ECLI:NL:GHARL:2025:2618

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.340.737
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de man moet betalen voor zijn twee kinderen, geboren in 2015 en 2019. De rechtbank Overijssel had in een eerdere beschikking op 6 februari 2024 bepaald dat de man vanaf 9 augustus 2023 € 500 per kind per maand moest betalen. De man is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage te verlagen naar € 25 per kind per maand. De vrouw verzoekt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2025 is gebleken dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, wat het hof heeft doen besluiten de eerdere bijdrage van € 500 per kind per maand in stand te houden tot 1 mei 2024. Het hof heeft de kinderalimentatie herberekend op basis van de financiële situatie van de man in 2024, waarbij de man een bruto jaarinkomen van € 51.000 wordt aangenomen. De vrouw heeft een bruto jaarinkomen van € 24.003. Het hof heeft vastgesteld dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders € 1.119 per maand bedraagt, terwijl de kosten voor de kinderen € 1.126 per maand zijn. Dit leidt tot een zorgkorting van 5% omdat er momenteel geen contact tussen de man en de kinderen is.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man vanaf 1 mei 2024 € 317 per kind per maand moet betalen, en dat dit bedrag per 1 januari 2025 geïndexeerd zal worden naar € 337,61 per kind per maand. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.737
zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/300901 / FA RK 23-2095
beschikking van 29 april 2025
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
verzoeker in hoger beroep
hierna: de man
advocaat: mr. D. Beuving
en
[verweerster]
die woont in [woonplaats2]
verweerder in hoger beroep
hierna: de vrouw
advocaat: mr. L.L. van Dijk

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift, ingekomen op 1 mei 2024;
  • het verweerschrift en incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Beuving van 25 oktober 2024 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Beuving van 7 maart 2025 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Dijk van 11 maart 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2015, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2019.
De man heeft de kinderen erkend.
3.2
De man en de vrouw zijn in 2022 uit elkaar gegaan. De kinderen wonen bij de vrouw.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze zaak bij het hof van belang, bepaald dat de man met ingang van 9 augustus 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) het door de vrouw verzochte bedrag van € 500 per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank en komt daarom in hoger beroep. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van de kinderen af te wijzen, dan wel de door de man te leveren bijdragen in de kosten van de kinderen met ingang van 9 augustus 2023 vast te stellen op € 25 per kind per maand,
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof om de man in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of zijn verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt voor de kinderalimentatie ten laste van de man voor de kinderen van partijen.
De rechtbank heeft de bijdrage van € 500 per kind per maand vastgesteld met ingang van 9 augustus 2023. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de man zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en het daarom niet mogelijk is zijn draagkracht te beoordelen. Het verzoek van de vrouw is daarom toegewezen en als ingangsdatum is daarbij de datum van indiening van het verzoek om kinderalimentatie gehanteerd door de rechtbank.
De man heeft geen grieven gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum maar aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft voor de vastgestelde bijdrage. De vrouw is van mening dat de man wel in staat is om de vastgestelde bijdrage van € 500 per kind per maand met ingang van 9 augustus 2023 te betalen.
5.2
Het hof stelt vast dat de man over het jaar 2023 nog steeds geen volledig inzicht in zijn financiële situatie heeft gegeven. De stelling van de man dat hij de financiële stukken over voorliggende jaren niet kan aanleveren omdat zijn vroegere boekhouder met zijn werkzaamheden is gestopt, is voor het hof onvoldoende onderbouwing voor het ontbreken van de gegevens. De man blijft zelf verantwoordelijk voor zijn financiële administratie en het aanleveren van stukken. Op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering zal het hof – zoals de rechtbank ook heeft gedaan – gezien deze gang van zaken de gevolgtrekking maken die het hof per 9 augustus 2023 geraden acht.
Het hof is van oordeel dat de door de man in hoger beroep overgelegde financiële stukken wel voldoende inzicht geven in zijn inkomen over het jaar 2024. Daarom zal het hof de kinderalimentatie met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in hoger beroep, te weten 1 mei 2024, (her)berekenen op basis van de financiële situatie van de man in 2024. Het dient voor rekening en risico van de man te komen dat hij in eerste aanleg onvoldoende financiële gegevens heeft ingediend en het hof thans nog steeds over onvoldoende stukken over 2023 beschikt. Daarom is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 500 per kind per maand over de periode 9 augustus 2023 tot 1 mei 2024 in stand moet blijven. Het hof zal aldus beslissen.
berekening kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2024
behoefte kinderen
5.3
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep tot overeenstemming gekomen over de hoogte van de behoefte van de kinderen, deze bedraagt € 563 per kind per maand in 2024.
draagkracht man
5.4
Het hof neemt de systematiek van berekening van de kinder- en partneralimentatie op basis van de richtlijnen van het rapport van de Expertgroep Alimentatie als uitgangspunt. Het hof zal de berekeningen aan deze beschikking hechten. Het hof bespreekt hierna alleen de punten waarover partijen van mening verschillen en – al dan niet – een afwijking van die richtlijnen bepleiten.
5.5
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de man 19 september 2024 op staande voet is ontslagen en per november 2024 bij een andere werkgever in dienst is gekomen. Op de jaaropgave 2024 van zijn voormalige werkgever is een jaarloon van € 52.107 bruto vermeld. Dit bedrag is inclusief de fiscale bijtelling voor de auto van de zaak van € 723,54 per maand, maar dit bedrag had de man dus feitelijk maandelijks niet tot zijn beschikking. Volgens de salarisspecificaties over november en december 2024 heeft de man bij zijn nieuwe werkgever in die maanden een inkomen verdiend van € 3.209,61 en een bedrag van € 256,77 per maand aan vakantiegeld ontvangen. Het hof acht het op grond van deze gegevens redelijk uit te gaan van een bruto jaarinkomen in 2024 van € 51.000 voor de berekening van de draagkracht van de man.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat zijn dienstverband bij de huidige werkgever niet verlengd zal worden per mei 2025. Het hof gaat er vooralsnog vanuit dat de man indien zijn dienstverband daadwerkelijk eindigt in staat is om een nieuwe baan te vinden en dat hij voormeld inkomen van € 51.000 per jaar zal kunnen blijven realiseren.
5.6
Een jaarinkomen van € 51.000 bruto leidt voor de man in 2024 tot een netto besteedbaar inkomen van € 3.216 per maand. Rekening houdend met de noodzakelijke forfaitaire lasten die de man hiervan moet voldoen, heeft de hij een draagkrachtruimte van € 981 per maand. Hiervan moet de man 70%, ofwel € 687 per maand, aanwenden voor kinderalimentatie.
5.7
Het hof zal geen rekening houden met de door de man opgevoerde extra lasten van in totaal € 353 per maand, welk bedrag met name bestaat uit meerdere schulden.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man meegedeeld dat de schuld bij zijn voormalige werkgever is afgelost bij de beëindiging van zijn dienstverband.
De man heeft een schuld opgevoerd aan zijn ouders en in dat kader een schuldbekentenis van 22 april 2024 voor een bedrag van € 8.541,94 in verband met een vordering van het LBIO overgelegd, waarin is vermeld dat hij per mei 2024 met een bedrag van € 250 per maand zal gaan terugbetalen. De man heeft verklaard dat hij dit bedrag van € 250 per maand tot nu toe nog niet heeft voldaan, maar dat hij van plan is om deze afbetaling nu te gaan oppakken. Voor het hof staat onvoldoende vast dat er daadwerkelijk sprake is van een terugbetalingsverplichting aan zijn ouders. Dat de man stelt dat zijn moeder daarnaast ook andere schulden voor hem heeft betaald maakt dit oordeel niet anders.
Verder heeft de man stukken overgelegd van een schuld aan de belastingdienst in verband met teveel ontvangen huurtoeslag (€ 1.970) en zorgtoeslag (€ 202). De man moet in het kader van een afbetalingsregeling een bedrag van € 83 respectievelijk € 20 per maand voldoen. Gelet op de hoogte van het inkomen van de man had hij deze toeslagen niet nodig en heeft ook voldoende financiële ruimte gehad om deze toeslagen te kunnen terugbetalen. Bovendien volgt uit de draagkrachtberekening dat de man maandelijks een vrij te besteden bedrag ter beschikking heeft van € 294 per maand. Gelet op de zwaarwegende onderhoudsverplichting jegens de kinderen die op de man rust, wordt van hem verwacht dat hij had voorkomen dat deze schulden ter zake van de toeslagen ontstonden en dat hij de af te lossen bedragen voor de belastingdienst uit deze vrije ruimte voldoet.
draagkracht vrouw
5.8
De vrouw heeft eveneens een jaaropgave 2024 overgelegd. Hieruit blijkt dat zij een bruto jaarsalaris van € 24.003 heeft ontvangen. Dit leidt voor de vrouw inclusief het door haar te ontvangen kindgebonden budget tot een netto besteedbaar maandinkomen van € 2.696 per maand. Rekening houdend met de noodzakelijke forfaitaire lasten, heeft de vrouw een draagkrachtruimte van € 617 per maand en hiervan dient zij maximaal 70% oftewel € 432 per maand te besteden aan de kinderen.
totale draagkracht
5.9
De draagkracht van de ouders samen is (687+432=) € 1.119 per maand terwijl de kosten van de kinderen in totaal € 1.126 per maand bedragen. De ouders kunnen samen net in de behoefte van de kinderen voorzien.
zorgkorting
5.1
De kosten voor de uitvoering van de zorgregeling worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Partijen zijn het er over eens dat bij de berekening van de zorgkorting op dit moment 5% in aanmerking moet worden genomen omdat er momenteel geen contact tussen de man en de kinderen plaatsvindt en het contact tussen de man en de kinderen nog moet worden opgebouwd.
Rekening houdend met de zorgkorting van 5% en een klein tekort aan draagkracht van € 7 per maand houdt het hof aan de zijde van de man rekening met een zorgkorting van € 53 Mocht de zorgregeling worden uitgebreid dan kunnen partijen zelf de bijdrage herberekenen.
conclusie
5.11
Uit de aangehechte draagkrachtberekening volgt dat de man met ingang van 1 mei 2024 na aftrek van de zorgkorting (€ 53 voor twee kinderen samen) een bedrag van afgerond (687-53:2=) € 317 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen.
ingangsdatum
5.12
Ter zitting hebben partijen toegelicht dat de man (dan wel de moeder van de man) de kinderalimentatie tot november 2024 heeft voldaan. Partijen hebben in afwachting van de uitkomst van deze procedure in hoger beroep afgesproken dat de man vanaf november 2024 in ieder geval een bedrag van € 25 per kind per maand als voorlopige bijdrage zou betalen in afwachting van de beslissing van het hof. Volgens de vrouw heeft de man dat slechts een paar keer gedaan en verder helemaal niets meer betaald.
Deze gang van zaken in aanmerking nemend, stelt het hof vast dat de verlaging van de kinderalimentatie met ingang van 1 mei 2024 naar € 317 per kind per maand geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw zal veroorzaken. Er resteert juist nog een bedrag dat de man ter zake achterstallige kinderalimentatie aan haar zal moeten voldoen en dit kan gelet op de omstandigheden van het geval naar het oordeel van het hof ook van de man worden gevergd. De man had hiervoor een reservering kunnen en moeten maken.
wettelijke indexering
5.13
Omdat het hof de kinderalimentatie pas in 2025 vaststelt, zal het bedrag gelet op artikel 1:402a Burgerlijk Wetboek voor het eerst in 2026 worden geïndexeerd. Aldus loopt de vrouw de indexering per 1 januari 2025 mis. Om de kinderalimentatie te laten voldoen aan de wettelijke maatstaven zal het hof de bijdrage daarom per 1 januari 2025 indexeren. Dit betekent dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2025 € 337,61 per maand bedraagt.
5.14
Samengevat komt het er op neer dat de man de volgende bijdragen dient te voldoen:
- per 9 augustus 2023 € 500 per kind per maand;
- per 1 januari 2024 (geïndexeerd) € 531;
- per 1 mei 2024 € 317;
- per 1 januari 2025 (geïndexeerd) € 337,61.
slotsom
5.14
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven van de man gedeeltelijk en zal het hof de bestreden beschikking tot 1 mei 2024 bekrachtigen en met ingang van 1 mei 2024 vernietigen en beslissen als volgt.
5.15
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu partijen een relatie hebben gehad en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 februari 2024, ten aanzien van de kinderalimentatie voor de periode tot 1 mei 2024;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 februari 2024, ten aanzien van de kinderalimentatie voor de periode vanaf 1 mei 2024, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een bedrag van € 317 per kind per maand en met ingang van 1 januari 2025 een bedrag van € 337,61 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 29 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.