrokken ouders heeft. Ook blijkt uit de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling dat zich sinds de bestreden beschikking positieve ontwikkelingen hebben voorgedaan. De GI schrijft in haar brief van 16 december 2024 dat het goed lijkt te gaan met [de minderjarige] en dat [de minderjarige] er verzorgd uit ziet. [de minderjarige] heeft goed contact met zijn beide ouders én met de jeugdbeschermer. Er zijn volgens de GI geen signalen van alcohol- en/of drugsgebruik. Ook zijn er geen signalen van verbaal of fysiek geweld van de ouders of andere nauwe betrokkenen in de aanwezigheid van [de minderjarige] . De ouders hebben daarnaast gewerkt aan de gestelde doelen. De GI schrijft dat [de minderjarige] drie dagen per week naar een gastouder gaat en dat de ouders meewerken aan de ingezette ASH. De ouders lijken ook open te staan voor (andere) hulpverlening.
De vader heeft zich aangemeld voor een traject bij [naam2] , de expert op het gebied van middelengebruik en verslaving. Daar zal worden gewerkt aan zijn trauma’s.
Tegelijkertijd is er ook nog veel onzekerheid en onrust in de opvoedsituatie van de moeder. Er is onduidelijkheid en onzekerheid over een mogelijke thuisplaatsing van [naam3] , de oudere broer van [de minderjarige] die op dit moment gesloten uit huis is geplaatst. Verder was de moeder in april 2024 en augustus 2024 betrokken bij zeer ernstige incidenten. Het lijkt erop dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen, nog niet helemaal overziet hoe ernstig dat soort voorvallen zijn en wat dat voor kinderen betekent.
Bij de normale dagelijkse gang van zaken is de moeder in staat goed voor [de minderjarige] te zorgen. Uit de incidenten blijkt echter dat zodra er iets misgaat, bijvoorbeeld als zich een situatie voordoet die de moeder boos maakt, zij daar zeer heftig en agressief op kan reageren. Het is nodig dat er een tijd zonder incidenten is, zodat erop kan worden vertrouwd dat [de minderjarige] dat niet hoeft mee te maken. Het ligt op de weg van de moeder om de komende tijd te laten zien dat incidenten, zoals in april en augustus 2024, niet meer zullen voorkomen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de positieve ontwikkelingen in de opvoedsituatie van de moeder op dit moment nog te pril zijn en dat het daarom op dit moment nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te beëindigen.
5.4
Het hof benadrukt dat de kinderrechter de noodzaak van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] in maart 2025 opnieuw zal beoordelen. Als de situatie rondom [de minderjarige] stabiel blijft, de ouders blijven meewerken aan hulpverlening en zich geen incidenten meer voordoen, kan de kinderrechter overwegen de ondertoezichtstelling niet te verlengen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 september 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, K. Mans en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 21 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.