ECLI:NL:GHARL:2025:2615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.346.897
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot vier kinderen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de kinderalimentatie voor zijn vier kinderen te verlagen. De rechtbank Overijssel had eerder bepaald dat de man € 70,- per maand moest betalen voor de verzorging en opvoeding van zijn dochter [de minderjarige1]. De man heeft echter gesteld dat zijn financiële situatie is veranderd en dat hij nu een draagkracht heeft van slechts € 50,- per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor vier kinderen en dat zijn draagkracht gelijkelijk over deze kinderen verdeeld moet worden. Het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn totale draagkracht € 50,- per maand is en heeft besloten dat hij vanaf 1 maart 2024 € 12,50 per maand per kind moet betalen. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de wijziging van de alimentatie. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie voor [de minderjarige1] gewijzigd naar € 12,50 per maand, met de bepaling dat de vrouw geen terugbetalingsverplichting heeft voor eventuele hogere betalingen die de man na deze datum heeft gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.897
(zaaknummer rechtbank Overijssel 312049)
beschikking van 29 april 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.J.W. van Kesteren,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: tot 23 oktober 2024 mr. E.M. Elfrink, daarna zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 oktober 2024;
- een journaalbericht van mr. Elfrink van 23 oktober 2024;
- een journaalbericht van mr. van Kesteren van 11 december 2024 met producties en
- een journaalbericht van mr. van Kesteren van 7 maart 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 maart 2015 plaatsgevonden. Hierbij was mr. Van Kesteren aanwezig. Het hof heeft de man en de vrouw opgeroepen voor de mondelinge behandeling, maar zij zijn niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd geweest.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2015. [de minderjarige1] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
De man en de vrouw hebben op 13 november 2017 een ouderschapsplan ondertekend. Zij zijn in artikel 8.1 van het ouderschapsplan het volgende overeengekomen:
De vrouw heeft een netto inkomen per maand van 928 euro. De man heeft een inkomen van
1300 euro netto per maand. Derhalve komen partijen overeen dat de man als bijdrage in de
kosten van verzorging en opvoeding voor der partijen minderjarige dochter [de minderjarige1] een
bedrag zal betalen van € 70,00 euro per maand, zulks bij vooruitbetaling te voldoen. Zulks vanaf 1 oktober 2017.
3.4
De rechtbank heeft bij beschikking van 23 november 2017, voor zover hier van belang, bepaald dat:
- de man € 70,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , met ingang van 1 oktober 2017, telkens voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
- het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan voor het overige deel uitmaakt van deze beschikking.
3.5
Naast [de minderjarige1] heeft de man nog drie kinderen. Met mevrouw [naam1] is hij ouders van [de minderjarige2] (geboren [in] 2018). Met mevrouw [naam2] is hij de ouders van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] (allebei geboren [in] 2024).

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De man heeft de rechtbank verzocht om het ouderschapsplan van 13 november 2017 te wijzigen, zodat de kinderalimentatie wordt vastgesteld op nihil, ingaande primair vanaf
de datum van de brief van de advocaat, en meer subsidiair vanaf de datum van indiening van
het verzoekschrift, althans te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk
acht.
4.2
De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen, omdat hij de gestelde wijzigingen (verlaging draagkracht en schulden) niet voldoende heeft onderbouwd.

5.De omvang van het geschil in hoger beroep

De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof – na wijziging van zijn verzoek in hoger beroep – de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
I. de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie vanaf 1 maart 2024 tot 1 november 2024 te wijzigen naar € 12,50 per maand, althans te beslissen zoals hof
juist acht;
II. de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie vanaf 1 november 2024 op nihil te stellen, althans subsidiair te verlagen naar € 12,50 per maand, althans te beslissen zoals hof juist acht.

6.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
6.1
Uit artikel 1:401 lid 1, eerste volzin, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
6.2
De rechter, die het bedrag van een uitkering tot levensonderhoud bepaalt, wijzigt of intrekt, stelt tevens de dag vast, van welke dit bedrag verschuldigd is of ophoudt verschuldigd te zijn (artikel 1:402 lid 1 BW).
Wijziging van omstandigheden
6.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Dit oordeel ligt niet in hoger beroep aan het hof voor, zodat het hof hiervan uit zal gaan.
Ingangsdatum wijziging
6.4
De man stelt dat met ingang van 1 maart 2024 de kinderalimentatie moet worden gewijzigd.
6.5
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De gewijzigde verplichting kan ingaan op de datum dat de omstandigheden zijn gewijzigd, de onderhoudsgerechtigde op de hoogte raakte van de wijziging van omstandigheden, het oorspronkelijke verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend of de bestreden beschikking is gegeven. Het wijzigen van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht is mogelijk, maar de rechter dient volgens vaste jurisprudentie daarbij terughoudendheid te betrachten, vanwege eventuele ingrijpende gevolgen van een dergelijke wijziging, met name doordat mogelijk een terugbetalingsverplichting voor de onderhoudsgerechtigde ontstaat.
6.6
Het hof overweegt als volgt. De man heeft gesteld en aannemelijk gemaakt dat hij inmiddels onderhoudsplichtig is voor vier kinderen, dat hij een achterstand had in de betaling van de kinderalimentatie aan de vrouw ten behoeve van [de minderjarige1] , dat hij daarnaast nog andere schulden had, dat de gemeente [de gemeente] aan alle schuldeisers van de man (waaronder de vrouw) een voorstel heeft gedaan tegen finale kwijting (het saneringskrediet), dat de vrouw met dit voorstel heeft ingestemd en dat de alimentatieschuld hiermee tot 1 maart 2024 is betaald. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Het hof zal de bijdrage verlagen met ingang van 1 maart 2024. Het hof weegt daarin mee dat uit de processtukken niet is gebleken dat de man na 1 maart 2024 kinderalimentatie aan de vrouw heeft voldaan, zoals die volgt uit artikel 8.1 van het ouderschapsplan en de beschikking van 23 november 2017. Dat betekent dat ondanks de door het hof vast te stellen wijziging met ingang van 1 maart 2024 voor de vrouw geen terugbetalingsverplichting bestaat. Voor zover de man de kinderalimentatie na die datum wel (deels) heeft betaald, zal het hof beslissen dat de vrouw niet hoeft terug te betalen hetgeen door of namens de man na 1 maart 2024 ten titel van kinderalimentatie is betaald.
Vaststelling/ wijziging kinderalimentatie
6.7
Bij de vaststelling of wijziging van kinderalimentatie gaat het om de vraag wat de kosten van het kind zijn (de behoefte) en in welke verhouding ieder van de ouders hierin kunnen bijdragen (de draagkracht).
Behoefte [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4]
6.8
De man stelt in hoger beroep dat:
- de behoefte van [de minderjarige1] in 2024 na indexatie € 390,- per maand bedroeg;
- de behoefte van [de minderjarige2] in 2024 na indexatie € 395,- per maand bedroeg;
- de behoefte van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] in 2024 € 450,- per kind per maand bedroeg.
6.9
Het hof is van oordeel dat de man aan de hand van zijn stellingen, de (financiële) stukken en de uitvoerige en naar het hof gezien ook inhoudelijk juiste berekeningen van de onderscheiden behoeftes die hij aan het hof heeft overgelegd deze behoeftes voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat het hof hiervan uit zal gaan.
Draagkracht vrouw
6.1
De vrouw heeft bij de rechtbank gesteld dat haar draagkracht € 25,- per maand is. Dit is in hoger beroep niet in geschil. Het hof zal hier vanuit gaan. Resteert de vraag in hoeverre de man kan voorzien in de resterende behoefte van [de minderjarige1] ten bedrage van € 365,-.
Draagkracht man
6.11
De man stelt dat hij een WIA-uitkering van € 2.088,87 per maand heeft en dat zijn netto besteedbaar inkomen € 1.690,- per maand is. De man heeft hiermee een draagkracht van € 50,- per maand. Hoewel de behoefte van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] € 60,- per maand hoger is dan de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , vindt de man het redelijk om zijn draagkracht gelijk te verdelen over zijn vier kinderen. Hiervan uitgaande is met ingang van 1 maart 2024 een bedrag van € 12,50 per kind per maand beschikbaar voor [de minderjarige1] , aldus de man.
6.12
De advocaat van de man heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat de man – anders dan in het beroepschrift stond – nog niet is begonnen met het aflossen van het saneringskrediet aan de gemeente [de gemeente] . Het is nog niet bekend per wanneer en met welk maandelijks bedrag de man het krediet moet aflossen. De eerder aangekondigde wijziging van de draagkracht met ingang van 1 november 2024 is dus nog niet ingetreden.
6.13
Het hof is van oordeel dat de man op basis van zijn stellingen en financiële stukken en berekeningen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn (totale) draagkracht € 50,- per maand is en acht het net als de man redelijk dit bedrag gelijkelijk over alle vier de kinderen te verdelen, zodat hiervan € 12,50 per maand voor [de minderjarige1] beschikbaar is.
Conclusie
6.14
Het hof zal de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] met ingang van 1 maart 2024 wijzigen naar een bedrag van € 12,50 per maand. Het verzoek van de man om de kinderalimentatie met ingang van 1 november 2024 op nihil vast te stellen wordt afgewezen, omdat de verwachte aflossing van het saneringskrediet nog niet is gestart en onbekend is per wanneer de man wel moet gaan aflossen.
6.15
Voor zover de man na 1 maart 2024 een hoger bedrag dan € 12,50 per maand heeft betaald, zal het hof beslissen dat de vrouw dit niet hoeft terug te betalen.
6.16
De behoefte van [de minderjarige1] overstijgt de draagkracht van de man en de vrouw zodanig dat geen draagkrachtvergelijking hoeft plaats te vinden of zorgkorting kan worden toegepast.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

De advocaat van de man heeft prima draagkrachtberekeningen (ook van de samengestelde gezinnen) overgelegd. Het hof is daar ter zitting en bij deze beschikking van uitgegaan. Het hof ziet onder die omstandigheden geen aanleiding berekeningen te maken en aan te hechten.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 11 juli 2024, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt onderdeel 3.2 van de beschikking van de rechtbank van 23 november 2017 en artikel 8.1 van het daaraan gehechte ouderschapsplan en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] € 12,50 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat voor zover de man na 1 maart 2024 een hoger bedrag dan € 12,50 per maand aan de vrouw heeft voldaan als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] de vrouw dit niet aan de man hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K. Mans en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 29 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.