ECLI:NL:GHARL:2025:2620

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.351.270
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige en de rol van grootouders als belanghebbenden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 7 juli 2025. De vader van [de minderjarige1] ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met het verzoek om de verblijfplaats van het kind te wijzigen naar de grootouders. Het hof oordeelde dat de grootouders geen belanghebbenden zijn in deze procedure, omdat zij [de minderjarige1] niet langer verzorgden en opvoedden. Het hof bevestigde de beslissing van de kinderrechter dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1]. De ouders hebben beiden deelgenomen aan een traject om te bepalen bij wie [de minderjarige1] het beste kan opgroeien, maar de vader voldeed niet aan de voorwaarden en de moeder had een negatief advies ontvangen. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing tot 7 juli 2025 in het belang van [de minderjarige1] is en bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.351.270
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 584528
beschikking van 29 april 2025
over de uithuisplaatsing van
[de minderjarige1] Alkhatib
in de zaak van
[verzoeker](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. J.J. Weldam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
die is gevestigd in Utrecht,
en
[de moeder](de moeder),
die woont in [woonplaats2] ,
advocaat: mr. R.W.A. Offermans.

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin verlengd tot 7 juli 2025. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben twee kinderen: [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] is geboren [in] 2022 en [de minderjarige2] is geboren [in] 2023. Deze rechtszaak gaat alleen over [de minderjarige1] .
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] .
2.3.
[de minderjarige1] staat onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt nog tot 12 december 2025.
2.4.
[de minderjarige1] woonde vanaf 11 december 2022 bij haar grootouders van vaderskant (verder: de grootouders). De kinderrechter heeft op 31 maart 2023 voor het verblijf van [de minderjarige1] bij de grootouders een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een (netwerk)pleeggezin is daarna verlengd.
2.5.
In de beschikking van 20 november 2024 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de verblijfplaats van [de minderjarige1] gewijzigd en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin met ingang van 20 november 2024 tot 11 december 2024. De kinderrechter heeft de beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI aangehouden.
2.6.
In de beschikking van 10 december 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin verlengd tot 7 januari 2025 en de beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI aangehouden.
2.7.
[de minderjarige1] verblijft sinds 20 november 2024 in een neutraal pleeggezin.
2.8.
De moeder woont met [de minderjarige2] bij [naam1] . Dat is een moeder-kindhuis van het Leger des Heils met 24-uurs begeleiding.

3.De procedure bij de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin verlengd tot 7 juli 2025 en de beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI over de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden. Die beslissing is vastgelegd in de beschikking van 19 december 2024.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Hij komt daarvan in hoger beroep. Hij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt. Hij verzoekt het hof de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen en de verblijfplaats van [de minderjarige1] te wijzigen in het woonadres van de grootouders met een machtiging tot uithuisplaatsing. In elk geval verzoekt de vader het hof een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2.
De GI wil dat de beslissing van de kinderrechter in stand blijft. Ook de moeder wil dat.
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift;
  • het verweerschrift van de GI;
  • het e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 26 februari 2025, waarin de raad zich afmeldt voor de zitting.
4.4.
De zitting bij het hof was op 25 maart 2025. Aanwezig waren:
  • namens de vader zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de grootouders met hun advocaat mr. B.H. van der Zwan.

5.Het oordeel van het hof

De positie van de grootouders
5.1.
Aanvankelijk is (de griffie van) het hof ervan uitgegaan dat de grootouders belanghebbenden zijn in deze procedure. Daarom zijn zij in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen en zijn zij opgeroepen voor de zitting van 25 maart 2025. Tijdens de zitting is aan de grootouders medegedeeld dat het hof nog zal beslissen of zij inderdaad belanghebbenden zijn. Op grond van artikel 798 lid 1 Rv wordt degene die niet de ouder van het kind is en het kind op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt aangemerkt als belanghebbende. Het hof is bij nadere beschouwing van oordeel dat de grootouders geen belanghebbenden zijn in de zin van dit artikel. Het hoger beroep van de vader is gericht tegen de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin te verlengen van 7 januari 2025 tot 7 juli 2025. [de minderjarige1] werd op grond van de beschikkingen van 20 november 2024 en 10 december 2024 vanaf 20 november 2024 al niet meer door de grootouders verzorgd en opgevoed, zodat het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv in deze zaak niet van toepassing is. Daarnaast kan iemand als belanghebbende worden aangemerkt als diegene ‘family life’ heeft met het kind en de procedure inbreuk maakt op het recht op family life. Het hof is van oordeel dat het recht op family life tussen de grootouders en [de minderjarige1] niet rechtstreeks wordt geraakt door deze procedure. Deze grond om als belanghebbende te worden aangemerkt is dus ook niet van toepassing. Het hof is daarom van oordeel dat de grootouders ten onrechte als belanghebbenden zijn aangemerkt. Omdat de grootouders geen belanghebbenden zijn in deze procedure zal het hof hun geen afschrift van deze beschikking toesturen.
Wat staat in de wet over uithuisplaatsing?
5.2.
De kinderrechter kan een machtiging geven tot uithuisplaatsing van een kind. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek van het kind (artikel 1:265b lid 1 BW). De rechter kan de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing met maximaal een jaar verlengen als de GI of de raad dat verzoekt (artikel 1:265c lid 2 BW).
Hoe oordeelt het hof over de uithuisplaatsing?
5.3.
Net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing tot 7 juli 2025 noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] . [de minderjarige1] kan op dit moment (nog) niet bij de moeder en/of de vader wonen. Anders dan waar de vader kennelijk van uitgaat, ligt aan het hof niet voor of [de minderjarige1] bij de grootouders moet worden (terug)geplaatst.
5.4.
Het hof vindt voor de beslissing het volgende belangrijk. In 2023 hebben beide ouders individueel deelgenomen aan het 2thepoint-traject van [naam2] . Het doel van dit traject was om erachter te komen bij wie [de minderjarige1] het beste kan opgroeien en wat de (duurzame) opvoedrol is van de ouders in het leven van [de minderjarige1] . De vader heeft een (voorlopig) positief advies gekregen, met een aantal voorwaarden. Tot op heden heeft de vader niet aan die voorwaarden voldaan. Daarnaast is in hoger beroep gebleken dat de vader sinds 3 februari 2025 wederom in het buitenland verblijft, zonder dat hij de GI en/of de betrokken hulpverleners daarover van tevoren heeft geïnformeerd. De GI weet niet waar de vader momenteel verblijft, wat de reden is van zijn vertrek en hoelang hij wegblijft. De vader is daar ook niet open over, zelfs niet richting zijn advocaat. Alleen daarom al is het hof van oordeel dat [de minderjarige1] nu niet kan worden teruggeplaatst bij de vader, zo de vader dat al beoogt. Het 2thepoint-traject heeft geleid tot een negatief advies voor de moeder: de onderzoekers concludeerden dat de moeder niet (consistent) in staat is de zorg voor [de minderjarige1] zelfstandig te dragen. Dit advies stond echter haaks op de informatie van het moeder-kindhuis waar de moeder met [de minderjarige2] verblijft. De begeleiding van de moeder bij het moeder-kindhuis was namelijk positief over de manier waarop de moeder voor [de minderjarige2] zorgt en zag mogelijkheden om de moeder te leren ook de zorg voor [de minderjarige1] te dragen, waarbij [de minderjarige1] met de moeder en [de minderjarige2] in het moeder-kindhuis zou kunnen verblijven. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter terecht heeft overwogen dat vanwege deze informatie niet louter kan worden afgegaan op het advies van [naam2] maar dat de moeder de kans moet krijgen om te laten zien dat zij in staat is om voor [de minderjarige1] te zorgen. De kinderrechter heeft tegen die achtergrond de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin verlengd, zodat vanuit die basis de (stapsgewijze) overgang van [de minderjarige1] naar de moeder in het moeder-kindhuis kan worden vormgegeven en in het moeder-kindhuis kan worden onderzocht of [de minderjarige1] bij de moeder kan opgroeien. In hoger beroep is gebleken dat de GI in samenwerking met [naam1] en [naam2] stappen zet om de overgang van [de minderjarige1] naar de moeder in het moeder-kindhuis te realiseren. De GI heeft op de zitting bij het hof benadrukt dat het perspectief van [de minderjarige1] nog niet is bepaald en dat nog wordt onderzocht of [de minderjarige1] bij (één van) de ouders kan opgroeien. Verder heeft de GI naar voren gebracht dat het op dit moment niet zo goed gaat met [de minderjarige1] : zij lijkt last te hebben van verlatingsangst en laat signalen zien dat zij zich onveilig voelt. De beperkte draagkracht van [de minderjarige1] maakt volgens de GI dat de overgang van [de minderjarige1] naar de moeder in het moeder-kindhuis niet sneller kan gaan dan nu het geval is. De moeder staat achter het traject en werkt daaraan mee. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk dat dit traject wordt voortgezet, waarbij de draagkracht van [de minderjarige1] leidend is.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 december 2024;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.