ECLI:NL:GHARL:2025:2622

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.344.696
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en werkelijke woonlasten na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank Gelderland vastgestelde kinderalimentatie van € 237,- per kind per maand, die inging op 30 oktober 2023. Hij betwist zijn draagkracht en verzoekt de alimentatie te verlagen, rekening houdend met zijn werkelijke woonlasten en lagere inkomen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en stelt dat de man zijn lagere inkomen kan compenseren met een ontslagvergoeding. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen. Het hof oordeelt dat de man vanaf 1 maart 2024 een lagere bijdrage van € 130,50 per kind per maand moet betalen, omdat zijn werkelijke woonlasten hoger zijn dan het forfaitaire bedrag. De beslissing van het hof houdt rekening met de kwetsbare situatie van de man, die herstellende is van een verslaving. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.696
(zaaknummer rechtbank Gelderland 427256)
beschikking van 29 april 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.J.M. van Gruijthuijsen-van Gent,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.C.F. Kooijmans.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking verder noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 augustus 2024;
- het verweerschrift met een productie;
- een journaalbericht van mr. van Gruijthuijsen-van Gent van 3 maart 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. De ontbinding van het geregistreerd partnerschap is op
7 oktober 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2019, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2022,
over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man met ingang van 30 oktober 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: de kinderalimentatie) aan de moeder € 237,- per kind per maand zal betalen.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief ziet op zijn draagkracht. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de vaststelling van de kinderalimentatie betreft, en opnieuw beschikkende:
- primair:
het verzoek van de vrouw tot betaling van de kinderalimentatie af te wijzen, en
- subsidiair:
de kinderalimentatie vast te stellen op een nog nader te bepalen bedrag, rekening houdende met de werkelijke woonlast van de man en het lagere inkomen van de man, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht; en
een beslissing te nemen over de proceskosten.
4.3
De vrouw voert verweer en zij vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen, althans de gewijzigde kinderalimentatie niet eerder in te laten gaan dan de datum van de beschikking, met bepaling dat hetgeen de vrouw eventueel te veel heeft ontvangen niet aan de man terugbetaald hoeft te worden en een beslissing te nemen over de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:404 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Hieruit volgt dat onderhoudsverplichting wordt begrensd door enerzijds de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en anderzijds de draagkracht van de ouders. Voor de berekening van de kinderalimentatie volgt het hof de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen (het rapport Alimentatienormen).
hoogte behoefte kinderen
5.2
Tussen de ouders is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 597,- per kind per maand is in 2023. Het hof zal daarom van deze behoefte uitgaan. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 634,- per kind per maand.
draagkracht
5.3
Tussen de ouders is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 632,- per maand is.
5.4
De draagkracht van de man is wel in geschil. De ouders verschillen van mening over de hoogte van het inkomen van de man en de vraag met welke woonlasten van de man rekening moet worden gehouden.
inkomen van de man
5.5
Volgens de man moet vanaf 5 november 2024 gerekend worden met een belastbaar loon van € 39.676,- per jaar, waarbij een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 2.615,- per maand en een draagkracht van € 136,- per maand hoort. Daarnaast stelt hij dat zijn draagkracht van 1 juli 2024, het moment dat hij uit dienst trad bij [naam1] , tot
5 november 2024, het moment dat de man in loondienst trad bij [naam2] , op € 50,- per maand moet worden vastgesteld. Vanaf 1 maart 2025 is de man fulltime gaan werken en daardoor feitelijk meer gaan verdienen. Volgens de man is dit noodgedwongen om zijn vaste lasten te kunnen blijven voldoen. Fulltime werken is volgens de man niet voor langere periode mogelijk, omdat hij kampt met verslavingsproblematiek en zijn herstel zowel veel tijd als energie van hem vraagt.
5.6
De vrouw heeft de standpunten van de man gemotiveerd betwist. Volgens de vrouw moet de man de achteruitgang in inkomen opvangen met de door hem ontvangen ontslagvergoeding van € 22.454,78 bruto. Nu de man sinds 1 maart 2025 feitelijk meer verdient is er volgens de vrouw geen reden om met een lager inkomen te rekenen.
5.7
Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de man, net als de rechtbank, rekening houden met een belastbaar loon van € 40.836,- per jaar. Het verschil met het belastbaar loon waar de man mee rekent (€ 39.676,- per jaar) levert naar het oordeel van het hof geen relevante wijziging op.
5.8
Het hof houdt geen rekening met de terugval in inkomen in de periode van 1 juli 2024 tot 5 november 2024. Het hof gaat ervan uit dat de man de terugval in inkomen in deze periode heeft kunnen opvangen met de door hem ontvangen ontslagvergoeding en de werkloosheidsuitkering die hij in deze periode ontving.
5.9
Het hof houdt ook geen rekening met de wijziging in inkomen van de man vanaf
1 maart 2025. Het is tussen de man en de vrouw niet in geschil dat de man herstellende is van een verslaving en dit herstel veel van de man vergt, waarbij hij nog kwetsbaar is voor terugval. Door de man is onweersproken gesteld dat hij hierdoor voor langere periode niet fulltime zal kunnen werken en het hof acht dit ook aannemelijk. Fulltime werken veroorzaakt veel stress bij de man, wat de kans op een terugval vergroot. Een terugval heeft hoogstwaarschijnlijk gevolgen voor zijn inkomen (en voor de kinderalimentatie). De man heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat hij in het kader van zijn behandeling voorheen dagelijks naar bijeenkomsten voor herstel ging, maar dat dit op dit moment door zijn werk niet meer mogelijk is. Het hof is van oordeel dat in dit specifieke geval niet van de man gevergd kan worden dat hij fulltime blijft werken.
woonlasten
5.1
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met zijn werkelijke woonlasten. Vanaf 1 maart 2024 huurt de man een woning met een kale huur van € 1.150,- per maand. Volgens de man bestaat er voor hem geen mogelijkheid om een woning met lagere woonlasten te verkrijgen omdat de man tot voor kort niet stond ingeschreven voor sociale verhuur en hij daarom is aangewezen op particuliere verhuur.
De vrouw stelt dat rekening gehouden moet worden met de forfaitaire woonlasten omdat de totale draagkracht van partijen lager is dan de totale behoefte van de kinderen en omdat het volgen van het forfaitaire systeem de voorspelbaarheid en rechtszekerheid dient.
5.11
In het berekeningssysteem voor kinderalimentatie wordt met een forfaitair bedrag aan woonlasten rekening gehouden ter hoogte van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Dit forfaitaire stelsel is bedoeld om discussies over de hoogte van de vaste (woon)lasten te voorkomen en is gegrond op normen die het Nibud hanteert. Gelet op het uitgangspunt van een forfaitair systeem dient daarvan slechts te worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Naar het oordeel van het hof is in dit specifieke geval van dergelijke omstandigheden sprake. De man heeft onbetwist gesteld dat zijn woonlasten aanmerkelijk en duurzaam hoger zijn dan het forfaitaire bedrag. Naar het oordeel van het hof heeft de man bovendien aannemelijk gemaakt dat zijn woonlasten niet vermijdbaar zijn en dat het voortbestaan van deze lasten niet aan de man kan worden toegerekend. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat hij op alle beschikbare woningen in een brede cirkel rondom zijn woonplaats [woonplaats1] reageert, maar dat hij door zijn late inschrijving voor sociale huur hiervoor niet in aanmerking komt. Dit is door de vrouw niet betwist.
Voor het hof staat het vast dat de man veel stress ervaart door de financiële druk van zijn alimentatieverplichting, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor zijn herstel. Het hof acht het in het belang van alle betrokken partijen dat de man overeind blijft staan en zich kan focussen op zijn gezondheid en herstel. In de kwetsbare situatie waarin de man zich nu bevindt kan niet van hem verwacht worden dat hij (nog) meer doet om lagere woonlasten te verkrijgen. Om deze reden kan van de man ook niet verwacht worden dat hij zijn huurwoning opzegt op het moment dat hij voor een behandeling een paar maanden naar Zuid-Afrika vertrekt, hetgeen namens de vrouw tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gesteld. Dat geeft te veel onzekerheid over zijn woonsituatie bij zijn terugkeer. Het hof zal daarom vanaf 1 maart 2024 rekenen met de werkelijke woonlasten van de man.
5.12
Uit de aangehechte berekening volgt dat de draagkracht van de man, vanaf
1 maart 2024, € 261,- per maand bedraagt.
draagkrachtvergelijking
5.13
De behoefte van de kinderen bedraagt in 2024 gezamenlijk € 1.268,- per maand. De man en de vrouw beschikken gezamenlijk over onvoldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Het tekort in draagkracht bedraagt € 375,- (behoefte van € 1.268,- minus de draagkracht van partijen van € 893,- per maand). Daarom kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
zorgkorting
5.14
Door de man is geen grief ingediend tegen de door de rechtbank gehanteerde zorgkorting van 5% van de behoefte, dus € 63 per maand. De man en de vrouw hebben samen niet genoeg draagkracht om in de totale behoefte van de kinderen te voldoen. Omdat het tekort meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting van € 63,- per maand dient de man een bijdrage ter hoogte van zijn volledige draagkracht aan de vrouw te betalen.
ingangsdatum
5.15
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De gewijzigde verplichting kan ingaan op de datum dat de omstandigheden zijn gewijzigde, de onderhoudsgerechtigde op de hoogte raakte van de wijziging van omstandigheden, het oorspronkelijke verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend of de bestreden beschikking is gegeven. Het wijzigen van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht is mogelijk, maar de rechter dient volgens vaste jurisprudentie daarbij terughoudendheid te betrachten, vanwege eventuele ingrijpende gevolgen van een dergelijke wijziging, met name doordat mogelijk een terugbetalingsverplichting voor de onderhoudsgerechtigde ontstaat.
5.16
Door de man zijn geen grieven gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum van 30 oktober 2023. Het hof zal de bestreden beschikking, op grond van bovenstaande, voor wat betreft de vastgestelde kinderalimentatie voor de periode van
30 oktober 2023 tot 1 maart 2024 bekrachtigen.
Naar het oordeel van het hof is er vanaf 1 maart 2024 sprake van een wijziging van omstandigheden, omdat vanaf die datum de woonlasten van de man zijn gestegen. Op grond van hetgeen hiervoor overwogen dient de man vanaf 1 maart 2024 een bedrag van € 130,50 per kind per maand (€ 261,- totaal) aan de vrouw te voldoen.
5.17
Aangezien de kinderalimentatie van consumptieve aard is overweegt het hof dat, voor zover de vrouw ten behoeve van de kinderen meer aan kinderalimentatie heeft ontvangen dan op grond van deze beschikking is bepaald, het te veel betaalde door haar niet aan de man terugbetaald hoeft te worden. Het staat namelijk vast dat de draagkracht van partijen samen onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De vrouw had dus behoefte aan de ontvangen kinderalimentatie. Door de man is onvoldoende gesteld en bewezen dat dit niet het geval was.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de man deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen, behoudens voor zover deze ziet op de periode tot 1 maart 2024 en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat de man en de vrouw ieder de eigen proceskosten betalen, omdat partijen een geregistreerd partnerschap met elkaar hebben gehad.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2024, voor zover deze ziet op de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van 30 oktober 2023 tot 1 maart 2024;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2024, voor zover deze ziet op de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanaf 1 maart 2024, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 130,50 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, H. Phaff en K. Hermsen, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes-de Wit als griffier, en is op 29 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.