In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de draagkracht van de betrokken partijen na hun echtscheiding. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Gelderland van 27 juni 2024, waarin de kinderalimentatie voor hun drie kinderen was vastgesteld. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, kwam ook in hoger beroep en verzocht om een hogere alimentatie. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, inclusief de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die op 6 maart 2025 heeft plaatsgevonden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: het huwelijk van partijen is in 2024 ontbonden en zij hebben samen drie kinderen. De man heeft een inkomensverlies geleden na zijn ontslag als bestuurder van een onderneming, wat door de rechtbank als verwijtbaar is aangemerkt. Het hof heeft de draagkracht van de man gebaseerd op zijn voormalige inkomen van € 90.000,- bruto per jaar, ondanks zijn huidige gebrek aan inkomen. De vrouw heeft een inkomen van ongeveer € 90.000,- bruto per jaar en heeft ook een WKR Eindejaarsbonus ontvangen. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de alimentatiebedragen berekend, waarbij rekening is gehouden met de zorgregeling en de draagkracht van beide ouders. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en nieuwe alimentatiebedragen vastgesteld, die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.