ECLI:NL:GHARL:2025:2687

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
200.345.268
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en zoon na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn zoon, na een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vader had eerder verzocht om een omgangsregeling, die door de rechtbank was vastgesteld met begeleiding in de eerste zes maanden. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, was het niet eens met deze regeling en heeft hoger beroep aangetekend. De moeder stelde dat de omgang alleen onder toezicht van gekwalificeerde begeleiders mocht plaatsvinden, gezien de problematiek rondom de vader en de eerdere spanningen in de relatie. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar aangevuld dat de omgang in de eerste zes maanden onder begeleiding van een specifieke organisatie zal plaatsvinden. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is om de omgang op te starten, gezien de positieve ontwikkelingen in de situatie van de vader en de bereidheid van de moeder om de omgang te laten plaatsvinden. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.268
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 520205)
beschikking van 1 mei 2025
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M. Sent,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J. Broekhuizen-Termaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 17 mei 2021, 22 november 2021, 9 juni 2023 en 30 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 30 juli 2024 wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 30 augustus 2025;
- het verweerschrift met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Sent van 2 maart 2025 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Broekhuizen-Termaat van 3 maart 2025 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2025 plaatsgevonden. Partijen waren daarbij aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019, die bij de moeder woont.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
In de beschikking van 9 juni 2023 heeft de rechtbank, in overeenstemming met het advies van de raad van 17 januari 2023, toestemming verleend aan de vader om [de minderjarige] te erkennen, het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te bekleden met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] afgewezen en de beslissing op het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen aangehouden in afwachting van de trauma-behandeling van de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de omgangsregeling van [de minderjarige] met de vader in geschil.
In de bestreden beschikking is als voorlopige omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige] omgang heeft met de vader:
-de eerste zes maanden om de week op zaterdag gedurende twee uur onder begeleiding van
een omgangshuis;
-de drie maanden daarna om de week op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur, onbegeleid.
De rechtbank heeft de (verdere) beslissing over de omgangsregeling aangehouden tot 1 mei 2025, in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling.
4.2
De vader heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd om de moeder te veroordelen de omgangsregeling die in de bestreden beschikking is vastgesteld, na te komen. De moeder moet zich daartoe binnen drie dagen na betekening van het vonnis aanmelden bij Stichting [naam1] in [woonplaats1] en/of [naam2] in [woonplaats1] . Als de moeder dat niet doet, verbeurt ze een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vader afgewezen.
4.3
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en een nieuwe beschikking te geven, waarbij:
- omgang uitsluitend is toegestaan onder toezicht van gekwalificeerde omgangbegeleiders
voor ten minste een periode van zes maanden en
- onbegeleide omgang kan plaatsvinden uitsluitend eerst nadat de vader een recente
psychologische onderzoekrapportage en daarmee juridisch geldige diagnostische
informatie, niet ouder dan een jaar, heeft overgelegd, waaruit blijkt dat onbegeleide omgang
veilig mogelijk is, en dat moeder, in overleg met haar huidige hulpverlener, geacht wordt
afdoende draagkracht te hebben.
4.4
De vader heeft verweer gevoerd. Hij vraagt het hof om de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grieven ongegrond te verklaren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling over de omgang met een kind kan vaststellen.
5.2
De moeder stelt dat de kortstondige relatie tussen partijen samenging met spanningen, woede-uitbarstingen, onvoorspelbaarheid, stalking en manipulatie van de vader naar haar toe. Volgens de moeder heeft de vader een controlerend/agressief karakter en was hij niet in staat of bereid om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. De vader is van 2008 tot 2022 onder behandeling geweest voor zijn psychische/psychiatrische klachten. De moeder is inmiddels de traumatherapie gestart die de rechtbank nodig achtte. Volgens haar heeft de rechtbank in haar overweging dat de omgang met de vader veilig zal zijn voor [de minderjarige] miskend dat het risico groot is dat ook [de minderjarige] slachtoffer wordt van het dwingende en controlerende gedrag van de vader. De moeder heeft [de minderjarige] statusvoorlichting gegeven en zij vindt dat [de minderjarige] zijn vader moet leren kennen. Zij is echter van mening dat de eerste zes maanden van die omgang begeleid moet plaatsvinden door de, volgens haar geschikte, jeugdhulporganisatie [naam3] . Tijdens de zitting van het hof heeft de moeder haar verzoek ingetrokken voor zover zij heeft verzocht om na een periode van begeleide omgang slechts onbegeleide omgang toe te staan als uit recente psychologische onderzoeksresultaten van de vader blijkt dat onbegeleide omgang voor [de minderjarige] veilig zal zijn en als haar huidige hulpverlener kan verklaren dat de moeder daarvoor voldoende draagkracht heeft.
5.3
De vader erkent dat er sprake was van een (naar zijn zeggen:) turbulente relatie, waarbij partijen vaak heftig op elkaar reageerden en verbale ruzie hadden. Hij betwist echter de door de moeder omschreven beschuldiging over zijn gedrag. Hij wil graag omgang met [de minderjarige] , maar hij is het er niet mee eens dat de begeleiding wordt verzorgd door [naam3] , die gedragswetenschappers wilde betrekken in het plan van aanpak. Zijn voorkeur ging uit naar een andere organisatie, zoals [naam1] , die volgens hem ook sneller met de begeleiding kon starten. Bovendien heeft de rechtbank omgangshuizen voorgesteld en geen hulpverleningsorganisaties. Er is geen enkele contra-indicatie voor onbegeleide omgang tussen [de minderjarige] en hem. De rechtbank heeft begeleiding bepaald, enkel om [de minderjarige] te laten wennen aan de omgang met zijn vader. De vader heeft met succes hulp gezocht voor zijn problematiek. Er is op dit moment geen reden voor een psychodiagnostisch onderzoek. Hij heeft nu een stabiel leven met al vier jaar een nieuwe relatie, een goede verstandhouding met zijn andere kinderen en een goede co-ouderrelatie met hun moeder.
5.4
De raad heeft geadviseerd om zo snel mogelijk de in de bestreden beschikking vastgestelde opbouwregeling, eerst begeleid en daarna onbegeleid, uit te voeren. Volgens de raad heeft de rechtbank weliswaar enkele mogelijke organisaties genoemd voor de begeleiding, maar niet bepaald dat uit die organisaties een keuze moet worden gemaakt.
5.5
Het hof is, gelet op de inhoud van de stukken en de verklaringen tijdens de zitting, mede gelet op het advies van de raad, van oordeel dat het in het belang is van [de minderjarige] dat de omgang tussen hem en de vader wordt opgestart. De moeder heeft in hoger beroep verklaard dat zij [de minderjarige] statusvoorlichting heeft gegeven, dat [de minderjarige] weet wie zijn vader is en dat hij ook nieuwsgierig naar hem is. De moeder krijgt op dit moment traumabehandeling. De vader heeft behandeling ondergaan voor zijn problematiek en de desbetreffende schriftelijke resultaatgegevens van december 2022 zijn meegewogen in het raadsrapport van januari 2023, waarin wordt vermeld dat de contacten tussen de vader en [de minderjarige] goed verlopen. Dat er nadien sprake is van een contra-indicatie voor omgang is niet gebleken. Dat de in de bestreden beschikking vastgestelde omgang nog steeds niet is uitgevoerd is het gevolg van het bezwaar van de vader tegen de door de moeder ingeschakelde begeleidingsorganisatie [naam3] , die volgens de vader op verzoek van de moeder gedragswetenschappers in het begeleidingsproces wilde betrekken. Hoewel de vader het gevoel heeft dat hij op die manier weer aan een onderzoek wordt onderworpen ziet het hof toch aanleiding om de omgang door de moeder gewenste organisatie [naam3] te laten begeleiden. Het hof benadrukt dat niet is gesteld of gebleken dat aan [naam3] een onderzoeksopdracht is gegeven, maar dat de begeleiding hier is bedoeld voor de gewenning van met name [de minderjarige] , die zijn vader nog niet goed kent. Het hof betrekt ook in zijn overwegingen dat, nu alle voorbereidingen voor deze begeleiding al zijn verricht door [naam3] , de begeleide omgang naar verwachting snel zal kunnen starten, wat in het belang is van [de minderjarige] , maar ook van de ouders, die beiden hebben verklaard achter omgang te staan. Buiten het hiervoor omschreven bezwaar van de vader is niet gebleken van andere bezwaren tegen de begeleiding van de omgang door [naam3] .
Nu de moeder heeft verklaard te kunnen instemmen met de omgang, zij haar verzoek
gedeeltelijk, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.2 nader omschreven, heeft ingetrokken, en er overigens geen grieven zijn gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde frequentie, tijdstippen en duur van de omgangsmomenten, ziet het hof aanleiding om te bepalen dat [de minderjarige] omgang heeft met de vader in de eerste zes maanden om de week op zaterdag gedurende twee uur onder begeleiding van [naam3] en daarna om de week op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur, onbegeleid. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken van de noodzaak om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] na de periode van zes maanden te begeleiden.
Het hof zal de bestreden beschikking aanvullen en beslissen zoals hierna volgt.
5.6
Het hof zal, omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure gaat over hun zoon, de kosten van deze procedure compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vult aan de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 juli 2024 in die zin dat [de minderjarige] de eerste zes maanden omgang heeft met de vader om de week op zaterdag gedurende twee uur onder begeleiding van [naam3] ;
bekrachtigt de beschikking voor het overige.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, H. Phaff en C.M. Schönhagen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 1 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.