ECLI:NL:GHARL:2025:2679

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
200.350.470
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een netwerkpleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2025 de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de uithuisplaatsing en het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof heeft overwogen dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, gezien de zorgen over de opvoedsituatie in het gezin van de ouders, waaronder geweld en verwaarlozing. De GI heeft tijdens de ondertoezichtstelling geprobeerd om de kinderen in het gezin te laten opgroeien, maar de ouders hebben onvoldoende gebruik gemaakt van de geboden hulp. De moeder heeft verzocht om een deskundigenonderzoek, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het perspectiefbesluit niet inhoudelijk kan worden beoordeeld in deze procedure. Het hof benadrukt dat de GI, indien nodig, bij de raad een onderzoek naar het gezag over de kinderen moet aanvragen, mocht blijken dat terugplaatsing in het gezin van de moeder niet meer mogelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.470
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 579152)
beschikking van 1 mei 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Vermeulen,
en
[de pleegouders],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de kinderrechter), van 23 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 22 januari 2025;
- het verweerschrift van de GI met bijlagen.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI, bijgestaan door mr. E.C. Boon, advocaat;
- mr. Vermeulen, namens de vader;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De pleegouders waren uitgenodigd, maar zij zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2017;
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2019;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2020;
- [de minderjarige5] (hierna: [de minderjarige5] ), geboren [in] 2022.
De moeder en de vader zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] ,
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Over [de minderjarige4] en [de minderjarige5] is alleen de moeder belast met het gezag.
De moeder is in april 2024 bevallen van zoon [de minderjarige6] , die bij haar woont.
3.2
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen) verblijven sinds eind november 2023 bij de pleegouders, de grootouders van vaderszijde (netwerkpleeggezin).
3.3
Bij beschikking van 28 september 2022 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld tot 28 september 2023.
De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, tot 28 oktober 2024.
3.4
Bij beschikking van 24 november 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de pleegouders tot 1 april 2024. Daarna heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing steeds verlengd, tot 28 oktober 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de meervoudige kamer de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een (netwerk)pleeggezin van de kinderen verlengd tot 28 september 2025.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover daarbij de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd en opnieuw beschikkende, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. het verzoek van de GI om de uithuisplaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar, af te wijzen;
subsidiair:
I. de uithuisplaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin te verlengen voor de duur van zes maanden en het oorspronkelijke verzoek van de GI aan te houden voor het overige;
II. een deskundigenonderzoek te gelasten, uit te voeren door [naam1] .
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Mr. Vermeulen heeft namens de vader ter zitting verweer gevoerd, zoals hierna in rechtsoverweging 5.4 opgenomen.

5.De motivering van de beslissing

De wet
5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat zij bij de rechtbank heeft ingestemd met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen, omdat zij besefte dat de kinderen op dat moment nog niet naar huis konden. De moeder heeft echter bezwaar tegen het perspectiefbesluit van de GI, waaruit volgt dat niet meer aan een thuisplaatsing van de kinderen zal worden gewerkt. Volgens de moeder had de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI in dit geval niet mogen/kunnen beoordelen als een op zichzelf staand besluit. Daar was ook geen reden voor, omdat zij immers had ingestemd met een verlenging van de uithuisplaatsing.
Volgens de moeder is er onvoldoende hulpverlening ingezet om haar opvoedvaardigheden te verbeteren. Er is volgens haar nu onvoldoende informatie om te kunnen toetsen dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet meer bij haar ligt en dat dus niet meer gewerkt wordt aan thuisplaatsing.
De moeder is van mening dat zij nog een kans verdient om te laten zien dat zij wel in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Zij acht het van groot belang dat de komende periode voortvarend gewerkt zal worden aan thuisplaatsing van de kinderen of enkelen van hen binnen de termijn waarvoor de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd, althans dat er, op grond van artikel 810a lid 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), onderzoek zal worden verricht naar de mogelijkheden daartoe.
5.3
De GI stelt dat de uithuisplaatsing terecht is verlengd, dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder/ouders ligt en dat er niet meer wordt toegewerkt naar thuisplaatsing van de kinderen. Volgens de GI heeft de rechtbank het perspectiefbesluit terecht in haar overwegingen heeft betrokken.
In de thuissituatie was sprake van grote zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen, die allen een ontwikkelingsachterstand hebben. De GI heeft er tijdens de ondertoezichtstelling alles aan gedaan om een uithuisplaatsing te voorkomen. De ouders hebben intensieve hulp gehad, maar zij maakten daar onvoldoende gebruik van. Er kwam geen verbetering in de opvoedsituatie. De ouders kwamen nauwelijks toe aan de gestelde doelen. Volgens de GI is een onderzoek naar de mogelijkheden van thuisplaatsing van de kinderen niet nodig, omdat daarover voldoende informatie beschikbaar is.
5.4
De advocaat van de vader heeft tijdens de zitting gesteld dat er te weinig hulp is ingezet om de kinderen weer thuis te laten wonen. De vader is van mening dat er toegewerkt moet worden naar een situatie waarbij de kinderen weer bij de moeder kunnen wonen en dat hij omgang met de kinderen kan hebben. Volgens de vader moeten de mogelijkheden daartoe in ieder geval onderzocht worden.
5.5
De raad heeft tijdens de zitting verklaard dat de kinderen recht hebben op duidelijkheid. Als duidelijk is dat de kinderen niet meer terug kunnen naar de moeder, dan dient door de GI nu zo spoedig mogelijk bij de raad een onderzoek naar het gezag te worden verzocht. Volgens de raad is het in het belang van de kinderen dat ze bij elkaar kunnen blijven wonen.
De verlenging van de uithuisplaatsing
5.6
Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van de kinderen gedurende de volledige door de rechtbank vastgestelde termijn verlengd moet blijven. Uit de stukken en wat op de zitting is gezegd is het volgende gebleken. In het gezin van de ouders was onder andere sprake van geweld, emotionele en fysieke verwaarlozing van de kinderen en een alcoholprobleem van de vader. De GI heeft tijdens de ondertoezichtstelling de nodige hulp ingezet, onder andere van [naam2] en het [naam3] , met het doel om de kinderen in het gezin van de moeder en de vader te laten opgroeien. Gebleken is echter dat het de ouders niet lukte om zich te houden aan de in dat verband gemaakte afspraken en om voldoende te profiteren van die hulp. De ouders bagatelliseerden de zorgen en vermeden hulpverlening en bemoeienis. Na de uithuisplaatsing van de kinderen is de hulpverlening bij de ouders betrokken gebleven, maar ook toen bleken de ouders onvoldoende bereid om mee te werken.
Ondanks dat er onlangs een bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de pleegouders, blijft de moeder haar ongenoegen uiten over het verblijf van de kinderen in dat gezin. De kinderen krijgen van de spanningen die dat meebrengt het nodige mee en zij krijgen bovendien tijdens de omgangsmomenten van de moeder wisselende berichten over haar wens dat alle kinderen, of enkelen van hen, weer bij haar thuis komen wonen. Deze situatie veroorzaakt onrust bij de kinderen, wat niet in hun belang is. De kinderen, die allen individueel een eigen opvoedbehoefte hebben, laten een positieve ontwikkeling zien in het pleeggezin. Het is belangrijk dat die ontwikkeling kan worden voortgezet.
Het hof is van oordeel dat zonder (verlenging van) de uithuisplaatsing de voortzetting van en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen niet zijn gewaarborgd. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Het hof benadrukt dat de GI, indien zij van mening is dat de kinderen niet meer terug kunnen keren in het gezin van de moeder, zoals ook de raad tijdens de zitting heeft aangegeven, bij de raad een onderzoek naar het gezag over de kinderen zal moeten vragen. Een uithuisplaatsing is namelijk een maatregel die naar zijn aard tijdelijk is. [1]
Het verzoek om een deskundigenonderzoek te bevelen
5.7
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat in zaken over de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, als dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Dit geldt ook voor zaken waarin het gaat om de uithuisplaatsing van minderjarigen. De GI heeft het standpunt ingenomen dat een perspectiefonderzoek zoals de moeder dat verzoekt, niet aan de orde is. Desondanks heeft de GI wel het zogenoemde perspectiefbesluit genomen. Op de zitting is besproken dat als de GI van mening is dat de kinderen niet meer bij de moeder thuis kunnen wonen, zij de raad moet vragen om onderzoek te doen naar de noodzaak van gezagsbeëindiging. Dat betekent dat de raad dan een onderzoek zal verrichten naar het perspectief van de kinderen. Het hof vindt daarom een perspectiefonderzoek op dit moment te vroeg.
Dit verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.
Het perspectiefbesluit
5.8
Het hof is van oordeel dat deze procedure over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen geen ruimte biedt voor een inhoudelijke beoordeling van het perspectiefbesluit. Het perspectiefbesluit is niet een beslissing die op zichzelf door de rechter getoetst kan worden. Mogelijk speelt het perspectiefbesluit een rol bij een verzoek dat wel door de rechter kan worden beoordeeld, zoals de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing. In deze zaak geldt het volgende. De overwegingen van de rechtbank over het perspectief van de kinderen volgen op de bindende eindbeslissing in rechtsoverwegingen 5.5 tot en met 5.8 van de rechtbank waarin het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is beoordeeld en verlengd. Daarna volgen onder een apart kopje in 5.9 tot en met 5.12 de overwegingen over het perspectiefbesluit. Laatstgenoemde overwegingen staan zowel inhoudelijk als in de structuur van de beschikking van de rechtbank los van de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en zijn daarom geen dragende overwegingen voor de beslissing van de rechtbank over de uithuisplaatsing. Dat betekent dat geen hoger beroep mogelijk is tegen de overwegingen over het perspectiefbesluit en dat het hof daarover geen beslissing kan nemen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 oktober 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.H.F. van Vugt en C.M. Schönhagen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 1 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie ECLI:HR:2023:1148 r.o.v. 3.3.4 en Kamerstukken II 2008/09, 32015, nr. 3, p. 8-11, 23