ECLI:NL:GHARL:2025:2612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.350.766/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake verlenging machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2025 een eindbeschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd tot 15 november 2025. De moeder, die het gezag over de minderjarige heeft, was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de minderjarige op dit moment niet bij de moeder kan wonen, gezien de zorgelijke situatie waarin de minderjarige zich bevond en de ontwikkeling die zij bij de pleegouders heeft doorgemaakt. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de vader, die de moeder steunt, overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de moeder momenteel niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De GI heeft aangegeven dat er mogelijkheden voor thuisplaatsing open blijven, maar dat de moeder aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.350.766/01 en 200.350.766/02
zaaknummer rechtbank Gelderland 441420
beschikking van 29 april 2025
over de uithuisplaatsing van [de minderjarige]
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. M.J.R. Roethof
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland(de GI)
die is gevestigd in Doetinchem
en
[de pleegouders](de pleegouders),
die wonen in [woonplaats1]
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader](de vader)
die woont in [woonplaats2]

1.Samenvatting

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 15 november 2025. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders [de minderjarige] , geboren [in]
2019.
2.2.
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] staat sinds 14 december 2023 onder toezicht van de GI. [de minderjarige] verblijft bij haar opa (van moederszijde) en zijn partner (de pleegouders).

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor de duur van een jaar te verlengen.
3.2.
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft op 5 november 2024 een beslissing genomen over de verzoeken van de GI (de bestreden beschikking). De kinderrechter heeft:
  • de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 15 november 2025
  • de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening van (netwerk)pleegzorg, zijnde de grootvader van moederzijde en zijn partner, tot 15 november 2025 verlengd
  • beslist dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing mag worden uitgevoerd, ook al is er hoger beroep ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter over de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij komt daarvan in hoger beroep (de hoofdzaak) en heeft daarbij verzocht om de werking van de beschikking te schorsen (het incident). De moeder verzoekt het hof:
in het incident
de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te schorsen tot twee weken na de uitspraak van het hof, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-, met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure in beide instanties;
in de hoofdzaak
de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen, voor zover
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alles met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure in beide instanties.
4.2.
De GI wil dat de beslissing van de kinderrechter in stand blijft.
4.3.
De vader is het ook niet eens met de beslissing van de kinderrechter.
4.4.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met een verzoek tot schorsing
  • het verweerschrift (in de hoofdzaak en op het verzoek tot schorsing) van de GI
4.5.
De zitting bij het hof was op 21 maart 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI
  • de vader

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen [1] . De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [2] .
Wat vindt het hof?
Het verzoek tot schorsing
5.2.
De moeder heeft verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van de procedure in hoger beroep. Omdat het hof nu een eindbeschikking zal geven in de hoofdzaak, heeft de moeder niet langer belang bij schorsing, zodat wat zij hierover naar voren heeft gebracht niet hoeft te worden besproken. Het hof zal het incidentele verzoek afwijzen.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
De moeder heeft aangevoerd dat zij een eerlijke kans moet krijgen om te bewijzen dat zij over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikt om voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De vader is het eens met de moeder.
Het hof is echter van oordeel dat [de minderjarige] op dit moment in elk geval niet bij de moeder kan wonen. [de minderjarige] is vijf jaar en heeft al veel meegemaakt. [de minderjarige] is vanuit een zeer zorgelijke situatie bij de moeder in september 2023 bij de pleegouders gaan wonen. Zoals de GI aan het hof heeft verteld, is [de minderjarige] bij de pleegouders enorm tot ontwikkeling gekomen. Ze slaapt goed en ze is opgewekt, maar ze lijkt wel last te hebben van een preverbaal trauma. [de minderjarige] heeft nu rust en duidelijkheid nodig, zodat zij toe kan komen aan traumaverwerking. Bron van zorg is wel dat [de minderjarige] niet bij de pleegouders kan blijven wonen, omdat het dragen van de zorg voor [de minderjarige] te veel van hun vraagt. De GI moet dus op zoek naar een voor [de minderjarige] passende vervolgplek. Het hof is van oordeel dat de moeder (op dit moment) niet bieden wat [de minderjarige] nodig heeft. De GI heeft in januari 2024 [naam1] ingezet om zicht te krijgen op de thuissituatie van [de minderjarige] bij de moeder, maar [naam1] heeft deze opdracht teruggegeven, omdat het niet is gelukt om met de moeder samen te werken. Ook is de opbouw van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] moeizaam verlopen. De moeder heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat zij [de minderjarige] tussen augustus en december 2024 niet heeft gezien, maar dat zij sinds januari 2025 [de minderjarige] weer drie keer heeft gezien waarbij zij gefilmd worden om de hechting tussen de moeder en [de minderjarige] te onderzoeken. De moeder heeft in haar beroepschrift beschreven dat zij in de afgelopen periode hard aan zichzelf heeft gewerkt en hulp aanvaardt. Zij krijgt ondersteuning van [naam2] , zij heeft financiële hulp gezocht bij [naam3] , zij is in contact gekomen met [naam4] , er is geen dreigende huisuitzetting en er zijn geen spanningen meer tussen de moeder en de vader, aldus de moeder. De GI heeft hiertegen aangevoerd dat de GI met de inzet van deze beweerdelijke hulp in het geheel niet bekend is – zij kan daar dus ook niets over zeggen – en vraagt zich af waarom dit niet met de GI is afgestemd. Op basis van de door de moeder ingediende stukken heeft het hof geen zicht op de hulp die de moeder wel of niet heeft, maar het hof vindt het positief dat de moeder aangeeft dat zij openstaat voor verschillende vormen van hulp. Los van de vraag of en zo ja welke hulp de moeder recent heeft ingezet, is het hof met de GI van oordeel dat de moeder nog niet een voldoende gebleken ontwikkeling heeft doorgemaakt, waardoor [de minderjarige] op dit moment zeker nog niet bij de moeder thuis kan wonen.
5.4.
Op 14 januari 2025 heeft de GI aan de moeder laten weten (in een perspectiefbesluit) dat de GI vindt dat [de minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien. Maar zowel in het verweerschrift van de GI als tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de GI verteld dat de GI in weerwil van dat besluit de mogelijkheid voor thuisplaatsing toch nog openhoudt. In het verweerschrift heeft de GI opgenomen dat [de minderjarige] eerst de rust en ruimte moeten kunnen krijgen om traumabehandeling te doorlopen en dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] op een voor [de minderjarige] passende wijze verloopt. Wanneer deze routes goed verlopen kan wellicht in de toekomst toch nog gedacht worden aan thuisplaatsing, aldus de GI. Het hof vindt het positief dat de GI deze mogelijkheid openhoudt, waarbij het hof de GI – in navolging van het betoog van de advocaat van de moeder – meegeeft dat de GI aan de moeder duidelijk moet maken aan welke voorwaarden zij moet voldoen en welke doelen zij moet bereiken voordat [de minderjarige] kan worden thuisgeplaatst.
5.5.
Het hof zal de beschikking van de kinderrechter in stand houden (bekrachtigen).
De proceskosten
5.6.
Iedere partij moet de eigen kosten dragen (compensatie van proceskosten) wegens de aard van de zaak.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 5 november 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
6.2.
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K. Mans en A.T. Bol en is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW.
2.artikel 1:265c lid 2 BW.